Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Gelderland 010414 delay; nadere instructie nodig mbt tot in deskundigenbericht veronderstelde uiting klachten; deelgeschil afgewezen

Rb Gelderland 010414 delay in behandeling meningitis; nadere instructie nodig mbt tot in deskundigenbericht veronderstelde uiting klachten; deelgeschil afgewezen;
- kosten gevorderd 22,9 x € 225,00 + BTW + kantoorkosten, begroot obv 18 uur, totaal € 5.987,53

3 Het verzoek en het verweer daar tegen

3.1.
[verzoekster] c.s. verzoekt bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

I. te bepalen dat dr. [verweerder] en dr. [verweerder] aansprakelijk zijn voor de materiële en immateriële schade die verzoeksters in hun hoedanigheid als erfgenamen lijden en geleden hebben als gevolg van de ontstane delay in de behandeling van [naam] door de toerekenbare tekortkomingen in de nakoming van de behandelingsovereenkomsten, dan wel onrechtmatige daden gepleegd op 27 september 2002 en 2 oktober 2002;
II. te bepalen dat bij de verdere afwikkeling van deze zaak het deskundigenrapport d.d. 3 maart 2012 van dr. P. [naam] door partijen als uitgangspunt zal moeten worden genomen;
III. dr. [verweerder] en dr. [verweerder] te veroordelen om binnen twee weken na de uitspraak van de rechtbank over te gaan tot betaling van de buitengerechtelijke kosten aan verzoeksters van € 21.670,27, dan wel een naar redelijkheid door de rechtbank te begroten bedrag aan buitengerechtelijke kosten, dan wel een voorschot hierop;
IV. dr. [verweerder] en dr. [verweerder] te veroordelen in de kosten van dit geding, met het verzoek terzake van het honorarium van de advocaat deze kosten aan de zijde van verzoeksters te begroten op een bedrag van € 6.546,25 conform de in het verzoekschrift opgenomen begroting, te vermeerderen met het verschuldigde griffierecht en dr. [verweerder] en dr. [verweerder] te veroordelen deze kosten binnen twee weken na de beschikking van de rechtbank aan verzoeksters te betalen.

3.2.
Aan haar verzoek legt [verzoekster] c.s. de deskundigenrapportage van dr. [naam] ten grondslag. Daaruit volgt volgens haar dat dr. [verweerder] en dr. [verweerder] tijdens de consulten op 27 september 2002 respectievelijk 2 oktober 2002 tekort zijn geschoten in de uitvoering van de geneeskundige behandelingsovereenkomst. Kort samengevat wordt het de huisartsen verweten dat zij de lichaamstemperatuur van [naam] niet hebben gemeten en dat zij bij een verhoogde lichaamstemperatuur direct antibiotica hadden moeten voorschrijven. Als de huisartsen een infectieproces met bloedonderzoek hebben willen uitsluiten, dan had dat bloedonderzoek zo spoedig mogelijk verricht moeten worden (bij voorkeur dezelfde dag), [naam] had – in afwachting van de uitslag van dat bloedonderzoek – de opdracht moeten krijgen om de temperatuur tweemaal daags te meten en bij verhoging direct contact op te nemen en tenslotte had [naam] een recept voor antibiotica mee moeten krijgen, dat bij koorts direct ingenomen had moeten worden. Door het voorgaande na te laten is een delay in de behandeling van de meningitis opgetreden (met schade tot gevolg) waarvoor [verzoekster] c.s. dr. [verweerder] en dr. [verweerder] aansprakelijk houden.

3.3.
Dr. [verweerder] en dr. [verweerder] hebben verweer gevoerd. Zij hebben inhoudelijke bezwaren aangevoerd tegen de rapportage van dr. [naam]. Ter onderbouwing daarvan hebben zij verwezen naar de brief van dr.[naam] van 8 juli 2013. Op grond daarvan kan het rapport van dr. [naam] niet als uitgangspunt dienen bij de verdere afwikkeling van de zaak. Zij betwisten voorts dat zij tekort zijn geschoten tijdens de consulten op 27 september en 2 oktober 2002. Daarnaast hebben zij verweer gevoerd tegen de (hoogte van de) gevorderde buitengerechtelijke kosten.

4 De beoordeling

4.1.
Uit het dossier volgt dat [verzoekster] c.s. het dr. [verweerder] aanvankelijk ook heeft verweten dat hij [naam] voorafgaand aan het jaar 2002 geen pneumokokken- en griepvaccinaties zou hebben toegediend, maar dat verwijt wordt thans (na de bevindingen van dr. [naam] daarover) niet maar aan de aansprakelijkstelling ten grondslag gelegd en zal daarom verder ook onbesproken blijven.

4.2.
De kern van geschil tussen partijen betreft dan de vraag of het rapport van dr. [naam] tot uitgangspunt moet worden genomen bij de verdere schade afwikkeling en of op grond van die rapportage kan worden vastgesteld dat dr. [verweerder] en dr. [verweerder] aansprakelijk zijn voor de door [verzoekster] c.s. (in hun hoedanigheid van erfgenamen van [naam]) geleden schade.

4.3.
Bij de beantwoording van die vraag is het volgende van belang. Indien een deskundigenrapport is uitgebracht door een door de rechtbank benoemde deskundige, het deskundigenrapport op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de conclusies van de deskundige deugdelijk zijn onderbouwd en voortvloeien uit de door hem in het rapport vermelde gegevens, zal de rechtbank het oordeel van de deskundige, die juist vanwege zijn specifieke deskundigheid op het terrein van het onderzoek is benoemd, niet snel naast zich neerleggen. Van de partij die een deskundigenrapport bekritiseert, mag verlangd worden dat hij zijn stellingen deugdelijk onderbouwt, bijvoorbeeld door een rapport van een andere deskundige in het geding te brengen, waarin de conclusies van de deskundige op overtuigende wijze worden weersproken. In dat geval zullen er zwaarwegende of steekhoudende bezwaren aangaande de wijze van totstandkoming of de inhoud van het deskundigenbericht moeten zijn, wil de rechtbank besluiten dat zij een dergelijk bericht naast zich neerlegt.

4.4.
Alvorens in te gaan op de vraag of er van de zijde van dr. [verweerder] en dr. [verweerder] voldoende zwaarwegende of steekhoudende bezwaren zijn aangevoerd, zoals hiervoor bedoeld, staat de rechtbank allereerst bij het volgende stil. Tussen partijen staat niet vast met welke klachten [naam] zich destijds in 2002 tot de huisartsen heeft gericht. [verzoekster] c.s. stelt zich op het standpunt dat [naam] (naast de in het huisartsenjournaal vermelde klachten) aan dr. [verweerder] heeft gemeld dat hij zich al maanden niet goed voelde, dat hij steeds erg moe was, dat hij vaak verkouden was en veel moest hoesten. Dr. [verweerder] heeft dat betwist. Volgens hem heeft [naam] destijds aangegeven dat hij kampte met steken op de borst (ook sternaal, rond het borstbeen) en dat deze klachten hem deden denken aan een longontsteking. Dr. [verweerder] heeft daarbij verwezen naar het huisartsenjournaal.
In verband met het consult op 2 oktober 2002 heeft [verzoekster] c.s. – met verwijzing naar de brief van het Rijnstate Ziekenhuis van 7 november 2002 – zich op het standpunt gesteld dat [naam] destijds (naast de in het huisartsenjournaal vermelde klachten) aan dr. [verweerder] heeft gemeld dat hij al twee maanden last had van vermoeidheidsklachten en de laatste twee dagen hoofdpijnklachten had en koortsig was. Dr. [verweerder] heeft dat betwist en daarentegen gesteld (en daarbij verwezen naar het huisartsenjournaal) dat [naam] slechts heeft geklaagd over ernstige rugklachten. Gelet ook op het karakter van een bezoek aan de huisartsenpost zijn slechts deze urgente klachten besproken, aldus dr. [verweerder].

4.5.
Bij de beoordeling van de vraag of het deskundigenrapport van dr. [naam] tot uitgangspunt moet worden genomen dient het voorgaande in ogenschouw te worden genomen.
Dr. [naam] komt ten aanzien van dr. [verweerder] op pagina 15 van zijn rapport tot de conclusie dat als [naam] de maanden durende vermoeidheid en beroerd voelen expliciet heeft gemeld, op grond waarvan de huisarts terecht een ontstekingsproces heeft willen uitsluiten, dat dan niet gehandeld is met de zorg die van een redelijk bekwaam beroepsgenoot verwacht mag worden. Dan had immers de lichaamstemperatuur gemeten moeten worden en bij koorts direct antibiotica voorgeschreven moeten worden. Bovendien had dan het bloedonderzoek met spoed moeten worden afgenomen, bij voorkeur dezelfde dag. Dr. [naam] gaat bij deze conclusie van de veronderstelling uit, gelet op de brief van dr. [verweerder] van 15 februari 2012 waarin hij aangeeft een ontstekingsproces te hebben overwogen, dat [naam] de vermoeidheid en het beroerd voelen aan Dr. [verweerder] heeft gemeld. Op grond waarvan [verweerder] een ontstekingsproces heeft overwogen (brief 15 februari 2012) en vervolgens een bloedonderzoek heeft geadviseerd, is echter onbekend. Vast staat wel dat in het huisartsenjournaal over deze klachten niets is opgenomen en dat dr. [verweerder] heeft betwist dat deze klachten aan hem zijn medegedeeld.

4.6.
Ten aanzien van dr. [verweerder] komt dr. [naam] op pagina 26 van zijn rapportage tot de conclusie dat ten aanzien van de rugklachten correct is gehandeld, maar dat ten aanzien van de malaise klachten niet de zorg is betracht die van een redelijk bekwaam beroepsgenoot verwacht mag worden. In het huisartsenjournaal wordt echter niets vermeld over malaiseklachten. Uit het huisartsenjournaal volgt enkel dat gesproken is over rugklachten. Uit de brief van dr. [verweerder] (17 februari 2012) volgt voorts dat [naam] aan hem gemeld heeft dat hij zich niet zo fit voelde en dat dr. [verweerder] daarvoor een bloedonderzoek had ingezet.

4.7.
Het antwoord op de vraag of dr. [verweerder] en dr. [verweerder] de zorg hebben betracht die van een redelijk bekwaam en beroepsgenoot verwacht mag worden is (blijkens het voorgaande) in grote mate afhankelijk van het antwoord op de vraag wat [naam] nu exact met de huisartsen besproken heeft en welke klachten hij aan hen heeft geuit. Nu dat tussen partijen niet vast staat, kan thans, zonder nadere instructie, niet geoordeeld worden dat de conclusies van dr. [naam] tot uitgangspunt moeten worden genomen bij de verdere beoordeling van het geschil. Voor het geven van instructie is in een deelgeschilprocedure, gelet op het karakter daarvan, echter geen plaats. De deelgeschilprocedure is immers bedoeld om tussen partijen vastgelopen onderhandelingen weer vlot te trekken door, kort gezegd, op een – de partijen verdeeld houdend – geschilpunt op snelle wijze in een vlotte procedure te beslissen.

4.8.
Daar komt nog bij dat er van de zijde van dr. [verweerder] en dr. [verweerder] een eigen deskundigenrapportage in het geding is gebracht van dr.[naam]. De conclusie van dr. [naam] ten aanzien van dr. [verweerder] onderschrijft dr.[naam] niet. Het meten van temperatuur om uitsluitsel te geven over het wel of niet geven van antibiotica bij een volwassen patiënt die niet klaagt over koorts is volgens dr.[naam] een dubieus advies. Hij vindt het niet in orde om mede op grond daarvan het consult als onvoldoende te beoordelen. Zelf beoordeelt hij het consult op 27 september 2002 als voldoende. Het consult is verlopen zoals dat in huisartsenland gebruikelijk is, namelijk het in gang zetten van stapsgewijze exploratie van de oorzaak van maandenlange bestaande klachten beschreven als algehele malaise. De eerste stap is in dat geval bloedonderzoek. Er waren geen redenen om spoedonderzoek aan te vragen, aldus dr.[naam].
Ten aanzien van het consult van dr. [verweerder] op 2 oktober 2002 denkt dr.[naam] dat dr. [naam] twee consulten door elkaar heeft gehaald, aangezien in het consult van 2 oktober 2002 nergens gesproken wordt over malaiseklachten. Daarnaast vindt hij het oordeel dat koorts gemeten had moeten worden, die anamnestisch niet aanwezig was en waarover [naam] zelf heeft verklaard dat hij geen koorts had, niet correct.
Dr.[naam] heeft voorts nog opgemerkt dat het maar zeer de vraag is, als de temperatuur daadwerkelijk gemeten zou zijn, of er koorts (> 38.5 graden) aanwezig zou zijn. De temperatuur bij ziekenhuisopname van [naam] was immers 37,9 graden. Daaruit volgt ook dat bij geen koorts, geen antibiotica zou zijn voorgeschreven en het verdere beloop dan ook niet anders zou zijn geweest, aldus (samengevat)[naam].

4.9.
Dr. [naam] heeft (nog) niet gereageerd op de brief van dr.[naam]. Onbekend is dan ook wat zijn reactie is op de brief van dr.[naam] en in hoeverre hij de conclusies van dr.[naam] onderschrijft. Alhoewel dr.[naam] niet door de rechtbank is benoemd en hij de rapportage van dr. [naam] grotendeels onderschrijft, geeft de brief van dr. [naam] toch aanleiding voor het stellen van nadere vragen. Daarvoor is in het kader van de deelgeschilprocedure echter geen ruimte. Mede op grond daarvan – en gelet op hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 4.7. – is de rechtbank van oordeel dat het verzoek om te bepalen dat bij de verdere afwikkeling van deze zaak het deskundigenrapport van dr. [naam] door partijen als uitgangspunt zal moeten worden genomen (verzoek II) niet toewijsbaar is. Met dat oordeel zijn ook de verzoeken I en III niet toewijsbaar, nu in deze procedure niet kan worden vastgesteld (gelet op het verzoek II dat zal worden afgewezen) of dr. [verweerder] en dr. [verweerder] tekort zijn geschoten in de geneeskundige behandelingsovereenkomst tijdens de consulten op 27 september 2002 en 2 oktober 2002.

ECLI:NL:RBGEL:2014:8179