Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Oost-Brabant 301014 bezwaren tegen rapportage VA onvoldoende onderbouwd en erg laat; rapporten VA en AD dienen ter verdere afwikkeling schade

Rb Oost-Brabant 301014 bezwaren tegen rapportage VA onvoldoende onderbouwd en erg laat; rapporten VA en AD dienen ter verdere afwikkeling schade;
- kosten gevorderd obv 8 uur x € 265,- + 21%, totaal € 2.839,20; vanwege 70% aansprakelijkheid 70% toegewezen, totaal € 1.987,44

2 De feiten

Bij de beoordeling van dit deelgeschil gaat de rechtbank onder meer uit van de volgende vaststaande feiten.

2.1.
Op 3 maart 2002 is [verzoeker] een verkeersongeval overkomen. [verzoeker] is ten val gekomen toen hij met zijn motorfiets een landbouwvoertuig wilde inhalen dat linksaf sloeg. London heeft als verzekeraar van de bestuurder van het landbouwvoertuig aansprakelijkheid voor het ongeval conform de WAM erkend. Partijen zijn het er over eens dat London 70% van de schade van [verzoeker] dient te vergoeden, uitgaande van 30% eigen schuld aan de zijde van [verzoeker].

2.2.
[verzoeker] heeft bij het ongeval een multitrauma opgelopen, bestaande uit meerdere fracturen (aan de rechter schouder, de rechter elleboog, het bekken en het rechter onderbeen). Tevens heeft [verzoeker] sinds het ongeval last van cognitieve klachten.

2.3.
[verzoeker] was ten tijde van het ongeval 42 jaar oud. Hij was directeur en mede-eigenaar van een autobedrijf in [woonplaats]. Na het ongeval is hij eerst een periode volledig arbeidsongeschikt geweest. Na hersteld te zijn van meerdere operaties en na een revalidatieperiode is hij gedeeltelijk arbeidsongeschikt gebleven.

2.4.
In 2006 is [verzoeker] in opdracht van zijn arbeidsongeschiktheidsverzekeraar onderzocht door neuroloog [naam] en neuropsycholoog [naam].

2.5.
Begin 2007 is [verzoeker] in opdracht van zijn ongevallenverzekeraar onderzocht door orthopedisch chirurg [naam].

2.6.
In 2008 heeft [verzoeker] een dagvaarding uitgebracht en van London betaling van een voorschot gevorderd. Tijdens de comparitie van partijen op 5 februari 2009 is toen een minnelijke regeling tot stand gekomen tussen partijen die kort gezegd inhield dat London € 50.000,- aan voorschot zou betalen en dat onderzoek zou gaan plaatsvinden door neuropsycholoog [naam], een arbeidsdeskundige en dat vervolgens bureau [naam] zou worden gevraagd om een nadere rapportage.

2.7.
In opdracht van partijen heeft neuropsycholoog [naam] vervolgens onderzoek gedaan en daarvan rapport uitgebracht op 10 oktober 2009.

2.8.
In februari 2011 heeft [verzoeker] een deelgeschilprocedure aanhangig gemaakt en de rechtbank verzocht de uitgangspunten te laten vaststellen ten behoeve van het opstellen van een beperkingenprofiel. Het verzoek is voor aanvang van de behandeling geroyeerd omdat partijen afspraken verzekeringsarts [naam] te laten rapporteren.

2.9.
In opdracht van partijen heeft verzekeringsarts [naam] onderzoek gedaan en de functionele beperkingen van [verzoeker] vastgesteld. Op 12 december 2011 heeft [naam] een concept-rapport uitgebracht, waarop is gereageerd door de raadslieden van partijen. Op 16 januari 2012 volgde het definitieve rapport van [naam].

2.10.
In opdracht van partijen heeft arbeidsdeskundige [naam] onderzoek gedaan naar de arbeidsmogelijkheden van [verzoeker] op basis van de door [naam] vastgestelde medische beperkingen. Naar aanleiding van de concept-rapportage van [naam] van 25 juni 2012 heeft [verzoeker] aan arbeidsdeskundige [naam] (eenzijdig) opdracht verstrekt het concept-rapport van [naam] kritisch te evalueren. Op 6 augustus 2012 heeft [naam] haar evaluatierapport uitgebracht. Op 23 oktober 2012 heeft [naam] zijn eindrapport uitgebracht waarin hij aandacht heeft besteed aan het evaluatierapport van [naam].

2.11.
London heeft aan [verzoeker] in de loop der jaren betalingen gedaan, te weten € 139.000,- als voorschot op verschuldigde schadevergoeding (inclusief € 10.000,- smartengeld) en € 30.000,- als voorschot op de verschuldigde buitengerechtelijke kosten.

3 Het verzoek

3.1.
[verzoeker] vraagt de rechtbank in deze deelgeschilprocedure te verklaren voor recht dat de verzekeringsgeneeskundige rapportage van [naam], inclusief de door hem opgestelde beperkingenlijst, en de arbeidsdeskundige rapportage van [naam] niet als basis kunnen dienen voor de verdere afwikkeling van de schade. Ook vraagt [verzoeker] om de kosten van deze procedure te begroten op € 2.839,20 en London in deze kosten te veroordelen.

3.2.
[verzoeker] legt aan zijn verzoek kort gezegd ten grondslag dat [naam] bij het opstellen van de beperkingenlijst onvoldoende rekening heeft gehouden met de conclusies van een aantal specialisten en met de feitelijke situatie van [verzoeker] zoals die door [verzoeker] en zijn omgeving wordt ervaren. Omdat het arbeidsdeskundig onderzoek van [naam] uitsluitend gebaseerd is op de rapportage van [naam], aanvaardt [verzoeker] ook deze rapportage niet.

3.3.
London voert als primair verweer dat deze zaak zich niet leent voor behandeling in de deelgeschilprocedure. Subsidiair is London van oordeel dat de rapportages van [naam], [naam] en [naam] op een juiste wijze tot stand zijn gekomen en dat de daarin opgenomen conclusies juist zijn en het vertrekpunt dienen te zijn voor het verder afwikkelen van deze zaak. London vraagt de rechtbank (voorwaardelijk) in tegenverzoek dit voor recht te verklaren. London voert ook verweer tegen de gevraagde kostenveroordeling.

3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 De beoordeling

Deelgeschil

4.1.
De rechtbank verwerpt het verweer van London dat onderhavig verzoek zich niet zou lenen voor behandeling in de deelgeschilprocedure.

4.2.
London doet onder meer een beroep op de jurisprudentie waaruit volgt dat nadere bewijsvoering het bestek van de deelgeschilprocedure te buiten gaat. Zij stelt dat hetzelfde geldt voor een verzoek voor recht te verklaren dat aan voorhanden rapporten geen bewijswaarde toekomt omdat de inhoud onjuist zou zijn (door London genoemd: de ‘negatieve variant’). De rechtbank volgt London hierin niet. De jurisprudentie waar London een beroep op doet houdt in dat als voor beantwoording van de in een deelgeschil voorgelegde vraag nadere bewijsvoering nodig is, de investering in tijd, geld en moeite die daarmee gepaard gaat in veel gevallen niet opweegt tegen het belang van het verzoek en de bijdrage die een beslissing op het verzoek kan leveren aan de totstandkoming van een minnelijke regeling. Een dergelijke zaak leent zich dan niet voor behandeling in deelgeschil. In het onderhavige geval kan een beslissing op de door [verzoeker] voorgelegde vraag door de rechtbank snel worden genomen, zonder dat daarvoor nadere bewijsvoering nodig is. De afweging tussen enerzijds het belang van de zaak en anderzijds de extra tijd en middelen die nodig zijn voor bewijsvoering, welke afweging centraal staat in de aangehaalde jurisprudentie, speelt in deze zaak dus geen rol.

4.3.
London doet in dit verband tevens een beroep op de beschikking van de rechtbank Den Haag van 12 maart 2013 (ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ7062). Ook dit beroep slaagt niet. In deze beschikking, waarin net als in het onderhavige geval de vraag voorlag of de door partijen gezamenlijk ingewonnen expertiseberichten als basis konden dienen voor de afwikkeling van de schade, heeft de rechtbank Den Haag het verzoek op inhoudelijke gronden afgewezen. Dat een dergelijk verzoek zich niet zou lenen voor behandeling in deelgeschil blijkt niet uit deze beschikking. Ook uit het feit dat de rechtbank Den Haag in die zaak de begroting van de kosten achterwege heeft gelaten is dit niet af te leiden.

4.4.
London voert verder aan dat [verzoeker] in feite een geheel nieuw onderzoek wil en dat daarvoor de weg open staat van een bodemprocedure of artikel 202 Rv, en niet de deelgeschilprocedure. Ook dit verweer slaagt niet. [verzoeker] had deze zaak weliswaar kunnen voorleggen in een bodemzaak en had mogelijk ook kunnen kiezen voor het indienen van een verzoek tot het gelasten van een voorlopig deskundigenbericht (artikel 202 Rv) om een beslissing te verkrijgen over de vraag of nieuw verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek dient plaats te vinden. [verzoeker] heeft hier evenwel niet voor gekozen. Hij vraagt de rechtbank niet om nieuw onderzoek te gelasten en deskundigen te benoemen. Hij vraagt de rechtbank slechts te oordelen over de (on)bruikbaarheid van de rapporten die er nu liggen. [verzoeker] stelt te verwachten dat een inwilliging van zijn verzoek ertoe zal leiden dat partijen gezamenlijk en op korte termijn nieuwe rapporten zullen inwinnen en de onderhandelingen zullen hervatten. Daargelaten of dit een reële verwachting is, en of de keuze voor de deelgeschilprocedure in dit geval de meest voor de hand liggende is geweest, ziet de rechtbank onvoldoende grond om te oordelen dat sprake is van oneigenlijk gebruik van de deelgeschilprocedure en het verzoek om die reden af te wijzen (vergelijk Rechtbank Den Haag 24 mei 2013, ECLI:NL:RBDHA:2013:CA2468).

Het rapport van [naam]

4.5.
[verzoeker] wil met dit deelgeschil bereiken dat het verzekeringsgeneeskundig rapport van [naam] van tafel gaat.

4.6.
Partijen hebben in gezamenlijk overleg besloten een expertise bij [naam] in te winnen. Partijen waren het eens over de persoon van [naam] en over de aan hem voor te leggen vragen. [naam] heeft alle hem ter beschikking gestelde medische informatie in zijn beoordeling betrokken en heeft beide partijen gelegenheid geboden te reageren op zijn concept-rapport voordat hij zijn definitieve rapport uit bracht. In een dergelijk geval geldt dat het rapport door partijen in beginsel tot uitgangspunt moet worden genomen voor de verdere afwikkeling van de schade. Dit kan slechts anders zijn indien zwaarwegende en steekhoudende bezwaren bestaan tegen de wijze van totstandkoming of tegen de inhoud van het rapport. De rechtbank is van oordeel dat [verzoeker] zijn bezwaren, gericht tegen de inhoud van het rapport, onvoldoende heeft onderbouwd en neemt daarbij het volgende in overweging.

4.7.
[verzoeker] poogt de onjuistheid van het rapport van [naam] in de eerste plaats te onderbouwen met het rapport van arbeidsdeskundige [naam] van 6 augustus 2012. Dit rapport van [naam] is tot stand gekomen in opdracht [verzoeker]. London was hierbij niet betrokken. De opdracht aan [naam] was om het concept-rapport van [naam] kritisch te evalueren. Aan arbeidsdeskundige [naam] was door partijen in gezamenlijkheid opdracht gegeven om de mate van arbeids(on)geschiktheid van [verzoeker] te bepalen. In zijn concept-rapport concludeert [naam] dat [verzoeker] ten opzichte van zijn oorspronkelijke werk een uitval kent van 19,9%, welke uitval wordt gecompenseerd door herverdeling van taken (waardoor uiteindelijk geen sprake is van verlies van verdienvermogen). [verzoeker] was het oneens met deze conclusie en heeft [naam] daarom gevraagd om een kritische evaluatie. [naam] berekent de arbeidsuitval van [verzoeker] op 45%. Zij komt tot de conclusie dat de mate van arbeidsuitval vooral afhangt van de mate van belastbaarheid waarvan moet worden uitgegaan. Zij merkt op dat een zo grote discrepantie bestaat tussen wat de deskundigen concluderen over de beperkingen [verzoeker] en wat [verzoeker] zelf aan beperkingen ervaart, dat dit een heroverweging zou rechtvaardigen.

4.8.
De rechtbank overweegt dat het rapport van [naam] niet kan dienen als onderbouwing van de onjuistheid van het rapport van [naam]. Zoals [naam] zelf ook uitdrukkelijk stelt in haar rapport, kan en mag zij als arbeidsdeskundige niet oordelen over de juistheid van de door de verzekeringsgeneeskundige vastgestelde beperkingen en de medische achtergronden daarvan. Dit is ook logisch, nu een arbeidsdeskundige in beginsel geen expertise heeft op het gebied van het vaststellen van (medische) beperkingen. Het enige wat zij dan ook doet, is vaststellen dat [verzoeker] zich absoluut niet herkent in de beperkingenlijst zoals die door [naam] is opgesteld. Met een beroep op deze conclusie van [naam] verwijt [verzoeker] [naam] dat hij te weinig rekening heeft gehouden met de situatie zoals die in werkelijkheid door hem zelf en zijn omgeving wordt ervaren. [verzoeker] wijst op de enorme discrepantie tussen die werkelijke situatie, waarin hij op vele aspecten ernstige beperkingen ervaart, en de betrekkelijk lichte beperkingen zoals die door [naam] zijn beschreven. Die discrepantie is ook door [naam] zelf opgemerkt. [naam] overweegt in zijn rapport (p. 12): “Ondergetekende kan de door patiënt aangegeven beperkingen bij de uitoefening van zijn werkzaamheden inhoudende dat hij niet meer productief is, noch op basis van de bevindingen van neuropsycholoog [woonplaats] noch op basis van de bevindingen van neuropsycholoog [naam] noch op basis van eigen onderzoek verklaren. Er lijkt dan ook geen volledige overeenstemming te bestaat tussen het door patiënt geuite klachtenpatroon en de onderzoeksbevindingen.” Dat er verschillen bestaan tussen de beperkingen die [verzoeker] stelt te ervaren en de beperkingen zoals [naam] die heeft vastgesteld, betekent nog niet dat het rapport van [naam] niet juist is. Het behoort tot de taak en deskundigheid van een verzekeringsarts om te oordelen over de belastbaarheid van betrokkene. Bij die beoordeling mag de verzekeringsarts niet (alleen) afgaan op wat betrokkene en zijn omgeving stellen over de subjectieve klachten die worden ervaren, maar moet hij zijn conclusies baseren op de eigen onderzoeksbevindingen en met name ook op de bevindingen van andere artsen (behandelaars en expertiserend artsen) die de betrokkene hebben gezien. Het oordeel van de verzekeringsarts dient te zijn gebaseerd op gegevens over de gezondheidssituatie van de betrokkene, die door (medisch) onderzoek zijn geobjectiveerd.

4.9.
[verzoeker] verwijt [naam] onder meer dat hij op een aantal punten conclusies heeft getrokken die niet overeenkomen met de bevindingen van andere deskundigen. De rechtbank is van oordeel dat [verzoeker] dit verwijt onvoldoende heeft onderbouwd. In de eerste plaats heeft [verzoeker] de rapporten van de andere deskundigen waar hij op doelt niet overgelegd. Niettemin heeft de rechtbank daarvan kennis kunnen nemen omdat deze rapporten door London in het geding zijn gebracht. De rechtbank heeft aan de hand daarvan kunnen vaststellen dat een aantal aspecten die [verzoeker] presenteert als zijnde conclusies van de deskundigen (neuroloog [woonplaats] en neuropsycholoog [woonplaats]), in werkelijkheid geen conclusies van deze deskundigen zijn maar in die rapportages staan vermeld bij de anamnese (waaronder bijvoorbeeld: het niet langer dan een uur kunnen autorijden). Dit zijn dus de subjectieve klachten zoals door [verzoeker] geuit die, zoals eerder is overwogen, niet richtinggevend dienen te zijn voor [naam]. Voor zover de aspecten die [verzoeker] noemt wel onderdeel uitmaken van de conclusies van de deskundigen, zoals de conclusie van [woonplaats] dat [verzoeker] beperkingen heeft bij het werken onder tijdsdruk, dwingend werktempo en conflicterende functie-eisen, stelt de rechtbank vast dat [naam] daarmee rekening heeft gehouden in zijn beoordeling. [naam] heeft de conclusies van [woonplaats] vermeld in zijn rapport en betrokken in zijn beschouwing, net als de conclusies van de door partijen gezamenlijk ingeschakelde deskundige [naam]. [naam] concludeert dat er op neuropsychologische gronden geen beperkingen zijn, en dat de lichte problemen met de aandachts- en geheugenfunctie en de vermoeidheid vermoedelijk samenhangen met de ervaren pijnklachten, de fysieke beperkingen en de verminderde spankracht van [verzoeker]. [naam] concludeert (p. 13): “Het een en ander [rechtbank: dat geen volledige overeenstemming bestaat tussen het door patiënt geuite klachtenpatroon en de onderzoeksbevindingen] laat onverlet dat patiënt na het ongeval een klachtenpatroon heeft ontwikkeld bestaande uit cognitieve stoornissen passend bij een pijnsyndroom. Ondergetekende is dan ook van mening dat op basis van de onderzoeksbevindingen van beide neuropsychologen er aanleiding is om restricties met betrekking tot psychische belasting van toepassing te achten inhoudende dat patiënt is aangewezen op arbeid waarbij beperkingen gelden ten aanzien van het werken onder tijdsdruk, dwingend werktempo, ontbreken van structuur, concentreren van aandacht en conflicthantering.” [naam] heeft deze beperkingen ‘gewogen’ en onder meer bepaald dat [verzoeker] is aangewezen op arbeid ‘met gemiddelde tijdsdruk, met een normaal werktempo is er ook wat tijd voor ontspanning’. De rechtbank ziet in de beschikbare medische rapportages geen aanknopingspunten om te oordelen dat [naam] de beperkingen van [verzoeker] op dit punt (veel) te licht heeft vastgesteld, zoals [verzoeker] stelt maar niet voldoende onderbouwt.

4.10.
De rechtbank acht in deze zaak ook het volgende van belang. [naam] heeft op 12 december 2011 een concept-rapport uitgebracht waarvan hij afschriften heeft gestuurd aan de raadslieden van partijen. Op vragen van de rechtbank heeft mr. Gersjes ter zitting aangegeven dat hij de beoordeling van dit concept-rapport destijds heeft overgelaten aan zijn medisch adviseur [naam], die schriftelijk akkoord is gegaan met de inhoud van het concept-rapport, inclusief de daarin gegeven conclusie en beschrijving van beperkingen en mogelijkheden van [verzoeker]. Dit laatste blijkt ook uit het rapport van [naam]. Na het verschijnen van het definitieve rapport van [naam] hebben partijen gezamenlijk besloten om op basis van dit rapport verder te gaan met het arbeidskundig traject. Naar het oordeel van de rechtbank gaat het na een dergelijke gang van zaken in beginsel niet aan om op het moment dat blijkt van een onwelgevallige uitkomst van het arbeidsdeskundig onderzoek de daarvoor gehanteerde - gezamenlijk vastgestelde - uitgangspunten alsnog ter discussie te stellen. Voor zover daarvoor al ruimte bestaat, had het op de weg gelegen van [verzoeker] om zijn bezwaren tegen het rapport van [naam] deugdelijk te onderbouwen door overlegging van een daarop toegespitste uiteenzetting van bijvoorbeeld een verzekeringsgeneeskundige of medisch adviseur. Uit kostenoverwegingen heeft [verzoeker] dit evenwel achterwege gelaten. Zonder een dergelijke medische onderbouwing kan de rechtbank mede in acht genomen wat [verzoeker] nu heeft aangevoerd, niet komen tot de vaststelling dat tegen het rapport van [naam] zwaarwegende en steekhoudende bezwaren bestaan.

4.11.
Het beroep dat door [verzoeker] is gedaan op een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 maart 2011 (ECLI:NL:RBAMS:BQ1743) slaagt niet. In die uitspraak oordeelde de rechtbank dat een rapport van [naam] niet goed was gemotiveerd. Anders dan [verzoeker] bepleit, kunnen daaraan geen conclusies worden verbonden voor wat betreft de onderhavige zaak. Bovendien had het letselschadeslachtoffer in die zaak en anders dan [verzoeker] in deze zaak, na het uitkomen van het concept-deskundigenbericht direct steekhoudende en later door de rechtbank gehonoreerde bezwaren hiertegen geformuleerd.

4.12.
Tot slot overweegt de rechtbank dat [verzoeker] er blijk van heeft gegeven uit te gaan van een te ruime taakopvatting van de verzekeringsarts, door [naam] te verwijten dat hij geen bezoek heeft gebracht aan het bedrijf van [verzoeker] en dat hij niet heeft beoordeeld of [verzoeker] daar nog wel als directeur kon functioneren. Zoals door London terecht naar voren is gebracht, behoort dit niet tot de taak van de verzekeringsarts maar van de arbeidsdeskundige.

Het rapport van [naam]

4.13.
Tegen het rapport van arbeidsdeskundige [naam] zijn door [verzoeker] geen zelfstandige bezwaren naar voren gebracht. Volgens [verzoeker] kan dit rapport niet als juist worden aanvaard omdat het op het onjuiste rapport van [naam] is gebaseerd. Nu de rechtbank blijkens het voorgaande niet kan komen tot de vaststelling dat het rapport van [naam] onjuist is, ziet de rechtbank evenmin grond te bepalen dat het rapport van [naam] niet tot uitgangspunt zou kunnen dienen voor de afwikkeling van de schade.

ECLI:NL:RBOBR:2014:6528