Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Utrecht 211112 12-jarige rijdt tegen boom bij motorcross; exoneratiebeding onredelijk bezwarend

Rb Utrecht 211112 12-jarige rijdt tegen boom bij motorcross; 
- organisator aansprakelijk ogv schending eigen richtlijnen en Kelderluik-criteria; geen eigen schuld;
- exoneratiebeding onredelijk bezwarend;

4.  De beoordeling 
4.1.  Voor de vraag of MON en MBC aansprakelijk zijn voor het ongeval van [eiser] is in de eerste plaats van belang de toedracht van dat ongeval en de omstandigheden waaronder dat heeft plaatsgevonden, vast te stellen. 

4.2.  [eiser] heeft gesteld dat hij met zijn arm (een uitstekende tak van) een boom heeft geraakt, die gebruikt werd voor de bevestiging van de buitenste afzetting van het circuit en zich bevond voor een bocht naar rechts. 

MON en MBC hebben betwist dat [eiser] tegen een boom is gereden en hebben gesteld dat hij ten val is gekomen doordat hij een stuurfout heeft gemaakt, wellicht te hard heeft gereden en wellicht een cameravrouw heeft geraakt. De boom waar [eiser] zegt tegenaan te zijn gereden, is gebruikt voor de buitenste afzetting van het circuit en langs een recht stuk baan. 

[eiser] heeft een dvd met een filmpje van het ongeluk overgelegd en ter zitting (meermalen) getoond. Aan de hand daarvan is met partijen gesproken over de toedracht van het ongeval en de omstandigheden waaronder dat heeft plaatsgevonden. 

4.3.  Uit het filmpje blijkt naar het oordeel van de rechtbank voldoende duidelijk dat [eiser] een tak van een boom, althans de gevorkte stam van een boom, heeft geraakt waarna hij ten val is gekomen. Ook MON en MBC hebben tijdens de comparitie verklaard dat het erop lijkt dat [eiser] de boom heeft geraakt. Dat [eiser] de boom heeft geraakt, vindt bevestiging in de schriftelijke verklaring van mevrouw [X], degene die het filmpje heeft gemaakt. De rechtbank vermag niet in te zien dat het feit dat [X] aan het filmen was en de camera plotsklaps uit haar handen viel, haar verklaring twijfelachtig maakt, zoals MON heeft betoogd. 

4.4.  De stelling van MON en MBC dat [eiser] vermoedelijk tegen [X] is aan gereden, is niet onderbouwd. [eiser] heeft zowel schriftelijk als mondeling verklaard dat hij niet tegen [X] is aangereden. [X] heeft dit in haar schriftelijke verklaring bevestigd en erop gewezen dat zij anders toch zeker letsel moet hebben gehad. Gelet daarop is het enkele feit dat [X] de camera heeft laten vallen – ook als zij tegen de regels in tussen de binnenste en buitenste afzetting in heeft gestaan –, onvoldoende grond voor een vermoeden dat [eiser] tegen [X] aan is gereden. 

Evenzo ontberen de suggesties van MBC dat [eiser] te hard (voor een verkenningsrit) heeft gereden of dat [X] het ongeluk kan hebben veroorzaakt, elke grond. 

4.5.  Partijen twisten over de vraag of de boom die [eiser] heeft geraakt, langs een recht stuk van de baan stond of voor een bocht naar rechts. Beide partijen hebben op een kaartje van het circuit aangegeven waar het ongeluk zou zijn gebeurd. 

4.6.  Daargelaten de kaartjes en de identificatie van de exacte plek van het ongeval daarop, laat het filmpje naar het oordeel van de rechtbank zien dat het parcours bij de bewuste boom enigszins naar rechts buigt. Duidelijk is immers te zien dat de afzetting geen rechte lijn vormt maar afbuigt in de richting waar de deelnemers rijden. Bovendien is de boom gelegen kort na een glooiing in het circuit. 
Tussen partijen staat niet ter discussie dat om de bewuste boom het lint voor de buitenste afzetting was gespannen. In het filmpje is duidelijk zichtbaar dat een gesplitste stam, althans een tak, van die boom het lint van de binnenste afzetting zeer dicht nadert. 

4.7.  De richtlijnen schrijven voor dat de ruimte tussen de binnenste en buitenste afzetting tenminste 2 meter moet bedragen. MON en MBC hebben ter comparitie erkend dat de afstand tussen de binnenste en buitenste afzetting minder dan 2 meter bedroeg, omdat het landschap het niet toeliet. Dit is geen uitzondering die MON in haar eigen richtlijnen noemt. Op dit punt is dus in strijd gehandeld met de richtlijnen. 

4.8.  Voorts is in de richtlijnen opgenomen dat obstakels die zich op of langs het circuit bevinden en niet functioneel zijn en/of gevaar kunnen opleveren voor rijders en/of het publiek verwijderd dienen te worden. 
MON en MBC hebben aangevoerd dat een boom geen obstakel is, omdat het geen object is dat kan worden verplaatst en omdat bomen functioneel zijn want thuishoren in een bos en bij een bosbaan als het onderhavige circuit. 
Obstakel betekent naar normaal Nederlands taalgebruik iets dat in de weg staat. Noch uit het normaal spraakgebruik, noch uit de richtlijnen volgt dat MON hiermee uitsluitend op mobiele objecten heeft gedoeld. Het woord ‘functioneel’ valt niet los te zien van de vraag waarvoor iets functioneel moet worden geacht. De rechtbank is van oordeel dat functioneel in de context van de richtlijnen moet worden verstaan als functioneel voor de wedstrijd. Bomen zijn weliswaar functioneel voor een (bos)landschap, maar niet vermag te worden ingezien dat ze functioneel zijn voor de wedstrijd. De door MON en MBC voorgestane uitleg van ‘obstakel’ en ‘functioneel’ is ook niet logisch. Dat zou immers betekenen dat op de baan wel een boom zou mogen staan omdat die niet verplaatsbaar is en functioneel voor het bos. Dat kan niet de bedoeling zijn geweest. 
De bewuste boom, althans de afgesplitste stam/tak waar [eiser] tegenaan is gereden, bevond zich langs het circuit. 
Door deze stam/tak niet te verwijderen is ook op dit punt in strijd gehandeld met de richtlijnen. De richtlijnen schrijven immers niet voor dat dit alleen dient te geschieden als het obstakel gevaar oplevert. 

4.9.  De stelling van MON en MBC dat de richtlijn met betrekking tot de dubbele afzetting slechts bedoeld is om publiek van de baan te houden en niet om de deelnemers aan de wedstrijd te beschermen – hetgeen de rechtbank verstaat als een beroep op het relativiteitsvereiste (artikel 6:163 BW) –, kan de rechtbank niet rijmen met het feit dat in de richtlijnen staat vermeld dat obstakels tussen de dubbele afzetting moeten worden afgeschermd. Dat zou immers helemaal niet noodzakelijk zijn als de dubbele afzetting alleen bedoeld was om publiek op afstand te houden. De rechtbank kan dit niet anders begrijpen dan dat die maatregelen zijn bedoeld voor de veiligheid van de deelnemers. De veiligheid van de rijders staat bovendien expliciet genoemd bij de bepaling in de richtlijnen dat obstakels die zich langs het circuit bevinden en niet functioneel zijn moeten worden verwijderd. 

4.10.  Nu ervan uit moet worden gegaan dat de richtlijnen mede zijn opgesteld om de veiligheid van de deelnemers te borgen, mag worden aangenomen dat schending van die richtlijnen een schending van veiligheidsnormen oplevert. 

4.11.  Ook zonder de richtlijnen maar met toepassing van de zogenaamde Kelderluik-criteria is de rechtbank van oordeel dat sprake is van schending van veiligheidsnormen. 
De kans dat iemand – en in het bijzonder een kind van 12 jaar – tijdens het motorcrossen – door beide partijen een gevaarlijke sport genoemd op een ruw terrein – buiten de baan terecht komt, moet aanzienlijk worden geacht. Dat zal ook mede de achtergrond hebben gevormd van het in de richtlijn opnemen van de verplichting om obstakels lang het circuit te verwijderen. Dat betekent dat de kans dat de gesplitste stam/tak van de bewuste boom door een van de deelnemers zou worden geraakt, geenszins denkbeeldig of onvoorzienbaar was. Dat geldt in het bijzonder voor deze boom nu die bij het begin van een (flauwe) bocht staat en bovendien op het filmpje te zien is dat alle deelnemers voorafgaand aan die bocht uiterst links van het circuit en dus aan de kant van de boom aanhouden. Als de deelnemers de bocht niet of te laat inzetten, gaan ze recht op de boom af. Dat het risico zich in de tientallen jaren dat dit circuit in gebruik is volgens MON en MBC nog niet heeft gerealiseerd, betekent nog niet dat het risico op een ongeval (op juist die plek) niet kon worden voorzien. Met de kans dat motorcrossers – ook al hebben ze ervaring – een stuurfout maken of (op het ruwe terrein) de controle over hun motor verliezen, moet – zeker wanneer het (jonge) kinderen betreft – rekening worden gehouden. Als voorzorgsmaatregel had de boom kunnen worden afgeschermd of (de gesplitste stam van) de boom kunnen worden verwijderd, welke maatregelen MON zelf noemt in de richtlijnen. Deze voorzorgsmaatregelen acht de rechtbank niet bezwaarlijk. Dat het afschermen van bomen ondoenlijk is vanwege de veelheid van bomen, begrijpt de rechtbank niet. Het treffen van de vereiste voorzorgsmaatregelen betekent immers niet dat alle bomen in het bos moeten worden afgeschermd, doch slechts de bomen die – rekening houdend met de onoplettendheid of fouten van deelnemers – gevaar kunnen opleveren. Dat het verwijderen van de bewuste boom (of enkele bomen) uitermate bezwaarlijk is omdat dat afbreuk doet aan het karakter van bosbaan, vermag de rechtbank niet in te zien en wordt in ieder geval in verhouding tot de veiligheid van de deelnemers niet als zodanig bezwaarlijk aangemerkt dat kon worden afgezien van het treffen van enige voorzorgsmaatregel. 
Motorcross mag dan een risicovolle sport zijn, dat betekent niet dat deelnemers alle ongevallen op de koop toe moeten nemen. Juist bij risicovolle sporten mag worden verwacht dat alle mogelijke voorzorgsmaatregelen om ongelukken te voorkomen, worden getroffen. 

4.12.  Partijen zijn ingegaan op de vraag of het hier een sport- en spelsituatie betreft die een verhoogde drempel voor aansprakelijkheid creëert, zoals in de jurisprudentie is uitgemaakt. De reden voor die verhoogde drempel is dat de deelnemers aan die sport of dat spel in redelijkheid tot op zekere hoogte gevaarlijke, slecht gecoördineerde, verkeerd getimede of onvoldoende doordachte handelingen of gedragingen waartoe de activiteit uitlokt of die daarin besloten liggen, van elkaar moeten verwachten (vgl. HR 28 juni 1991, NJ 1992, 622). De rechtbank is van oordeel dat van een dergelijke situatie geen sprake is aangezien het niet gaat om een ongeval dat is veroorzaakt door tot op zekere hoogte gevaarlijke, slecht gecoördineerde, verkeerd getimede of onvoldoende doordachte handelingen of gedragingen waartoe de activiteit uitlokt of die daarin besloten liggen, maar door een ongeval dat is veroorzaakt doordat onvoldoende voorzorgsmaatregelen zijn getroffen. 

4.13.  De verplichting om de benodigde voorzorgsmaatregelen te treffen, rustte naar het oordeel van de rechtbank op MON als organisator van de wedstrijd. MON heeft, zo hebben MON en MBC ter comparitie verklaard, het circuit gekeurd, heeft bepaald of de wedstrijd gereden kon worden en heeft geconcludeerd dat aan de veiligheidsvoorschriften is voldaan. MON is dan ook aansprakelijk voor de schade die door het achterwege laten van de voorzorgsmaatregelen is veroorzaakt. 
MBC heeft het circuit en enige faciliteiten ter beschikking van MON gesteld en heeft een ondersteunende rol vervuld. De rechtbank is van oordeel dat dit onvoldoende is om te concluderen dat naast MON ook MBC aansprakelijk is. Dat MBC op het moment van de wedstrijd verantwoordelijk was voor de inrichting van het circuit, is niet anders onderbouwd dan doordat een goedkeuringsrapport mede door een vertegenwoordiger van MBC is ondertekend. Dit acht de rechtbank tegen de achtergrond van de daarvoor door MON en MBC ter comparitie gegeven uitleg – inhoudende dat dit alleen gebeurt om een aanspreekpunt te hebben – onvoldoende om tot aansprakelijkheid van MBC te concluderen. De rechtbank vermag niet in te zien dat MON als hulppersoon van MBC moet worden beschouwd – zoals [eiser] ter comparitie heeft gesteld – nu is gesteld noch gebleken dat sprake was van een opdracht van MBC aan MON. 
Voor zover [eiser] schade heeft geleden ten gevolge van het ontbreken van de voornoemde vereiste voorzorgsmaatregelen ten aanzien van de boom, is dus uitsluitend MON aansprakelijk. De vordering jegens MBC zal dan ook worden afgewezen. 

4.14.  MON heeft het causaal verband tussen het achterwege laten van voorzorgsmaatregelen ten aanzien van de bewuste boom betwist door te betogen dat niet vaststaat dat [eiser] de boom heeft geraakt en dat hij mogelijk een stuurfout heeft gemaakt en verkeerd terecht is gekomen op de harde grond van de baan. 

4.15.  In het vorenoverwogene is geoordeeld dat op grond van het filmpje vast is komen te staan dat [eiser] de boom heeft geraakt. Op het filmpje is te zien dat [eiser] de boom raakt met de arm waaraan later de fracturen zijn geconstateerd. Dit maakt het zeer waarschijnlijk dat de fracturen door het raken van de boom zijn veroorzaakt. Zelfs al zouden de fracturen niet zijn veroorzaakt door de aanraking van de boom maar door de (uiteindelijke) val op de grond, dan is de aanraking met de boom alsnog noodzakelijke voorwaarde voor de val zodat ook in dat geval het causale verband tussen de aanraking met de boom en de fracturen gegeven is. Gesteld noch gebleken is dat [eiser] ook zonder het raken van de boom zou zijn gevallen en het letsel zou hebben bekomen en evenmin dat hij ook het letstel zou hebben bekomen wanneer de boom afgeschermd zou zijn geweest. Nu hiermee het causale verband vaststaat, behoeft hetgeen partijen hebben aangevoerd ter zake van de omkering van de bewijslast op dit punt, geen nadere bespreking. 

4.16.  MON heeft gesteld dat haar aansprakelijkheid middels het Motorcrossreglement is uitgesloten, althans in het aanvraagformulier startbewijs tot het bedrag dat door de verzekeraar wordt uitbetaald. De aansprakelijkheidsverzekering van MON bood geen dekking, de ongevallenverzekering heeft € 2.799,85 aan [eiser] uitgekeerd. 
[eiser] heeft gesteld dat hij niet bekend is met het reglement en heeft bepleit dat een beroep op de exoneratiebedingen onredelijk bezwarend is onder verwijzing naar artikel 6:237 sub f BW. 

4.17.  Nu de exoneratiebedingen hebben te gelden als algemene voorwaarden aangezien die zijn opgesteld om in een aantal overeenkomsten te worden opgenomen en ze zijn overeengekomen (ervan uitgaande dat het reglement is ontvangen) tussen MON als gebruiker en (de ouders van) [eiser] als natuurlijk persoon van wie niet is gesteld of gebleken dat hij te dezer zake handelde in de uitoefening van een beroep of bedrijf, moet op grond van artikel 6:237 aanhef en onder f BW worden uitgegaan van het vermoeden dat de bedingen onredelijk bezwarend zijn tegenover [eiser] en daarmee vernietigbaar is. 

4.18.  MON heeft gesteld dat geen sprake is van onredelijk bezwarende bedingen, nu degene die tekent moet weten waar hij aan begint en het anders een onverzekerbare sport zou worden. 

Het eerste argument snijdt naar het oordeel van de rechtbank geen hout: bij een dergelijke redeneertrant zou geen enkel beding waarvoor getekend nog onredelijk bezwarend kunnen zijn. Het tweede argument is, voor zover al relevant, op geen enkele wijze onderbouwd. 
Bovendien zijn de beide bedingen onderling reeds tegenstrijdig. Derhalve zullen de exoneratiebedingen worden vernietigd en is MON aansprakelijk en gehouden tot vergoeding van de door [eiser] geleden schade. 

4.19.  MON heeft vraagtekens gesteld bij de onderbouwing van de schade. 
De rechtbank is van oordeel dat uit de door [eiser] overgelegde en onder de feiten aangehaalde brief van neuroloog Van Dijk voldoende aannemelijk wordt dat [eiser] schade heeft geleden ten gevolge van het ongeval. Nu de eindtoestand nog niet duidelijk is, zal de zaak naar de schadestaatprocedure worden verwezen om daar de omvang van de schade vastgesteld te krijgen. 

4.20.  MON heeft nog aangevoerd dat sprake is van eigen schuld aan de zijde van [eiser] omdat hij een stuurfout heeft gemaakt. 
[eiser] heeft gesteld dat het ongeval niet zozeer te wijten is aan een door hem gemaakte stuurfout, maar aan het feit dat er een boom stond. 

Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden gezegd dat het ongeluk te wijten is aan de boom. De boom heeft immers het ongeluk niet veroorzaakt, maar een gedraging van [eiser] heeft ertoe geleid dat hij tegen de boom is gereden. Die gedraging moet [eiser] kunnen worden toegerekend, wil het beroep op eigen schuld kunnen slagen. 

4.21.  [eiser] heeft betoogd dat de gedraging hem niet kan worden toegerekend, althans op grond van de billijkheid niet kan leiden tot de conclusie dat hij zelf een deel van de schade moet dragen, omdat hij 12 jaar oud was. 

De rechtbank overweegt dat van toerekening slechts dan sprake is wanneer de benadeelde zich anders heeft gedragen dan een redelijk mens onder de gegeven omstandigheden zou doen. De omstandigheden van het geval zijn hiervoor genoemd; de boom stond zeer dicht tegen de binnenste afzetting aan, na een glooiing in het circuit gelegen in een bocht op een circuit dat zich laat kenschetsen als een ruige bosbaan. Gesteld noch gebleken is dat [eiser] zich in die omstandigheden anders heeft gedragen dan een redelijk mens van zijn leeftijd zou doen. Immers, de deelnemers zullen voorafgaand aan een bocht naar rechts (sterk) links aanhouden (hetgeen op het filmpje ook te zien is) en direct aan die linker kant stond nu juist de bewuste boom. Onder de geschetste omstandigheden valt te verwachten dat deelnemers met hun motor enigszins van koers af raken. Van kinderen van 12 jaar mag daarenboven niet worden verwacht, ook niet als zij al vaker wedstrijden hebben gereden, dat zij een zelfde stuurvermogen, motorbeheersing en anticipatievermogen hebben als volwassenen. Dat [eiser], nu het slechts een verkenningsronde betrof, te hard heeft gereden, is niet onderbouwd; uit de film blijkt dat hij niet harder ging dan andere deelnemers en bovendien was het niet de eerste verkenningsronde waarbij wellicht grotere voorzichtigheid op zijn plaats zou zijn geweest. Derhalve staat het ontbreken van toerekening in de weg aan het toekennen van eigen schuld. Aan een eventuele billijkheidscorrectie wegens de leeftijd van [eiser] wordt dan ook niet meer toegekomen. 

4.22.  Conclusie is dan ook dat MON volledig aansprakelijk is voor de schade die [eiser] ten gevolge van het ongeval heeft geleden en zal worden veroordeeld die schade te vergoeden. De zaak zal ter begroting van de schade worden verwezen naar de schadestaatprocedure. 

4.23.  MON zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van [eiser] worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op € 1.270,09, bestaande uit € 99,09 voor de dagvaarding, € 267,00 aan griffierecht en € 904,00 aan salaris advocaat (2,0 punten x tarief € 452,00). 

4.24.  Nu de vorderingen jegens MBC zullen worden afgewezen, zal [eiser] worden veroordeeld in de proceskosten van MBC. Deze kosten worden begroot op € 1.479,00, bestaande uit € 575,00 aan griffierecht en € 904,00 aan salaris advocaat (2,0 punten x tarief € 452,00). 

4.25.  De veroordeling van MON in de proceskosten van [eiser] zal zoals gevorderd uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. De veroordeling van [eiser] in de proceskosten van MBC niet, nu dit niet is gevorderd. LJN BY8897