Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof Den Bosch 030707 vraagstelling voor hoogleraar huisartsgeneeskunde; redelijk bekwaam en redelijk

Hof Den Bosch 030707 vraagstelling voor hoogleraar huisartsgeneeskunde; redelijk bekwaam en redelijk handelend huisarts?
7.1 In het tussenarrest van 23 januari 2007 heeft het hof overwogen dat het noodzakelijk is een deskundigenbericht in te winnen met betrekking tot de medische aspecten van deze zaak. Het hof heeft daarbij aangegeven voornemens te zijn een vijftal vragen aan de te benoemen deskundige voor te leggen (r.o. 4.8). Vervolgens heeft het hof, uitgaande van de benoeming van één deskundige, partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de deskundigheid en de persoon van de te benoemen deskundige en over de aan deze voor te leggen vragen (r.o. 4.9).

7.2 Door beide partijen wordt aangegeven dat een onderscheid moet worden gemaakt tussen de vragen die betrekking hebben op het huisartsgeneeskundig handelen (de vragen 1 en 2) en de vragen op het terrein van de neuroloog (de vragen 3 en 4). Vraag 5 betreft een algemene slotvraag. Met betrekking tot de vragen 1 en 2 stellen beide partijen prof. dr. E. Schadé voor. Het hof zal ten aanzien van het huisartsgeneeskundig handelen deze deskundige benoemen. Prof. Schadé heeft laten weten zijn deskundigenbericht in samenspraak met W.M.H. van Diest op te stellen. Het hof stemt hiermee in.

7.3 "Geïntimeerde" heeft laten weten te kunnen instemmen met de voorgestelde vragen 1 en 2; "appellant" heeft er kanttekeningen bij gemaakt. Een en ander in aanmerking nemend zal het hof de deskundige de volgende vragen voorleggen:
1) Hoe diende een huisarts te handelen bij het bezoek aan "appellant" op [datum 1], uitgaande van de geldende richtlijnen en in het bijzonder de Richtlijn Beroerte;
2) Is er een discrepantie tussen het handelen van "geïntimeerde", zoals dit in deze procedure inmiddels is vastgesteld, en de aanbevolen handelwijze en zo ja, zijn er omstandigheden aan te wijzen die een dergelijke discrepantie rechtvaardigen;
3) Had "geïntimeerde", uitgaande van de geldende richtlijnen, "appellant" onmiddellijk naar het ziekenhuis dienen te verwijzen;
4) Wat acht u verder van belang op te merken.

7.4 Deze vragen betreffen het handelen van "geïntimeerde" als huisarts. De overige vragen betreffen de gevolgen van eventueel onjuist handelen van "geïntimeerde". Het hof zal bij nader inzien het onderscheid overnemen dat partijen op dit punt hebben gemaakt en dat niet alleen ten aanzien van de te benoemen deskundige, voor deze vragen een neuroloog, maar ook wat betreft de volgorde. De vragen aan de neuroloog worden voor deze procedure pas relevant wanneer is komen vast te staan dat "geïntimeerde" niet heeft gehandeld als een redelijk bekwaam en redelijk handelend huisarts en hij ten onrechte heeft nagelaten "appellant" onmiddellijk naar het ziekenhuis te verwijzen. Eerst dan komt aan de orde of en in hoeverre dat handelen en/of nalaten voor "appellant" gevolgen heeft gehad. Over de benoeming van een neuroloog als deskundige en over de precieze aan deze voor te leggen vragen zal het hof mitsdien beslissen nadat het huisartsgeneeskundig deskundigenbericht is uitgebracht. Thans wordt volstaan met het bepalen van dat deskundigenbericht.
LJN BB1691