Overslaan en naar de inhoud gaan

RBGEL 290622 Aanrijding; vordering afgewezen; 185 WVW nvt tav ongeval tussen twee motorrijtuigen en personen die daarmee worden vervoerd

RBGEL 290622 Aanrijding; vordering afgewezen; 185 WVW nvt tav ongeval tussen twee motorrijtuigen en personen die daarmee worden vervoerd

4
De beoordeling

4.1.
[eiser] baseert de aansprakelijkheid van [gedaagde] op artikel 185 WVW. Artikel 185 WVW ziet echter enkel op situaties waarin een ongeval plaatsvindt tussen gemotoriseerd en niet-gemotoriseerd verkeer. In het derde lid van voornoemd artikel is bepaald dat het eerste en tweede lid, waarin onder meer de aansprakelijkheid en verplichting tot schadevergoeding voor de eigenaar of houder die het motorrijtuig niet zelf bestuurt zijn opgenomen, geen toepassing heeft ten aanzien van schade door een motorrijtuig toegebracht aan een ander motorrijtuig in beweging of aan personen en zaken die daarmee worden vervoerd. Anders dan namens [eiser] bij de mondelinge behandeling is aangevoerd, ziet deze in het derde lid van artikel 185 WVW vastgelegde beperking op de toepasselijkheid van het eerste en tweede lid ook op schade toegebracht aan de bestuurder van dat andere motorrijtuig. Tussen partijen is niet in geschil dat het een ongeval betreft tussen twee rijdende motorvoertuigen en dat [eiser] van een daarvan de bestuurder was. Artikel 185 WVW kan daarom geen grondslag opleveren voor de aansprakelijkheid van [gedaagde] als eigenaar/houder van de vrachtwagen met oplegger waarmee de aanrijding plaatsvond.

4.2.
Dat er een andere grondslag bestaat voor aansprakelijkheid van [gedaagde] heeft [eiser] niet gesteld. [eiser] stelt niet dat [gedaagde] risicoaansprakelijk is voor een ondergeschikte of niet-ondergeschikte persoon in de zin van artikelen 6:170 en 6:171 BW. Nog daargelaten dat [gedaagde] betwist dat aan de eisen van de artikelen 6:170 en 6:171 BW is voldaan, heeft [eiser] ter zitting uitdrukkelijk verklaard dat hij [gedaagde] niet in de hoedanigheid van werkgever van [chauffeur] aansprakelijk stelt, maar (enkel) in de hoedanigheid van eigenaar van de vrachtwagen. [eiser] heeft echter niet (onderbouwd) gesteld dat [gedaagde] als eigenaar van de vrachtwagen onrechtmatig heeft gehandeld in de zin van art. 6:162 BW.

4.3.
Omdat het primaire verweer van [gedaagde] slaagt en de vordering reeds daarom, wegens het ontbreken van een grondslag, wordt afgewezen, komt de rechtbank niet toe aan beoordeling van het subsidiaire en meer subsidiaire verweer en hetgeen partijen hebben aangevoerd omtrent de toedracht. ECLI:NL:RBGEL:2022:3172