Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Noord-Nederland 201217 lumpsum letselschade-uitkering valt in de ontbonden gemeenschap van goederen; ex-echtgenoot moet 50% betalen aan ex-echtgenote

Rb Noord-Nederland 201217 lumpsumletselschade-uitkering valt in de ontbonden gemeenschap van goederen; ex-echtgenoot moet 50% betalen aan ex-echtgenote


De feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest in gemeenschap van goederen.

2.2.
Bij beschikking van 6 februari 2013 is de echtscheiding uitgesproken. Deze beschikking is tijdig ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

2.3.
Partijen hebben de gevolgen van de echtscheiding geregeld in het convenant van 12 december 2012. Bij de opstelling van dit convenant hebben partijen gebruik gemaakt van de diensten van mediator mr. Sipma te Drachten. Dit convenant bevat onder meer de volgende bepaling:

Het nog uit te keren letselschadebedrag, n.a.v. het ongeval van de man d.d. 22-10-2011, welk loopt via de letselschade advocaat mr. Keuning, kantoorhoudend te Leeuwarden, zal tussen de partijen in gelijke delen verdeeld worden. Indien de man n.a.v. dit ongeval een arbeidsongeschiktheidsuitkering krijgt, dan valt dit geheel aan de man.


Het geschil en de beoordeling

3.1.
Partijen twisten over de interpretatie en de nakoming van de hierboven onder 2.3 geciteerde bepaling uit het convenant.

3.2.
De vrouw vermoedt dat de man inmiddels de bedoelde letselschade-uitkering heeft ontvangen. Zij verlangt dat de man hier duidelijkheid over geeft en haar de helft van het door hem ontvangen bedrag uitkeert.

3.3.
De man stelt zich op het standpunt dat uit deze bepaling volgt dat aan hem de gehele letselschade-uitkering zou toekomen, indien hij volledig arbeidsongeschikt zou worden verklaard. Hij beroept zich hierbij onder meer op de e-mail van 22 december 2016 van mr. Sipma die hem desgevraagd het volgende heeft medegedeeld:

Er is dus afgesproken, dat u de volledige schade uitkering ontvangt, als u naar aanleiding van dat ongeval op 22 oktober 2011 100 procent arbeidsongeschikt zou worden verklaard.

3.4.
De vrouw heeft zich naar aanleiding van deze verklaring tot mr. Sipma gewend. Mr. Sipma heeft vervolgens het volgende verklaard:

Hierbij kom ik nog terug op onderstaande e-mail van vorige donderdag.

Vorige week verkeerde ik in de, nu achteraf gebleken, onjuiste veronderstelling, dat u de vraag namens zowel u als mevrouw [de vrouw] aan mij had gericht. In onderstaande e-mail gebruikte u het woord “wij”.

Nu de vraag kennelijk toch door u alleen is gesteld en ik destijds voor u gezamenlijk bent opgetreden, had ik sowieso geen inhoudelijke reactie mogen geven. U dient mijn antwoord op uw vraag dan ook als niet geschreven en niet aan u verzonden te beschouwen.

Nadere lezing en bestudering van de desbetreffende bepaling van het echtscheidingsconvenant brengt verder ook met zich mee dat ik ook niet meer sta achter de gegeven uitleg en die trek ik hierbij dan ook in.

3.5.
De rechtbank constateert dat het geschil van partijen zich toespitst op de interpretatie van de hierboven sub 2.3 geciteerde bepaling. De rechtbank stelt dan ook voorop de zogenaamde Haviltex-formule:

De vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld en of dit contract een leemte laat die moet worden aangevuld, kan niet worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht.

3.6.
De rechtbank is van oordeel dat een uitsluitend letterlijke interpretatie niet tot een eenduidig resultaat leidt. Immers, het woord “dit” in de laatste bijzin van de bepaling kan zowel slaan op het letselschadebedrag als op de arbeidsongeschiktheidsuitkering, al zou dit laatste taalkundig niet geheel correct zijn (bij arbeidsongeschiktheidsuitkering zou er “deze” hebben moeten staan). Het komt daarom in dit geval vooral aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer aan deze bepalingen mochten toekennen.

3.7.
De rechtbank acht het onwaarschijnlijk dat partijen met deze bepaling hebben beoogd om de gehele letselschade-uitkering ten gunste van de man te laten, indien hij een arbeidsongeschiktheidsuitkering zou krijgen. Immers, de vrouw heeft ter comparitie onbetwist gesteld dat partijen na het ongeluk van de man allerlei kosten hebben gemaakt die zijn betaald uit de gezinsmiddelen. Partijen stond volgens de vrouw ook voor ogen dat de letselschade-uitkering met name zou dienen ter dekking van die kosten. Dat de schade voor een groot gedeelte uit dit soort materiële schadeposten bestond volgt ook uit de door de man overgelegde voorlopige schadestaat van mr. Keuning. Tegen deze achtergrond mocht de man redelijkerwijs niet verwachten dat de aanspraak op de gehele letselschade-uitkering buiten (de verdeling van) de gemeenschap zou worden gehouden, dus ook waar het vergoeding betreft van gemeenschappelijke kosten.

3.8.
De rechtbank kent ook gewicht toe aan de heersende rechtspraak op dit punt. Deze komt er kort gezegd op neer dat een letselschade-uitkering in beginsel in de ontbonden gemeenschap van goederen valt, tenzij de rechthebbende aannemelijk maakt dat deze (deels) betrekking heeft op immateriële schadevergoeding dan wel toekomstige inkomstenderving. Indien een letselschade-uitkering bij wijze van een lumpsum wordt gedaan, zonder dat wordt aangegeven welke gedeelte betrekking heeft op immateriële schadevergoeding dan wel toekomstige inkomstenderving, wordt er normaliter vanuit gegaan dat de gehele uitkering in de ontbonden huwelijksgemeenschap valt. In dit geval volgt uit de vaststellingsovereenkomst van 25 november 2015 dat de verzekeraar een lumpsum uitkering heeft gedaan. Niet is gebleken dat partijen van deze algemene uitgangspunten hebben willen afwijken.

3.9.
Tenslotte leidt de rechtbank uit de mededelingen van mr. Sipma die partijen heeft bijgestaan bij de totstandkoming van de bepaling, af dat hij - na nadere inhoudelijke bestudering - de interpretatie van de man niet kan steunen.

3.10.
Uit het voorgaande volgt dat de vorderingen sub I en III van de vrouw dienen te worden toegewezen. De rechtbank zal vordering sub II afwijzen, omdat de man, voorzover de rechtbank kan beoordelen, de door de vrouw gewenste duidelijkheid reeds heeft verstrekt.

3.11.
De rechtbank zal de vordering van de vrouw tot betaling van de wettelijke rente toewijzen vanaf de dag van de dagvaarding, omdat niet gebleken is dat zij de man ten aanzien van zijn plicht tot betaling eerder in gebreke heeft gesteld. ECLI:NL:RBNNE:2017:4925