Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Haarlem 120511 whiplash bij geringe delta V; getuigenverhoor en deskundigenbericth nodig; te complex voor deelgeschil

Rb Haarlem 120511 whiplash bij geringe delta V; getuigenverhoor en deskundigenbericth nodig; te complex voor deelgeschil, kosten deelgeschil; gevorderd € 17.130, toegewezen € 2500,00; Als slachtoffer kiest voor advocaat in wie zij later het vertrouwen verliest, dient dat voor haar rekening en risico te blijven.
2.  De feiten
2.1.  Op 3 juni 2010 is [verzoekster] betrokken geweest bij een aanrijding. Terwijl zij in een personenauto van het merk Audi TT, die bestuurd werd door haar partner, op de middelste van drie rijbanen van de A4 in de richting van Den Haag als gevolg van een file stilstond, is die auto door een personenauto van het merk Hyundai Atos, bestuurd door [X] (hierna te noemen: [X]) van achteren aangereden (hierna te noemen: het ongeval). Genoemde Hyundai is tegen de gevolgen van wettelijke aansprakelijkheid verzekerd bij Unigarant. Unigarant heeft de aansprakelijkheid van haar verzekerde voor de gevolgen van het ongeval bij brief van 5 augustus 2010 erkend. De materiële schade aan de Audi is voor een totaal bedrag van € 731,85 hersteld. De schade aan de (kentekenplaat van de) Hyundai bedroeg € 22,61.

2.2.  Na het ongeval zijn door [verzoekster] verschillende klachten geuit, waaronder nekklachten, hoofdpijn, tintelingen in de handen, duizeligheid, vermoeidheid, concentratieproblemen en een fluittoon in het linkeroor (hierna te noemen: de klachten).

2.3.  Op 7 en 30 juni en 30 juli 2010 heeft [verzoekster] de huisarts bezocht. In de maand juli 2010 heeft [verzoekster] een aantal fysiotherapeutische behandelingen ondergaan. Op 2 augustus 2010 is [verzoekster] onderzocht door neuroloog [naam neuroloog] (hierna te noemen: [de neuroloog]), die bij schrijven van 13 augustus 2010 concludeert dat [verzoekster] posttraumatische klachten heeft die passen bij een whiplash-fenomeen.

2.4.  Op 26 augustus 2010 vond bij [verzoekster] thuis een gesprek plaats tussen haar en [naam schaderegelaar] (hierna te noemen: [de schaderegelaar]) van het door Unigarant ingeschakelde schaderegelingsbureau [naam schaderegelaar] Personenschade. Bij brief van 8 september 2010 heeft [de schaderegelaar] aan [verzoekster] laten weten dat Unigarant niet bereid is om enige schadevergoeding aan [verzoekster] te betalen omdat geen sprake is van een causaal verband tussen de klachten en het ongeval. Volgens [de schaderegelaar] (1) bestond bij [verzoekster] reeds voor het ongeval een stressvolle belasting vanwege de confrontatie met vele life-events met forse impact, (2) is [verzoekster] in 1989 ook een ongeval overkomen met heupletsel en een beperkte fysieke belastbaarheid tot gevolg en (3) was er ten tijde van het ongeval geen sprake van enige kinetische geweldsinwerking op het lichaam van [verzoekster] waardoor de klachten niet het gevolg van het ongeval kunnen zijn.

2.5.  Bij schrijven van 7 september 2010 laat [de neuroloog] de advocaat van [verzoekster] weten dat er bij [verzoekster] sprake is van een whiplashtrauma als gevolg van het ongeval. Bij brief van 29 september 2010 laat de medisch adviseur [naam medisch adviseur] van Medicon Medisch Adviseurs (hierna te noemen: [de medisch adviseur]) de advocaat van [verzoekster] weten dat hij het medisch dossier van [verzoekster] heeft bestudeerd en stelt hij vast dat [verzoekster] als gevolg van het ongeval whiplashklachten heeft opgelopen inclusief cognitieve functiestoornissen en dat zij hierdoor op dat moment forse beperkingen ondervindt.

2.6.  In zijn rapport van 5 oktober 2010 concludeert de door Unigarant ingeschakelde ir. [naam deskundige 1] van Bureau Ongevallen Analyse Nederland (hierna te noemen: [deskundige 1]) dat de klachten niet door het ongeval veroorzaakt kunnen zijn omdat de botssnelheid te laag was. Volgens [deskundige 1] was de snelheidsverandering (hierna te noemen: delta v) van de personenauto van [verzoekster] 2,9 tot 5,5 kilometer per uur en de gemiddelde voertuigversnelling tussen de 0,7 en 1,6 g.

2.7.  In zijn rapport van 3 januari 2011 concludeert de door [verzoekster] ingeschakelde prof. dr. [naam deskundige 2] van Safeteq (hierna te noemen: [deskundige 2]) op basis van door hem ingestelde onderzoek en dat van de door hem ingeschakelde prof. dipl. ir. [naam deskundige 3] (hierna te noemen: [deskundige 3]) dat de delta v tussen de 8 en 10 kilometer per uur was, maar dat, ook als de delta v was zoals door [deskundige 1] gesteld, de klachten veroorzaakt zijn door het ongeval, omdat ook rekening gehouden moet worden met andere factoren, zoals geslacht, zitpositie, afstand tot de hoofdsteun e.d. [Deskundige 2] concludeert dan ook dat de door [deskundige 1] getrokken conclusies geen stand kunnen houden.

2.8.  In zijn aanvullende rapportage van 18 februari 2011 bekritiseert [deskundige 1] de bevindingen van [deskundige 2] en [deskundige 3] en concludeert hij dat zijn eerdere rapportage van 5 oktober 2010, afgaande op de resultaten van zijn aanvullende onderzoek, geen aanpassing behoeft.

3.  Het deelgeschil

3.1.  Het verzoek strekt tot beslissing over een deelgeschil als bedoeld in artikel 1019w Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). [verzoekster] verzoekt de rechtbank bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, 1.) het causaal verband tussen het ongeval en de klachten vast te stellen en 2.) de kosten van dit verzoekschrift te begroten op het bedrag van € 17.130,04 en te bepalen dat Unigarant dit bedrag aan [verzoekster] dient te voldoen binnen 14 dagen na heden.

3.2.   [verzoekster] voert daartoe aan dat sprake is van causaal verband tussen de klachten en het ongeval, welke klachten aanwezig, reëel, niet ingebeeld, niet voorgewend en niet overdreven zijn. Ter onderbouwing van haar stelling wijst [verzoekster] op de blanco medische voorgeschiedenis, op de medische informatie en op het door haar ingewonnen medisch advies, alsmede op het rapport van [deskundige 2].
Ten aanzien van de toedracht van het ongeval stelt [verzoekster] dat haar (in de file stilstaande) personenauto door de personenauto van [X] van achteren is aangereden, waarbij de personenauto van [X] (kennelijk) te laat tot stilstand is gekomen en met een harde klap op haar personenauto is gebotst.
Ten aanzien van de kosten van het verzoekschrift stelt [verzoekster] dat zij kosten van rechtsbijstand heeft gemaakt, die zijn gelegen in het vervaardigen van het verzoekschrift, het bestuderen van de reactie daarop, het voorbereiden en bezoeken van de mondelinge behandeling, het aansprakelijk stellen van en overleg met Unigarant, alsmede de kosten van de rapportage van [deskundige 2].

3.3.  Unigarant concludeert tot afwijzing van het verzoek en begroting van de kosten van rechtsbijstand tot een bedrag van maximaal € 2.500,- exclusief BTW.

3.4.  Unigarant voert daartoe aan dat vanwege pre-existentiële klachten bij [verzoekster] en het feit dat ten tijde van het ongeval geen sprake was van enige kinetische geweldsinwerking op het lichaam van [verzoekster] die de klachten tot gevolg zou kunnen hebben gehad, geen sprake is van een causaal verband tussen het ongeval en de klachten. Ter onderbouwing van haar stelling wijst Unigarant op de medische informatie omtrent [verzoekster] en op de rapporten van [deskundige 1].
Ten aanzien van de toedracht van het ongeval stelt Unigarant dat de personenauto van [X] vanuit een stilstaande positie achterop de personenauto van [verzoekster] is gebotst, die op dat moment nog stilstond, terwijl de andere auto’s in de file, voor en naast haar, zich reeds in beweging hadden gezet. Bij de botsing was slechts sprake van een zacht aantikken, hetgeen ook kan volgen uit de geringe schade aan beide auto’s, aldus [verzoekster] .
Unigarant maakt bezwaar tegen de hoogte van de door [verzoekster] verzochte begroting van de kosten van het verzoekschrift en stelt dat (een deel van) de kosten de (dubbele) redelijkheidstoets niet kunnen doorstaan.
4.  De beoordeling
4.1.  In de eerste plaats dient te worden beoordeeld of het verzoek zich leent voor behandeling in een deelgeschillenprocedure als bedoeld in de artikelen 1019w-1019cc Rv. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Uit de memorie van toelichting bij de Wet deelgeschillen voor letsel- en overlijdensschade (Wet van 17 december 2009, Stb. 2010, nr. 221; hierna: Wet deelgeschillenprocedure) leidt de rechtbank af dat de ratio van de regeling is om partijen tijdens de buitengerechtelijke onderhandelingsfase een instrument te bieden een rechterlijke beslissing te verkrijgen op een geschilpunt dat aan het tot stand komen van een vaststellingsovereenkomst in de weg staat. De rechtbank stelt daarbij voorop dat de vraag omtrent het bestaan van causaal verband tussen letselschadeklachten en een ongeval, zoals aan de orde in het onderhavige geschil, in een deelgeschillenprocedure aan de orde kan komen.

4.2.  Gezien de ratio van de deelgeschillenprocedure om de buitengerechtelijke onderhandelingen te bevorderen, dient de rechter vervolgens te toetsten ingevolge artikel 1019z Rv of de verzochte beslissing voldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. De investering in tijd, geld en moeite moet aldus worden afgewogen tegen het belang van het verzoek en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van de minnelijke regeling kan leveren.

4.3.  Tussen partijen is in geschil wat de delta v was van de personenauto van [verzoekster] ten tijde van de aanrijding. [verzoekster] stelt zich op het standpunt dat die gelegen moet hebben tussen 8 en 10 kilometer per uur terwijl Unigarant stelt dat die gelegen moet hebben tussen 2,9 en 5,5 kilometer per uur. [verzoekster] stelt echter dat, ook als wordt uitgegaan van de door Unigarant gestelde delta v of zelfs van een lagere delta v, de klachten door het ongeval kunnen zijn veroorzaakt, waarbij zij verwijst naar hetgeen [deskundige 2] en [deskundige 3] hierover stellen. Unigarant stelt zich daarentegen gemotiveerd op het standpunt, daarbij verwijzend naar hetgeen [deskundige 1] hierover stelt alsmede naar relevante jurisprudentie, dat een delta v bij een aanrijding van minder dan 3 kilometer per uur nooit kan leiden tot de door [verzoekster] gestelde whiplashklachten. Die vraag zal zonder inschakeling van een onafhankelijke (niet partij- deskundige) in het kader van een (voorlopig) deskundigenonderzoek niet kunnen worden beoordeeld. Aan die vraag gaat echter vooraf wat de delta v van de personenauto van [verzoekster] bij de aanrijding is geweest, waarover partijen -zoals hiervoor overwogen- van mening verschillen. Mede bepalend voor de beantwoording van de vraag wat de delta v was, is de vraag wat de toedracht van het ongeval was. Nu partijen hierover eveneens van mening verschillen ([verzoekster] stelt dat de personenauto van [X] met een harde klap achterop haar personenauto is gebotst omdat zij in de file te laat tot stilstand kwam, terwijl Unigarant stelt dat de personenauto van [verzoekster] door de personenauto van [X] slechts licht is aangetikt nadat deze uit stilstaande positie was opgetrokken) ligt nadere bewijsvoering in de rede en zal mogelijk een (voorlopig) getuigenverhoor nodig zijn ten einde over deze vraag te kunnen oordelen.

4.4.  Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat de investering in tijd, geld en moeite niet opweegt tegen het belang van het verzoek en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van de minnelijke regeling kan leveren. Het verzoek zal dan ook worden afgewezen. Bij dit oordeel heeft de rechtbank betrokken dat op de zitting van 12 april 2011, waarop beide partijen zijn verschenen, door partijen op geen enkel geschilpunt overeenstemming is bereikt en partijen ook niet tot afspraken zijn kunnen komen over de vraag hoe zij verder zullen trachten een vaststellingsovereenkomst te bereiken.

4.5.  Uit de parlementaire geschiedenis van artikel 1019aa Rv kan worden afgeleid dat, ook als het verzoek op grond van artikel 1019z Rv wordt afgewezen, de rechtbank de kosten van de procedure dient te begroten en dat deze situatie alleen dan anders is indien de deelgeschillenprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld. Dat sprake is van deze laatste situatie is gesteld noch gebleken, zodat de rechtbank in beginsel de proceskosten dient te begroten. Vereist is dan wel dat die kosten zijn gemaakt als gevolg van een gebeurtenis waarvoor aansprakelijkheid bestaat en zij tevens in een zodanig verband daarmee staan dat zij aan de aansprakelijke persoon kunnen worden toegerekend. Dat hiervan sprake is, is door Unigarant evenmin betwist. Tenslotte dient de zogenaamde dubbele redelijkheids toegepast te worden: het dient redelijk te zijn dat de kosten zijn gemaakt en de hoogte van deze kosten dient eveneens redelijk te zijn. Het is op deze basis dat Unigarant de door [verzoekster] gevorderde kosten heeft betwist. Door Unigarant is in dat verband in de eerste plaats gesteld dat vergoeding van de declaratie (ad € 2.913,06) van de eerste door [verzoekster] ingeschakelde advocaat niet redelijk is. Dit verweer gaat op. [verzoekster] was vrij in de keuze van haar advocaat. Als zij daarbij voor een advocaat kiest, in wie zij - naar zij heeft gesteld - later het vertrouwen verliest, dient dat - bijzondere omstandigheden, waarvan in het onderhavige geval niet is gebleken, daar gelaten - voor haar rekening en risico te blijven. Voor wat betreft de kosten van haar huidige advocaat (ad € 14.216,98) heeft Unigarant de hoogte van het aantal gedeclareerde uren (57 uur) betwist en van het daarbij gehanteerde tarief (€ 210,-- per uur in 2010/ € 215,-- per uur in 2011). Gelet op het feit er slechts één bespreking met de door Unigarant ingeschakelde schaderegelaar heeft plaatsgevonden en de correspondentie tussen partijen heel beperkt is geweest, is dit aantal uren onverklaarbaar in vergelijking met een redelijk aantal uren dat benodigd zou zijn geweest voor de behandeling van deze zaak tot dusverre, aldus Unigarant. Om die reden kan volgens Unigarant nimmer meer worden toegewezen dan een bedrag van € 2.500,--, exclusief BTW. De rechtbank deelt dit standpunt. Zij heeft daarbij tevens betrokken haar oordeel omtrent de toewijsbaarheid van het onderhavige verzoekschrift. Het bij geschillen als de onderhavige, met zoveel onduidelijkheden en daarmee onzekerheden voor wat betreft de kans van slagen van een deelgeschilprocedure, maken van € 17.130,04 aan kosten voor een dergelijke procedure, kan de dubbele redelijkheidstoets van artikel 6:96 lid 2 BW niet doorstaan. De rechtbank zal dan ook het bedrag aan kosten als bedoeld in artikel 1019aa Rv begroten op € 2.500,--, exclusief BTW en op de gevraagde wijze toewijzen. LJN BQ4765