Overslaan en naar de inhoud gaan

RBAMS 130220 ten onrechte als fraudeur geregistreerd in het CIS-register; toetsingskader beoordeling

RBAMS 130220 ten onrechte als fraudeur geregistreerd in het CIS-register; toetsingskader beoordeling

3Het geschil
3.1.
[eiser] vordert kort gezegd om Reaal te veroordelen, op straffe van een dwangsom, binnen 24 uur na betekening van het vonnis de registratie van de (persoons)gegevens van [eiser] bij Stichting CIS te (doen) verwijderen en verwijderd te houden. Daarnaast vordert hij veroordeling van Reaal in de proces- en nakosten, met wettelijke rente.

3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat de registratie onrechtmatig is, omdat er geen sprake is van fraude of van een poging daartoe. De registratie vormt een ongeoorloofde inbreuk op [eiser] ' persoonlijke levenssfeer. Hij lijdt schade, onder meer doordat hij als gevolg van de CIS-registratie geweigerd wordt door andere verzekeraars of hogere premies moet betalen. [eiser] heeft derhalve groot belang bij toewijzing van zijn vordering tot verwijdering van de registratie bij CIS, terwijl Reaal geen gerechtvaardigd belang heeft bij handhaving van de registratie.

3.3.
Reaal voert het volgende verweer. De schade die [eiser] als laatste heeft geclaimd is oude schade, die [eiser] niet heeft laten herstellen. Hij heeft tweemaal dezelfde schade proberen te claimen (herstel van de achterbumper) en heeft na confrontatie daarmee door Reaal in strijd met de waarheid verklaard over het herstel. Er zijn dus voldoende omstandigheden die een zware verdenking van fraude rechtvaardigen, dat wil zeggen van (poging tot) opzettelijke benadeling van Reaal. Daarmee is op grond van artikel 2.5.1 van de toepasselijke polisvoorwaarden en artikel 5.2.1 sub a tot en met c van het Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen (PIFI) de CIS-registratie gerechtvaardigd.

Het bestrijden van fraude is niet alleen in het belang van de verzekeraars maar in het belang van de gehele maatschappij. Het belang van [eiser] bij niet-registratie is daaraan ondergeschikt. Wel heeft Reaal in de beperkte omvang van het met de fraude gemoeide bedrag aanleiding gezien om de duur van de registratie te matigen tot vijf jaar; zij heeft daarmee toepassing gegeven aan het proportionaliteitsbeginsel.

3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4
De beoordeling

4.1.
Opname in (het incidentenregister en) het EVR kan slechts geschieden in overeenstemming met de AVG (Algemene Verordening Gegevensbescherming) en het PIFI (Protocol Incidenten-waarschuwingssysteem Financiële Instellingen).

Het PIFI is opgesteld door de aangesloten financiële instellingen – waaronder Reaal - en is te beschouwen als een regeling die voldoende waarborgen biedt voor een verwerking van persoonsgegevens zoals de AVG die voorschrijft.

4.2.
Op grond van artikel 5.2.1 PIFI is opname in het EVR, kort gezegd, slechts geoorloofd indien:
a. a) de gedraging(en) van de te vermelden persoon een bedreiging vormen voor (I) de (financiële) belangen van cliënten en/of de financiële instelling zelf (in dit geval de verzekeraar) of (II) de continuïteit en/of de integriteit van de financiële sector;
b) in voldoende mate vaststaat dat de desbetreffende persoon betrokken is bij de onder a bedoelde gedraging(en). Dit betekent dat van strafbare feiten in principe aangifte wordt gedaan;
c) het proportionaliteitsbeginsel in acht is genomen in die zin dat wordt vastgesteld dat het belang van opname prevaleert boven de mogelijk nadelige gevolgen van opname in het Extern Verwijzingsregister voor de desbetreffende persoon.

4.3.
Gelet op dit kader en op de verstrekkende gevolgen van registratie voor betrokkene, moeten hoge eisen worden gesteld aan de grond(en) voor registratie. Zo moeten de feiten in voldoende mate vaststaan (Gerechtshof Amsterdam 13 juni 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:2284). Reaal beschuldigt [eiser] van verzekeringsfraude. Voor de opname van strafrechtelijke persoonsgegevens is een veroordeling door de strafrechter niet vereist. Het moet gaan om zodanig concrete feiten en omstandigheden dat deze een als strafbaar feit te kwalificeren bewezenverklaring – in de zin van artikel 350 van het Wetboek van Strafvordering – kunnen dragen. De gedragingen moeten dus een zwaardere verdenking opleveren dan alleen een redelijk vermoeden van schuld (HR 29 mei 2009, LJN BH4720). Uitgangspunt is verder dat het aan de financiële instelling, in dit geval Reaal, is om te concretiseren en te motiveren waarom zij tot registratie is overgegaan.

4.4.
In deze zaak is Reaal daarin niet geslaagd.

4.5.
Ofschoon Reaal dit aanvankelijk leek te ontkennen (“..uw achterbumper toen al vervangen had moeten worden..”, etc, zie 2.7 en 2.8), waren partijen het ter zitting erover eens dat [eiser] niet verplicht was om de uitkering die hij ontving voor de eerste schade aan te wenden voor herstel. Het stond hem dus vrij om het achterlicht niet te laten repareren en om de achterbumper niet te laten vervangen, maar genoegen te nemen met een minder verstrekkende reparatie. Daarnaast staat vast dat de tweede aanrijding in juli 2017 daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. De WAM-verzekeraar van de motorrijder heeft dat ook niet betwist, het ging haar er slechts om dat de schade alsnog zou worden beoordeeld door een expert (aangezien Reaal deze keer had uitgekeerd zonder eerst een expert te raadplegen). Ook staat vast dat bij de tweede aanrijding nieuwe schade is ontstaan (zie onder 2.7 de verklaring van expert Jobst), vooral linksonder (rood omkaderd op de tweede foto van de tweede schade (prod. 3 bij dagvaarding)). Het door [garage] getaxeerde bedrag voor de tweede schade is bovendien niet exorbitant en niet in geschil is dat [garage] voor dat bedrag de schade keurig heeft gerepareerd (foto, prod 4 bij dagvaarding).

4.6.
Het aanvankelijke verwijt van Reaal dat [eiser] heeft geprobeerd tweemaal dezelfde schade te claimen is dus in ieder geval onjuist. In tweede instantie heeft Reaal het standpunt ingenomen dat na de tweede schade ook de eerste schade nog aanwezig was, die kennelijk niet was hersteld. Er zou daarom geen financiële meerschade zijn. Als [eiser] de achterbumper de eerste keer wel had laten vervangen – waartoe hij zoals overwogen niet verplicht was –, was er in de ogen van Reaal dus geen probleem geweest en was ook de uitkering voor de tweede schade terecht geweest. De redenering van Reaal is nu kennelijk dat beide schades in één keer met een vervanging van de bumper hadden kunnen worden hersteld en dat [eiser] de eerste keer daarvoor al een vergoeding heeft gehad, zodat een tweede uitkering niet terecht was.

4.7.
Deze redenering zou misschien opgaan als [eiser] de eerste keer in het geheel niets had laten herstellen. Dat is echter door hem en door schadebedrijf [garage] ten stelligste ontkend. Hij stelt in overleg met [garage] ervoor te hebben gekozen om het achterlicht niet te laten herstellen. Hoe de bumper zou worden gerepareerd heeft hij aan [garage] overgelaten. [eiser] heeft aan [garage] de eerste keer € 850,- betaald voor de reparatie. Voor dat bedrag blijkt [garage] de bumper niet te hebben vervangen, maar te hebben geplamuurd en gespoten.

4.8.
Dit standpunt van [eiser] vindt steun in de stukken, waaronder de overgelegde schriftelijke verklaring van [naam] van [garage] en de foto’s van de tweede schade, waarop bijvoorbeeld het op de foto’s van de eerste schade zichtbare loshangende stuk bumper niet meer te zien is. Het enkele feit dat [eiser] geen reparatienota heeft overgelegd, is onvoldoende grond voor het ernstige verwijt dat Reaal hem maakt.

4.9.
Al met al is voorshands aannemelijk dat [eiser] te goeder trouw heeft gehandeld, zoals hij ook vanaf de eerste beschuldiging door Reaal herhaald en consistent heeft aangevoerd. Het ernstige verwijt van fraude of misleiding is dan ook onvoldoende uit de verf gekomen, zodat de registratie niet terecht is. De gevraagde voorziening zal daarom worden toegewezen. Een termijn van een week voor de verwijdering van de registratie komt redelijk voor.

4.10.
Het opleggen van een dwangsom is niet nodig, aangezien mag worden aangenomen dat Reaal haar toezegging zal nakomen dat zij aan een eventuele veroordeling vrijwillig zal voldoen. ECLI:NL:RBAMS:2020:838