Overslaan en naar de inhoud gaan

RBMNE 020414 delta V 4,7 tot 7,8 km; causaal verband niet aangetoond; onvoldoende gesteld tzv ontbreken alternatieve oorzaak

RBMNE 020414 delta V 4,7 tot 7,8 km; causaal verband niet aangetoond; onvoldoende gesteld tzv ontbreken alternatieve oorzaak

2
De feiten

2.1.
Op 26 juli 2009 is [eiser] als bestuurder van een personenauto betrokken geweest bij een aanrijding. [eiser] stond stil voor een rotonde in Groningen. [gedaagde sub 2] is tegen de achterzijde van de auto van [eiser] gereden. [gedaagde sub 2] was voor de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (WAM) verzekerd bij ASR. ASR heeft de aansprakelijkheid voor het ongeval op 26 juli 2009 erkend. ASR heeft voor de schade aan de auto een bedrag van € 297,50 vergoed.

2.2.
Op 27 juli 2009 is [eiser] wederom als bestuurder van een personenauto betrokken geweest bij een aanrijding. Op een T-splitsing verleende [gedaagde sub 5] , die reed in een auto van [gedaagde sub 4] , hem geen voorrang. [gedaagde sub 4] was voor de WAM verzekerd bij Reaal. Reaal heeft de aansprakelijkheid voor de aanrijding erkend. Reaal heeft voor de schade aan de auto een bedrag van € 1.750,00 vergoed.

2.3.
[eiser] heeft op 27 juli 2009 zijn huisarts [A] (hierna: de huisarts) bezocht vanwege pijn aan de nek en schouder, uitstralende pijn in de rechter bovenarm en hoofdpijn.

2.4.
Op verzoek van ASR heeft verkeersongevallendeskundige ing. [B] de toedracht van de aanrijding op 26 juli 2009 onderzocht. In zijn rapport van 27 oktober 2009 heeft [B] geconcludeerd dat de auto van [eiser] ter hoogte van zijn zitpositie een resulterende snelheidsverandering (delta v) van 4,7 tot 7,8 km per uur heeft ondergaan.

2.5.
Op verzoek van Reaal heeft verkeersongevallendeskundige ing. [C] de toedracht van de aanrijding op 27 juli 2009 onderzocht. In zijn rapport van 10 januari 2013 heeft [C] geconcludeerd dat de auto van [eiser] met een snelheid van 9 à 14 km per uur tegen de achterzijde van de voorlangsrijdende auto van [gedaagde sub 4] is gebotst en dat als gevolg van deze botsing de auto van [eiser] een snelheidsvermindering (delta v) heeft ondergaan van ca. 5 à 7 km per uur. Uit het schadebeeld heeft [C] afgeleid dat de botsing een enigszins “schampend” karakter heeft gehad.

2.6.
[eiser] is in verband met hoofdpijnklachten behandeld door prof. dr. [D] , neuroloog/hoofdpijnspecialist. [D] schrijft in een brief van 14 oktober 2010 aan de huisarts [eiser] :

( ... )

Tractus anamnese

In algemene zin voelt patiënt zich belabberd en vermoeid. Hij is neerslachtig in verband met bovengenoemde beperkingen in zijn leven, angstig door het verlies aan zelfvertrouwen, hetgeen zelfs heeft geleid tot paniekaanvallen. Zijn nek, schouder en bovenrugspieren zijn extreem stijf en pijnlijk, re. veel meer dan li. Ook zijn de onderrugspieren stijf en pijnlijk, hetzelfde aan beide kanten en doortrekkend tot in de heupen, die ook stijf zijn. Met betrekking tot de spijsvertering heeft hij af en toe last van obstipatie, hetgeen al langere tijd het geval is. Als gevolg van de pijn heeft hij problemen met zowel in als doorslapen en krijgt maar 3 tot 4 uur slaap per nacht. Voor het ongeval sliep hij goed en zonder problemen.

Verricht onderzoek : in 2009 zijn zowel een MRI van de hersenen als rontgenfoto’s van de nek vervaardigd, die zonder afwijkingen zouden zijn.

Ondergaande behandelingen : manuele therapie, fysiotherapie en sporttherapie.

Lichamelijk onderzoek

Intern onderzoek :

RR 150/80 bij een pols van 88 per minuut. Schildklier palpabel en glad. Verkramping van de re. schouderspieren, waardoor de re. schouder in rust staat opgetrokken, waar het bekken recht is. Bewegingen in het re. schoudergewricht zijn sterk beperkt, waarbij b.v. hij de arm slechts 80 graden kan abduceren. Met name endorotatie van de schouder is pijnlijk en hij kan dat dan ook in het geheel niet. Tenslotte bestaat er een vrij uitgesproken atrofie van de re. m. infraspinatus en mogelijk ook van m. deltoïdeus. Aan hart en longen geen afwijkingen. Aan het abdomen is een harde pijnlijke darmlus palpabel in de li. onderbuik.

Neurologisch onderzoek: helder bewustzijn. Aan de hersenzenuwen geen afwijkingen, met name bdz. scherp begrensde papillen, behalve bdz. enigszins beperkte gezichtsvelden. Aan de extremiteiten intacte motoriek, sensibiliteit en coördinatie, behalve enigszins verminderde sensibiliteit over de re. extremiteiten. Reflexen: normaal en symmetrisch zonder pathologische reflexen, behalve trage ontspanning van de enkelreflexen. Romberg negatief. ( ... )

Conclusie : het betreft hier een 23-jarige man, fysiek zeer actief tot het auto-ongeval op 26 juli 2009, waarbij hij waarschijnlijk niet alleen een whiplashletsel heeft opgelopen van zowel de nek als de onderrug, nek meer dan rug, maar ook in belangrijke mate zijn re. schoudergewricht heeft bezeerd, waarbij mogelijk een probleem van de rotator cuff bestaat, gesuggereerd door de pijnlijkheid van het gewricht, de bewegingsbeperking en atrofie van met name de m. infraspinatus. Het ongeval van 27-07-09 heeft hier m.i. weinig mee te maken gezien de aard van het ongeval en het feit dat de klachten grotendeels daarvoor reeds bestonden.

Behandelplan : het re. schoudergewricht moet verder worden onderzocht d.m.v. een orthopedisch consult en waarschijnlijk een MRI ( ... )

( ... )

2.7.
Op 18 mei 2011 is [eiser] onderzocht door [E] , orthopedisch chirurg. In een brief aan de huisarts heeft [E] als volgt bericht:

( ... )

Bij onderzoek is er een evidente hoogstand van de rechter schouder op basis van een verhoogde tonus van de musculatuur van de trapezius, Anteflexie/abductie beperkt tot 80°. Rotaties zijn fors beperkt en de kracht is niet goed te beoordelen.

Beeldvormend onderzoek:

Röntgenonderzoek van de schouder laat geen duidelijke afwijkingen zien.

Een eerder verrichte MRI-scan laat geen afwijkingen zien.

( ... )

2.8.
Met ingang van 22 juni 2011 is aan [eiser] een uitkering toegekend op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.

3
Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis:
1.ASR en Reaal hoofdelijk - waarbij zal gelden dat als één of twee van de gedaagden alsnog geheel of gedeeltelijk nakomen, de andere(n) geheel of gedeeltelijk zullen zijn bevrijd - te veroordelen om aan hem te vergoeden schade die hij heeft geleden, lijdt en nog zal lijden ten gevolge van de onrechtmatige daad op 26 juli 2009, dan wel 27 juli 2009, en/of 26 en 27 juli 2009, nader op te maken bijstaat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente over de schade vanaf de datum van 26 respectievelijk 27 juli 2009 tot aan de dag van betaling;
2. ASR en Reaal hoofdelijk - waarbij zal gelden dat als één of twee van de gedaagden alsnog geheel of gedeeltelijk nakomen, de andere(n) geheel of gedeeltelijk zullen zijn bevrijd - te veroordelen om aan hem te betalen een voorschot van € 10.000,00 of een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie aangewezen acht;
3. ASR en Reaal hoofdelijk - waarbij zal gelden dat als één of twee van de gedaagden alsnog geheel of gedeeltelijk nakomen, de andere(n) geheel of gedeeltelijk zullen zijn bevrijd - te veroordelen om aan hem te betalen de redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte, zijnde € 904,00, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag van de algehele voldoening;
4. ASR en Reaal hoofdelijk - waarbij zal gelden dat als één of twee van de gedaagden alsnog geheel of gedeeltelijk nakomen, de andere(n) geheel of gedeeltelijk zullen zijn bevrijd - te veroordelen tot betaling tegen behoorlijk bewijs van kwijting van de proceskosten, waaronder het griffierecht en het advocatensalaris, binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis en - voor zover voldoening niet binnen deze termijn zal hebben plaatsgevonden - derhalve voorwaardelijk - te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf het verstrijken van deze termijn van veertien dagen na dagtekening van het vonnis tot de dag van de algehele voldoening van de proceskosten.

3.2.
[eiser] legt aan zij vordering ten grondslag dat hij als direct gevolg van het ongeval op 26 juli 2009 of van beide ongevallen op 26 juli 2009 en op 27 juli 2009 de volgende klachten heeft: hoofpijn, nekpijn, pijn aan de schouders, pijn in de onderrug en slecht slapen (problemen met inslapen en doorslapen). Voorts stelt hij problemen te hebben op het gebied van communicatie, motorische vaardigheden, cognitieve en leervaardigheden, sociaal en emotioneel functioneren en problemen met de persoonlijke verzorging. Ter onderbouwing van het causaal verband tussen het ongeval en zijn klachten heeft [eiser] medische stukken van zijn behandelaars in het geding gebracht en de rapportages die zijn uitgebracht in het kader van de beoordeling van zijn mate van arbeidsongeschiktheid als bedoeld in de Wet WIA. [eiser] stelt dat hij direct na het ongeval op 26 juli 2009 pijn had in zijn schouders, nek en rug en dat hij ernstige hoofdpijn had. Volgens [eiser] was hij tot het ongeval een gezonde man, zonder enige medische achtergrond. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst hij naar de constatering van [D] (zie hiervoor in 2.6) dat het letsel moet zijn veroorzaakt door het eerste ongeval, maar dat niet 100% kan worden uitgesloten dat het tweede ongeval van 27 juli 2009 eveneens van invloed is geweest op zijn medische situatie. [eiser] stelt dat hij als gevolg van zijn klachten arbeidsongeschikt is geworden voor zijn werk als timmerman, zodat hij schade lijdt vanwege verlies van arbeids- en verdienvermogen. Voorts noemt hij als schadeposten: medische kosten, reiskosten, verlies aan zelfwerkzaamheid en verlies van de mogelijkheid huishoudelijke werk te verrichten en immateriële schade. De hoofdelijke veroordeling tot vergoeding van de schade door ASR en Reaal baseert [eiser] op artikel 6:99 Burgerlijk Wetboek (BW). Hij stelt daartoe dat ASR c.s. aansprakelijk is voor het ongeval van 26 juli 2009 en Reaal c.s. voor het ongeval van 27 juli 2009, dat deze ongevallen de gehele schade hebben kunnen veroorzaken en dat de schade het gevolg is van ten minste één van deze ongevallen.

3.3.
ASR c.s. betoogt dat artikel 6:99 BW niet van toepassing is, aangezien niet is voldaan aan de voorwaarde dat sprake is van twee gebeurtenissen die elk de schade in zijn geheel hebben kunnen veroorzaken en waarvan vaststaat dat door ten minste één van de gebeurtenissen de schade is ontstaan. Voor het bewijsvermoeden dat de schade die [eiser] stelt te lijden, voorshands in causaal verband staat met één of beide ongevallen is volgens ASR c.s. in de gegeven omstandigheden geen plaats. Onder verwijzing naar het rapport van [B] (zie hiervoor 2.4) stelt ASR c.s. dat het ongeval van 26 juli 2009 gelet op de geringe impact daarvan, niet tot letsel kan hebben geleid. Voorts betwist ASR c.s. de conclusie van [D] dat de klachten het gevolg zijn van het ongeval van 26 juli 2009. Onder verwijzing naar de door [eiser] overgelegde medische informatie en naar de adviezen van haar medisch adviseur stelt ASR c.s. dat niet objectief is vastgesteld dat de klachten van [eiser] aanwezig, reëel, niet ingebeeld, niet voorgewend en niet overdreven zijn. Ook betwist ASR c.s. dat de medische voorgeschiedenis van [eiser] “blanco” zou zijn. Nu de schade niet het gevolg kan zijn van het ongeval, is er geen reden tot betaling van een voorschot op de schade. Met het coulancehalve betaalde bedrag van € 2.000,00 zijn de buitengerechtelijke kosten volgens ASR c.s. reeds voldaan. Voor zover er wel sprake zou zijn van een causaal verband tussen het ongeval en het door [eiser] gestelde verlies aan verdiencapaciteit, heeft ASR c.s. betwist dat [eiser] inkomensschade lijdt of zal lijden.

3.4.
Reaal c.s. betoogt eveneens dat een beroep op artikel 6:99 BW niet kan slagen. Onder verwijzing naar het rapport van [C] (zie hiervoor 2.5) stelt Reaal c.s. dat de impact van het ongeval op 27 juli 2009 zo gering was, dat er geen sprake is geweest van een mechanisch te begrijpen geweldsinwerking op de cervicale wervelkolom. Onder deze omstandigheden kunnen de door [eiser] gestelde whiplashgerelateerde klachten niet als ongevalsgevolg worden aangemerkt. Voorts wijst Reaal c.s. erop dat [D] naar voren heeft gebracht dat het letsel moet zijn veroorzaakt door het eerste ongeval op 26 juli 2009. De vordering tot betaling van een voorschot op de schade dient te worden afgewezen, nu [eiser] niet heeft bewezen dat hij schade heeft geleden als gevolg van het ongeval. Voor toewijzing van de buitengerechtelijke kosten bestaat volgens Reaal c.s. evenmin een grondslag.

3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover hier van belang, nader ingegaan.

4
De beoordeling

4.1.
In het proces-verbaal van de comparitie is bepaald
- dat [eiser] medische stukken van vóór de aanrijding en de niet overgelegde stukken van na de aanrijding zal overleggen,
- dat ASR c.s. een e-mailbericht van de vader van [eiser] zal overleggen en
- dat vervolgens ASR c.s. en Reaal c.s. kunnen reageren op de door [eiser] overgelegde producties en [eiser] op de door ASR c.s. overgelegde productie.

4.2.
[eiser] heeft de medische stukken in het geding gebracht. Reaal c.s. heeft in haar antwoordakte verzocht deze stukken buiten beschouwing te laten, omdat het volgens haar een onoverzichtelijke hoeveelheid stukken is, zonder concrete verwijzing en/of toelichting van [eiser] op welke stukken hij zich beroept. De rechtbank zal dit verzoek afwijzen. Met het indienen van de stukken bij akte heeft [eiser] voldaan aan hetgeen in het proces-verbaal is bepaald.

4.3.
[eiser] heeft in zijn antwoordakte opgemerkt dat Reaal naar aanleiding van de door hem in het geding gebrachte medische stukken heeft gereageerd met een “conclusie” van tien pagina’s. [eiser] verzoekt dat deze reactie van Reaal c.s. buiten beschouwing wordt gelaten, omdat haar niet was toegestaan een conclusie in te dienen. De rechtbank ziet geen grond dit verzoek van [eiser] te honoreren. Reaal c.s. heeft, conform hetgeen in het proces-verbaal is bepaald, een inhoudelijke reactie gegeven op de medische stukken die [eiser] in het geding heeft gebracht.

4.4.
[eiser] vordert hoofdelijke veroordeling van ASR en Reaal tot betaling van zijn schade. Voor toewijzing van deze vordering moet komen vast te staan dat hij als gevolg van het ongeval op 26 juli 2009 en/of het ongeval op 27 juli 2009 letsel heeft opgelopen.

4.5.
[eiser] stelt dat in dit geval voor het causaal verband de zogenoemde “omkeringsregel” van toepassing is. Hij voert daartoe aan dat [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 5] een veiligheidsnorm hebben geschonden die specifiek is gericht op het voorkomen van de schade die hij heeft geleden. Het causaal verband tussen het handelen van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 5] en zijn letselschade staat daarmee volgens [eiser] in beginsel vast.

4.6.
De rechtbank overweegt dat bij de beoordeling van het causaal verband onderscheid moet worden gemaakt tussen de vestiging van aansprakelijkheid, waarvoor op grond van artikel 6:162 BW conditio sine qua non-verband is vereist, en de omvang van de aansprakelijkheid, waarbij moet worden vastgesteld welke gevolgen aan de aansprakelijke persoon als een gevolg van de schadeveroorzakende gebeurtenis kunnen worden toegerekend. De zogenoemde omkeringsregel waarop [eiser] zich beroept ziet op de eerstgenoemde categorie, het causaal verband dat is vereist bij de vestiging van aansprakelijkheid. Daarover is echter geen geschil. ASR c.s. heeft erkend dat de aanrijding op 26 juli 2007 het gevolg is van de verkeersfout van [gedaagde sub 2] en Reaal heeft erkend dat de aanrijding op 27 juli 2009 het gevolg is van de verkeersfout van [gedaagde sub 5] .

4.7.
De omkeringsregel strekt zich niet zonder meer uit tot de omvang van de schade, die in beginsel door de benadeelde moet worden aangetoond. De rechtbank ziet geen aanleiding in dit geval af te wijken van de hoofdregel in artikel 150 Rv dat de bewijslast ten aanzien van het bestaan van het letsel en het causaal verband tussen dat letsel en de aanrijding op [eiser] rust.

4.8.
De rechtbank overweegt dat niet is gebleken dat de klachten van [eiser] zijn te verklaren uit medisch aantoonbare beschadigingen, die het directe gevolg zijn van het ongeval. Het huisartsenjournaal vermeldt op 28 juli 2009 dat de uitslag van de röntgenfoto van de nek geen fractuur of luxatie liet zien en ook [D] vermeldt dat de in 2009 gemaakte MRI-scan van de hersenen en de röntgenfoto’s van de nek zonder afwijkingen waren. Ook bij het - op aanraden van [D] uitgevoerde - orthopedisch onderzoek van de schouder door [E] (zie hiervoor in 2.7) is geen schade aan het schoudergewricht aangetoond. Volgens [E] laat het röntgenonderzoek van de schouder geen duidelijke afwijkingen zien en ook hij vermeldt dat op de eerder verrichte MRI-scan geen afwijkingen te zien zijn. De constatering van [E] dat er sprake is van een “evidente hoogstand” zegt niets over de oorzaak daarvan. De verzekeringsarts Bezwaar en Beroep van het Uitkeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) vermeldt in zijn rapportage van 5 juni 2013 als diagnoses aanpassingsstoornis met somatisatie dan wel ongedifferentieerde stoornis en schouderklachten rechts.

4.9.
Volgens vaste jurisprudentie leidt het enkele feit dat een medisch substraat ontbreekt, niet noodzakelijkerwijs tot de conclusie dat de door de betrokkene geuite klachten niet kunnen bestaan. Wanneer kan worden vastgesteld dat het klachtenpatroon plausibel is, hetgeen doorgaans het geval zal zijn bij een consistent, consequent en samenhangend patroon van klachten, kan van het bestaan van dergelijke (subjectieve) klachten worden uitgegaan.

4.10.
Alvorens te beoordelen of de door [eiser] genoemde klachten werkelijk bestaan in de hiervoor in 4.9 bedoelde zin, zal de rechtbank beoordelen of het causaal verband tussen de klachten en de aanrijdingen vastgesteld kan worden. Dit zal worden getoetst aan de hand van het in de jurisprudentie ontwikkelde criterium dat causaal verband aannemelijk is indien de klachten op zichzelf veroorzaakt kunnen zijn door de aanrijding, de betrokkene voor het ongeval deze klachten niet had en een alternatieve verklaring voor de gezondheidsklachten ontbreekt (arrest van het gerechtshof Leeuwarden van 9 oktober 2012, ECLI:NL:GHLEE:2012:BX9658) .

4.11.
Over de vraag of de aanrijdingen de klachten kunnen hebben veroorzaakt overweegt de rechtbank als volgt.

4.12.
[eiser] heeft de weergave van de toedracht van de aanrijdingen door [B] en [C] niet betwist. [eiser] heeft geen onderbouwing gegeven van zijn standpunt dat de onderzoeken naar de snelheidsveranderingen niet valide zouden zijn. De enkele stelling dat de onderzoeken pas ná de beide ongevallen hebben plaatsgevonden, is daarvoor onvoldoende. Een dergelijk onderzoek naar de toedracht van een ongeval zal immers altijd pas na het ongeval uitgevoerd kunnen worden. Het is dan ook niet duidelijk op welke punten de rapporten volgens [eiser] tekortschieten. Nu [eiser] de rapporten onvoldoende inhoudelijk heeft betwist, zal de rechtbank bij haar beoordeling uitgaan van de bevindingen en de conclusies van [B] en [C] . Dat betekent dat bij beide aanrijdingen sprake is geweest van een lage snelheidsverandering: ca. 4,7 tot 7,8 km per uur bij de aanrijding van 26 juli 2009 en ca. 5 à 7 km per uur bij de aanrijding van 27 juli 2009.

4.13.
Het is juist, zoals [eiser] betoogt, dat bij beoordeling van het causaal verband tussen een ongeval en whiplashklachten, de natuurkundige degene is die de biomechanische belasting berekent en dat het de taak van de medicus is in de gegeven omstandigheden de medische gevolgen voor de betrokkene vast te stellen. Dit laat echter onverlet dat de grootte van de snelheidsverandering en de daarmee gepaard gaande biomechanische inwerking een factor is die betrokken dient te worden bij de vraag of de aanrijdingen de gezondheidsklachten hebben kunnen veroorzaken. Wanneer de snelheidsverandering gering is en dus ook de biomechanische inwerking gering is, is het minder plausibel dat zich gezondheidsklachten zullen voordoen, dan in het geval de snelheidsverandering groot is. In dit verband wijst de rechtbank op de “Richtlijn Diagnostiek en Behandeling van mensen met Whiplash Associated Disorder I / II” opgesteld door de Nederlandse Vereniging van Neurologen, waarin is vermeld dat er sterke aanwijzingen zijn dat een impactsnelheid tot circa 15 km per uur geen gevolgen heeft. De rechtbank hecht voorts belang aan de publicatie van professor dr. [F] waarop [eiser] zich beroept (PIV-bulletin, 2008, 1), waarin is vermeld dat ook bij een gering inwerkende biomechanische belasting klachten aan het ongeval kunnen worden gerelateerd. Als voorwaarde noemt [F] echter dat “de belastbaarheid ten tijde van het inwerken van deze geringe biomechanische inwerking gereduceerd was”.

4.14.
Ter onderbouwing van haar verweer dat, gelet op de zeer geringe biomechanische inwerking, het ongeval de klachten niet kan hebben veroorzaakt verwijst ASR c.s. naar het advies van haar medisch adviseur die heeft opgemerkt dat het gezien de werkzaamheden en de sportieve activiteiten van [eiser] in de lijn [gedaagde sub 4] verwachting had gelegen dat hij ten tijde van het ongeval een goed ontwikkeld spierstelsel zal hebben gehad en dat het bij hem niet gaat om een “frêle gebouwd persoon met een dienovereenkomstige verhoogde gevoeligheid voor een snelheidsverandering”. Gelet op dit verweer van ASR c.s. had het op de weg van [eiser] gelegen om concrete feiten en omstandigheden naar voren te brengen op grond waarvan het aannemelijk is dat in zijn geval een botsing met zeer geringe impact tot de door hem genoemde klachten heeft kunnen leiden. Met andere woorden, dat in zijn geval sprake was van een “gereduceerde belastbaarheid” in de door [F] bedoelde betekenis. De enkele verwijzing naar de mening van [D] in zijn brief aan de huisarts dat [eiser] “waarschijnlijk whiplash heeft opgelopen” is daarvoor onvoldoende. Zoals ook ASR c.s. heeft opgemerkt, is [D] bij zijn conclusies afgegaan op de door [eiser] verstrekte informatie over de toedracht van de aanrijding en was hij niet op de hoogte van de informatie in de rapporten van [B] en [C] waaruit de geringe impact van de aanrijdingen blijkt. Daarbij komt dat [D] de behandelend arts was van [eiser] zodat zijn aandacht in de eerste plaats zal zijn gericht op behandeling van de klachten en niet op een onderzoek naar het causaal verband tussen de aanrijdingen en de klachten. Aan [D] is ook niet expliciet gevraagd om op dit punt zijn mening te geven. De onderzoeken door de behandelaars van [eiser] en de verzekeringsarts van het UWV waren evenmin gericht op de beoordeling van het causaal verband tussen de klachten en de aanrijdingen. Aan de omstandigheid dat zij deze klachten aanduiden als whiplashklachten en deze relateren aan de aanrijdingen kan in de gegeven omstandigheden geen doorslaggevend belang worden toegekend. Ook deze medici baseren zich op de informatie van [eiser] zelf, zonder gedetailleerd kennis te hebben van de toedracht van het ongeval.

4.15.
Het belang van de gezondheidstoestand van de betrokkene voorafgaand aan het ongeval is gelegen in de veronderstelling dat, indien voor het ongeval geen sprake was van vergelijkbare gezondheidsklachten en het ongeval een duidelijk te markeren breekpunt is in de gezondheidstoestand, dit een concrete aanwijzing vormt voor het bestaan van een causaal verband tussen de klachten en het ongeval. Uit het huisartsenjournaal blijkt dat [eiser] in de anderhalf jaar voor de aanrijding de huisarts heeft bezocht vanwege knieklachten, bloed uit de mondholte, buikpijn en vanwege opgelopen letsel aan de rechterhand en aan een teen. Voorts vermeldt het huisartsenjournaal reeds in 2002 problemen met de rug. De gezondheidsproblemen die uit het huisartsenjournaal blijken zijn weliswaar niet precies dezelfde als de klachten die [eiser] na de aanrijdingen stelt te hebben, maar zoals ook ASR c.s. en Reaal c.s. hebben aangevoerd, komt het beeld dat het huisartsenjournaal oproept niet overeen met de stelling van [eiser] dat zijn medische geschiedenis voor het ongeval “blanco” was. Gelet hierop had het op de weg van [eiser] gelegen nader op deze medische gegevens in te gaan en kon hij niet volstaan met een herhaling van zijn stelling dat de medische voorgeschiedenis voor de beoordeling van het causaal verband niet relevant is. De verwijzing naar de toekenning van een volledige WIA-uitkering na de aanrijding is daarvoor in de gegeven omstandigheden onvoldoende, nu bij de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet WIA geen onderscheid wordt gemaakt tussen klachten die het gevolg zijn van een ongeval dat de betrokkene is overkomen en andere klachten. Bovendien kent die beoordeling ook een arbeidskundige component.

4.16.
Het ligt op de weg van [eiser] om aan te tonen dat een alternatieve oorzaak voor zijn klachten ontbreekt. Zowel ASR c.s. als Reaal c.s. heeft aangevoerd dat de sportbeoefening door [eiser] het gevaar van blessures in zich draagt die klachten van dezelfde aard tot gevolg kunnen hebben als de klachten die [eiser] nu ten gevolge van de aanrijdingen stelt te hebben. Niet in geschil is dat [eiser] voor de aanrijdingen de kickbokssport intensief beoefende. Volgens zijn eigen verklaring trainde hij drie tot vier keer per week. Uit het huisartsenjournaal blijkt dat hij een aantal keren de huisarts heeft bezocht vanwege blessures die hij met het kickboksen heeft opgelopen. Voorts is hij in december 2003 10 seconden knock out geweest. Deze gegevens vormen een concrete aanwijzing dat er een andere mogelijke oorzaak is voor de klachten van [eiser] . Gelet op deze gegevens over de gevolgen die zijn sportbeoefening kennelijk voor hem had, kon [eiser] niet volstaan met de enkele stelling in algemene bewoordingen dat kickboksen in trainingsverband geen letsel tot gevolg heeft. Ook op het punt van de afwezigheid van een alternatieve oorzaak heeft [eiser] dan ook - gelet op het gemotiveerde verweer van ASR c.s. en Reaal c.s. - niet voldaan aan zijn stelplicht.

4.17.
Op grond van de hiervoor genoemde omstandigheden dat de aanrijdingen slechts geringe geweldsinwerking hadden, dat er - anders dan [eiser] heeft gesteld - geen sprake is van een blanco medische voorgeschiedenis en dat een mogelijke andere oorzaak voor de klachten niet kan worden uitgesloten, in hun onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat [eiser] onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld om causaal verband tussen de aanrijdingen en de door [eiser] genoemde klachten aan te kunnen nemen. Omdat [eiser] op de hiervoor genoemde punten niet heeft voldaan aan zijn stelplicht is er geen grond hem tot bewijslevering toe te laten.

4.18.
Nu hiervoor is geoordeeld dat - door het niet voldoen aan de stelplicht door [eiser] - het causaal verband tussen de klachten en de aanrijdingen niet is komen vast te staan, kan in het midden blijven of de klachten reëel zijn als hiervoor in 4.9 bedoeld. Aan benoeming van een onafhankelijke medisch deskundige komt de rechtbank daarom niet toe.

4.19.
Niet in geschil is dat ASR c.s. en Reaal c.s. aansprakelijk zijn voor de schade die [eiser] als gevolg van het ongeval heeft geleden. Het uitgangspunt van artikel 612 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv) is dat de schade wordt begroot in het vonnis in de hoofdprocedure. Slechts indien begroting van de schade niet mogelijk is, spreekt de rechter een veroordeling uit tot schadevergoeding op te maken bij staat. Vaststaat dat de schade aan de auto van [eiser] door ASR en Reaal is vergoed. Nu niet is komen vast te staan dat er causaal verband bestaat tussen de klachten van [eiser] en de aanrijdingen is evenmin vast komen staan dat hij als gevolg daarvan schade lijdt of zal lijden vanwege verlies aan verdiencapaciteit, verlies aan zelfwerkzaamheid en verlies van het vermogen om huishoudelijke taken te verrichten. In de gegeven omstandigheden is evenmin een reden gelegen tot vergoeding van medische kosten en reiskosten. De vorderingen tot vergoeding van deze schadeposten zal de rechtbank daarom afwijzen.

4.20.
Voorts heeft [eiser] verzuimd een onderbouwing te geven van zijn vordering tot vergoeding van immateriële schade. De rechtbank zal daarom ook deze vordering afwijzen.

4.21.
Nu de vorderingen tot schadevergoeding worden afgewezen is er geen grond voor toewijzing van een voorschot op de schadevergoeding.

4.22.
De vordering tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten zal de rechtbank eveneens afwijzen, nu ASR c.s. onbetwist heeft gesteld dat deze reeds zijn vergoed met het door haar coulancehalve betaalde bedrag van € 2.000,00.

4.23.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. ECLI:NL:RBMNE:2014:1705