Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof Arnhem-Leeuwarden 120515 verdeling huwelijksgemeenschap; oordeel over verknochtheid aansprakelijkheids- en levensverzekeringsuitkering nav ongeval eerdere echtgenoot

Hof Arnhem-Leeuwarden 120515 verdeling huwelijksgemeenschap; oordeel over verknochtheid aansprakelijkheids- en levensverzekeringsuitkering nav ongeval eerdere echtgenoot

4.11
Voordat partijen met elkaar trouwden is de vrouw op huwelijkse voorwaarden, inhoudende uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen en een zogeheten periodiek verrekenbeding, gehuwd geweest met [Y]. Uit dit huwelijk zijn twee kinderen geboren, te weten [kind], geboren op [1994], en [kind 2], geboren op [1997]. Het huwelijk is door het overlijden van [Y] na een hem overkomen ongeval op [1999] geëindigd. [Y] heeft niet bij testament over zijn nalatenschap beschikt, zodat hij als zijn enige erfgenamen heeft achtergelaten de vrouw en zijn twee kinderen, ieder voor één derde gedeelte van zijn nalatenschap.

4.12
De werkgever van [Y] heeft bij brief van 4 april 2000 onder meer aan de vrouw meegedeeld:
"(…) Gezien onze wens om toch een uitkering te kunnen doen aan de achtergebleven kinderen, zijn wij in overleg getreden met de Belastingdienst en hebben wij nu toestemming verkregen om aan zowel [kind] als [kind 2] een eenmalige netto uitkering te doen ter hoogte van NLG. 9.899,= per kind."

4.13
Na het overlijden van [Y] is op [2000] op grond van een bij ABN AMRO afgesloten Meegroeiverzekering met polisnummer [polisnummer] een uitkering gedaan van ƒ 200.000,-. Verzekeringnemer was [Y] en mede-verzekeringnemer was de vrouw. De begunstiging van deze verzekering was:
1. de verzekeringnemer(s), 2. de echtgeno(o)t(en)/geregistreerde partner(s) van de verzekeringnemer(s), 3. de kinderen van verzekeringnemer(s) 4. de wettige erfgenamen van de verzekeringnemer(s).
In artikel 11.1 van de ABN AMRO Algemene Voorwaarden Flexibele Levensverzekering [nummer] is opgenomen:
"De uitkering van opeisbare verzekerd bedragen geschiedt uitsluitend aan de in leven zijnde begunstigde(n). Indien meerdere begunstigden op de polis zijn aangetekend, komen hoger genummerde begunstigden pas in aanmerking nadat alle lager genummerde begunstigden zijn overleden of weigeren de uitkering te aanvaarden. Aan gelijk genummerde begunstigden zal betaling geschieden slechts tegen gezamenlijke kwijting."

4.14
De vrouw heeft de woning aan de [adres 2] waarin zij samen met [Y] en hun kinderen heeft gewoond op [2001] verkocht voor ƒ 310.000,-. Daarbij diende zij uiteindelijk, na onder andere aflossing van de hypotheekschuld bij ABN AMRO Bank van ƒ 57.299,25 en een krediet bij ABN AMRO Bank van ƒ 246.430,-, nog ƒ 481,89 te voldoen.

4.15
Op [2002] heeft de vrouw de woning aan de [adres 3] gekocht voor € 176.975,-. Daarvoor is zij een hypotheekschuld aangegaan van € 88.000,-. De rest heeft zij betaald met de in rechtsoverweging 4.13 bedoelde uitkering krachtens levensverzekering.

4.16
Bij het hiervoor vermelde ongeval was een verzekerde bij de verzekeringsmaatschappij Univé betrokken. De vrouw heeft met Univé een vaststellingsovereenkomst gesloten, die op [2003]namens Univé is ondertekend, waarin onder meer het volgende is opgenomen:
"[geïntimeerde] (…) zo voor zichzelf, als in haar hoedanigheid van moeder over haar minderjarige kinderen (…), hierna te noemen benadeelde;
en
de Onderlinge Verzekerings Maatschappij Univé Schade B.A., gevestigd te Assen, hierna te noemen Univé.
VERKLAREN HIERBIJ:
(…)
Benadeelde heeft als vorderingsgerechtigde op grond van artikel 6:108 BW Univé rechtstreeks aansprakelijk gesteld. Univé heeft de aansprakelijkheid voor de door benadeelde geleden en te lijden schade als gevolg van voornoemd ongeval erkend.
Univé en benadeelde hebben onderhandeld over een definitieve afwikkeling van de geleden en te lijden schade van benadeelde bij wijze van uitkering ineens. (…)
Ter beëindiging en ter voorkoming van onzekerheid of geschil omtrent hetgeen tussen partijen rechtens geldt, zijn partijen overeengekomen zich jegens elkaar aan een vaststelling daarvan te binden.
(…)
KOMEN OVEREEN:
De omvang van de door benadeelde geleden en te lijden schade wordt vastgesteld op een bedrag van € 184.268,90. Op voornoemd bedrag komen de betaalde voorschotten ad € 14.268,90 in mindering, zodat een slotuitkering van € 170.000,00 resteert.

4.17
Een medewerker van [Bureau] B.V. heeft per brief van 16 mei 2003 onder meer het volgende aan de vrouw bericht:
"Tot mijn genoegen kan ik u mededelen dat Univé Verzekeringen de overeengekomen slotuitkering betaalbaar heeft gesteld. Op dit bedrag is ons honorarium, met verdisconteertering van de op wederpartij verhaalde kosten in mindering gebracht. (…) Na aftrek van de declaratie resteert er een bedrag van € 150.638,02. Op dit bedrag dient de verdeling plaats te vinden voor u en uw kinderen. Naar evenredigheid heb ik de derhalve de bedragen als volgt verdeeld: ik heb € 30.000,00 voor de beide kinderen overgemaakt naar de respectievelijke BEM bankrekeningnummers en het resterende bedrag van € 90.638,02 overgemaakt naar uw rekeningnummer: [rekeningnummer]."

(...)

9.30
Grief 15 in het principaal appel klaagt over het oordeel van de rechtbank dat de door Univé gedane uitkering in gelijke mate aan de vrouw en de kinderen [Y] toekomt en dat de kinderen dientengevolge een vordering van € 113.333,33 (2/3 van € 170.000,-) op de vrouw hebben. Volgens de man dient het gehele bedrag te worden betrokken in de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap nu onduidelijk is waarom de door de rechtbank aangenomen toedeling de bedoeling zou zijn geweest. De uitkering ziet volgens hem op vergoeding van materiële en immateriële schade welke schade veel meer is geleden door de verzorgende echtgenote dan door de (zeer jonge) kinderen.

9.31
Deze grief zal tezamen met grief 1 in het incidenteel appel worden behandeld, die aanvoert dat het saldo op de spaarrekening bij de ABN AMRO Bank als aan de vrouw verknocht moet worden aangemerkt, omdat de vrouw de uitkering van Univé (indirect) op deze bankrekening heeft ontvangen, welke uitkering aan haar verknocht is.

9.32
Niet in geschil is dat het saldo van de AMRO Bank Bonus spaarrekening met nummer [spaarrekningnummer] op [2006] € 28.000 was en dat de vrouw in de periode vanaf april tot en met december 2006 een totaalbedrag van € 20.899,84 van deze spaarrekening heeft opgenomen.

9.33
Geen grief is gericht tegen de beslissing dat het saldo van deze spaarrekening is gevormd door de door Univé aan de vrouw gedane uitkering in verband met het overlijden van [Y] (r.o. 7.48 van het vonnis van 29 juli 2009). De grief in het incidenteel appel richt zich tegen de beslissing van de rechtbank dat er onvoldoende grond is om aan te nemen dat het saldo van deze spaarrekening als aan de vrouw verknocht moet worden aangemerkt.

9.34
Het hof overweegt dat naar de hoofdregel van artikel 1:94 lid 2 en 5 BW de gemeenschap alle goederen en schulden van de echtgenoten omvat. Voor het op grond van artikel 1:94 lid 3 BW maken van een uitzondering op die hoofdregel is slechts plaats in uitzonderlijke gevallen. Artikel 1:94 lid 3 BW (en voor schulden daarnaast nog artikel 1:94 lid 5 BW) bepaalt dat goederen en schulden die aan een der echtgenoten op enigerlei bijzondere wijze verknocht zijn, slechts in de gemeenschap vallen voor zover die verknochtheid zich hiertegen niet verzet.

9.35
De vragen of een goed dan wel een schuld, wegens het hoogstpersoonlijke karakter daarvan aan één der echtgenoten is verknocht en, zo ja, in hoeverre die verknochtheid zich ertegen verzet dat het goed respectievelijk de schuld in de gemeenschap valt - een en ander als bedoeld in artikel 1:94 lid 3 BW - kunnen niet in hun algemeenheid worden beantwoord. De beantwoording is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waaronder met name de aard van dat goed respectievelijk die schuld, zoals deze mede door de maatschappelijke opvattingen wordt bepaald (vergelijk Hoge Raad 15 februari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC0377, HR 30 maart 2012, ECLI:NL:HR:BV1749 en Hoge Raad 7 december 2012, ECLI:NL: HR:2012:BY0957). Het is niet nodig te bezien of de redelijkheid en billijkheid die de rechtsverhouding tussen de deelgenoten beheerst in een andere richting wijzen. De redelijkheid en billijkheid zijn al verdisconteerd in de maatstaf van de maatschappelijke opvattingen. Deze objectieve maatstaf dient de rechtszekerheid die voor de omvang van de huwelijksgemeenschap belangrijk is in verband met rechten van derden (HR 3 november 2006, ECL:NL:HR:2006: AX8843).

9.36
In de hiervoor onder rechtsoverweging 4.16 opgenomen vaststellingsovereenkomst is vermeld dat de uitkering (een lump sum) is gedaan nadat de vrouw Univé op grond van artikel 6:108 BW aansprakelijk heeft gesteld. Artikel 6:108 BW regelt dat iemand ten gevolge van een gebeurtenis waarvoor een ander jegens hem aansprakelijk is overlijdt, verplicht is tot vergoeding van schade door het derven van levensonderhoud - in dit geval aan de vrouw en de (minderjarige) kinderen van [Y] - tot ten minste het bedrag van het hun krachtens de wet verschuldigde levensonderhoud.

9.37
Voor zover de uitkering betrekking heeft gehad op vergoeding van materiële schade van de vrouw wegens het derven van levensonderhoud ten gevolge van het overlijden van [Y] acht het hof onvoldoende omstandigheden aanwezig om op grond daarvan aan te kunnen nemen dat de uitkering aan haar verknocht is. Die uitkering is aan de vrouw gedaan teneinde haar als echtgenote verzorgd achter te laten. Door het huwelijk van partijen is een nieuwe verzorgingsband voor de vrouw ontstaan met de man, op grond waarvan partijen elkaar over en weer op grond van het bepaalde in artikel 1:81 BW het nodige, waaronder levensonderhoud, dienen te verschaffen. Dat het huwelijk kort heeft geduurd doet hier niet aan af. Het hof neemt hierbij in ogenschouw de uitspraak van de Hoge Raad van 13 december 1985 (ECLI:NL:HR:1985:AC3329) waarin is beslist dat het recht van een weduwe op schadevergoeding ex artikel 6:108 BW eindigt in het geval zij hertrouwt.

9.38
Partijen gaan beiden ervanuit dat de uitkering van Univé mede betrekking heeft op vergoeding van immateriële schade. Voor zover sprake is van vergoeding van immateriële schade van de vrouw is deze aan haar verknocht nu deze aanspraak op vergoeding van immateriële schade naar zijn aard bestemd is om te dienen als compensatie voor het leed dat de vrouw ten gevolge van het ongeval van [Y] heeft en zal ondergaan. Hetzelfde heeft naar het oordeel van het hof te gelden voor zover het saldo van de voormelde op naam van de vrouw gestelde spaarrekening door die aan haar verknochte schadevergoeding is gevormd (vergelijk Hoge Raad 14 oktober 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2470 enHoge Raad 26 september 2008, ECLI:NL:HR:2008:BF2295).

9.39
Het hof overweegt daarbij dat uit de hiervoor in rechtsoverweging 4.17 genoemde brief van [Bureau] volgt dat een bedrag van € 90.638,20 van de uitkering van Univé is overgemaakt naar de bankrekening van de vrouw met nummer [rekeningnummer] bij ABN AMRO Bank - waarvan uit productie 9 bij conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie volgt dat dit de (toenmalige en tevens huidige) privérekening van de vrouw is - en dat voor beide kinderen een bedrag van € 30.000,- is overgemaakt naar de 'respectievelijke BEM bankrekeningnummers'.

9.40
Uit de als productie 17 bij conclusie van antwoord in reconventie overgelegde rekeningoverzichten van de kinderen van 22 december 2006 - blijkt dat ieder van de kinderen naast een Eurostyle rekening (saldo circa € 103,-) en een groeigemak spaarrekening met een saldo van € 13.645,36, een Bonus spaarrekening met een onbekend geblokkeerd saldo heeft met "juridische beperkingen".

9.41
Het hof gaat er voorshands vanuit dat de kinderen met de hiervoor genoemde verdeling van de uitkering van Univé (overeenkomstig de in rechtsoverweging 4.17 genoemde brief van [Bureau]) hun aandeel hebben gekregen en dat dit staat op de voormelde Bonus spaarrekeningen. Het hof zal de vrouw in de gelegenheid stellen om, voor het geval dat zij zich daarmee niet kan verenigen, zich, voldoende onderbouwd en door bescheiden gestaafd, bij akte erover uit te laten welk gedeelte van de uitkering van Univé geacht moet worden betrekking te hebben op immateriële en op materiële schadevergoeding ten behoeve van haar en ten behoeve van haar kinderen, in hoeverre het uit de uitkering van Univé naar de kinderen overgemaakte bedrag op de voormelde Bonus spaarrekeningen staat en in hoeverre de kinderen uit hoofde van de uitkering van Univé nog rechten hebben jegens partijen. De man zal in de gelegenheid worden gesteld hierop bij antwoordakte te reageren.

9.42
Grief 7 in het principaal appel richt zich tegen de beslissing dat de door de vrouw gedane opnamen van de spaarrekening moeten worden verrekend (r.o. 7.49 van het vonnis van 29 juli 2009). Volgens de man dienen de opgenomen bedragen in de verdeling te worden betrokken. De man heeft aangevoerd dat waar hij aanvankelijk weigerde alimentatie te betalen hij dit alsnog heeft gedaan. Hij betwist dat het inkomen van de vrouw zeer beperkt was en daarmee het oordeel dat de vrouw na zijn vertrek uit de echtelijke woning gedwongen was om bedragen van deze rekening op te nemen omdat de man niet of nauwelijks in de kosten bijdroeg.

9.43
Het hof overweegt dat voor zover het saldo van deze spaarrekening van de vrouw op [2006] in de verdeling moet worden betrokken hetzelfde geldt voor het bedrag dat tot [2006] van deze spaarrekening is opgenomen en op [2006] nog hiervan is overgebleven. Aan de hand van productie 16 bij conclusie van antwoord in reconventie berekent het hof de door de vrouw in die periode gedane overboekingen van de spaarrekening naar de ten name van haar gestelde bankrekening met nummer [rekeningnummer] op € 17.100,-, waarbij nog de op 7 juli 2006 gedane kasopname van € 1.153,80 moet worden opgeteld.

9.44
Het hof zal de vrouw in de gelegenheid stellen zich bij akte erover uit te laten wat op [2006] nog hiervan is overgebleven, onderbouwd met stukken zoals bankafschriften van haar bankrekening met nummer [rekeningnummer].

9.45
In afwachting hiervan houdt het hof de verdere bespreking van de grief aan.

9.46
Grief 16 in het principaal appel komt hierop neer dat de uitkering krachtens de ABN AMRO Meegroeiverzekering nog in de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap dient te worden betrokken.

9.47
Het hof overweegt dat het bedrag van de uitkering krachtens de ABN AMRO Meegroeiverzekering op [2006] geen deel uitmaakte van de te verdelen ontbonden huwelijksgoederengemeenschap. Deze uitkering is ook niet opgenomen in het als productie 1 bij de dagvaarding in eerste aanleg overgelegde overzicht van de volgens de man te verdelen huwelijksgoederengemeenschap.

9.48
De grief faalt.

9.49
Grief 2 in het incidenteel appel klaagt erover dat is bepaald dat (een deel van) de woning aan de [adres 3]niet aan de vrouw verknocht is gebleven en voor dat gedeelte in de huwelijksgoederengemeenschap is gevallen (r.o. 7.7 tot en met 7.12 van het vonnis van 29 juli 2009). Volgens de vrouw is de overwaarde van de woning aan de [adres] ontstaan uit de aan haar verknochte uitkering krachtens de ABN AMRO Meegroeiverzekering, zodat de man hierop geen aanspraak kan maken.

9.50
Grief 3 in het incidenteel appel hangt hiermee samen en richt zicht tegen de beslissing dat de man recht had op de helft van de 'overwaarde' van de woning aan de [adres 3], zijnde € 5.857,43. Dit bedrag is volgens de vrouw evenzeer opgebouwd uit de voormelde aan haar verknochte verzekeringsuitkering.

9.51
Het hof verwijst allereerst naar hetgeen zij hiervoor onder rechtsoverweging 9.34 en 9.35 heeft overwogen over de vraag of een goed dan wel een schuld, wegens het hoogstpersoonlijke karakter daarvan aan één der echtgenoten is verknocht en, zo ja, in hoeverre die verknochtheid zich ertegen verzet dat het goed respectievelijk de schuld in de gemeenschap valt.

9.52
De vrouw heeft onvoldoende omstandigheden gesteld om op grond daarvan te kunnen aannemen dat de uitkering krachtens levensverzekering aan haar verknocht is en dat achtereenvolgens hetzelfde (voortgezette verknochtheid) heeft te gelden voor de hiermee respectievelijk gefinancierde woning aan de [adres 3] en aan de [adres]. Daarmee is onvoldoende gesteld of gebleken dat de netto verkoopopbrengst van de woning aan de [adres 3] c.q. de (waarde van de) woning aan de [adres] buiten de huwelijksgoederengemeenschap zijn gevallen.

9.53
De grieven falen. ECLI:NL:GHARL:2015:3415