Overslaan en naar de inhoud gaan

RBOBR 120122 ass. niet gebonden aan een psychiatrisch deskundigenrapport uit OI-zaak, doch tekortkomingen kunnen worden hersteld

RBOBR 120122 ass. niet gebonden aan een psychiatrisch deskundigenrapport uit OI-zaak, doch tekortkomingen kunnen worden hersteld
- verzocht en toegewezen 18 uur x € 270,- + 21% = € 5880,60

in hoger beroep:
GHSHE 190923 ass. niet gebonden aan een psychiatrisch deskundigenrapport uit OI-zaak en  tekortkomingen kunnen niet worden hersteld

2
De zaak in het kort

In deze zaak draait het om de vraag of een psychiatrisch deskundigenbericht dat is ingewonnen om te worden gebruikt bij de afwikkeling van een claim uit een ongevallenverzekering, tevens kan dienen als basis voor de afwikkeling van een letselschadeclaim op grond van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (WAM), terwijl de WAM-verzekeraar bij de totstandkoming van dat rapport helemaal niet betrokken is geweest. In dit bijzondere geval is de rechtbank van oordeel dat weliswaar het rapport zoals het er ligt niet bruikbaar is in de letselschadezaak, maar dat de betreffende psychiater om een aanvullend rapport kan worden gevraagd, waarmee eerdere manco’s aan (de totstandkoming van) dat rapport kunnen worden geheeld.

3
Feiten waarover partijen het eens zijn

3.1.
Op 12 december 2016 is [verzoeker] , toen zij op de fiets reed, aangereden door een automobilist. Zij heeft daarbij letsel opgelopen.

WAM-verzekering en ongevallenverzekering

3.2.
[verzoeker] heeft Achmea als WAM-verzekeraar van de auto aansprakelijk gesteld. Achmea heeft aansprakelijkheid voor het ongeval erkend.

3.3.
[verzoeker] heeft ook een claim ingediend bij haar ongevallenverzekeraar FBTO, eveneens een handelsnaam van Achmea.

Ingewonnen deskundigenberichten

3.4.
In het kader van de WAM-verzekering is een deskundigenrapport ingewonnen van neuroloog dr. [A] van (uiteindelijk) 4 juni 2021.

3.5.
Voor het afwikkelen van de claim op grond van de ongevallenverzekering zijn rapporten ingewonnen van neuroloog dr. [B] van 28 november 2019 en van psychiater dr. [C] van 5 juni 2020.

Rapport van psychiater [C]

3.6.
Het deskundigenrapport van psychiater [C] is uitgebracht op verzoek van de heer [medisch adviseur 1] , medisch adviseur van FBTO. Psychiater [C] heeft gerapporteerd op basis van de IWMD-vraagstelling. Samengevat heeft psychiater [C] geconcludeerd tot de diagnose posttraumatische stressstoornis met aanvullend differentiaal diagnostisch een somatisch-symptoomstoornis, persisterend en een conversiestoornis met gemengde symptomen, persisterend, met waarschijnlijk psychische stressor. Hij komt tot een GAF-score: 51 (uitgaande van PTSS) en 41-50 (uitgaande van PTSS, conversiestoornis, somatisch-symptoomstoornis). Hij concludeert dat de PTSS met GAF-score 51-60 matig tot ernstige psychiatrische verschijnselen en matig tot ernstige problemen in het sociaal of beroepsmatig functioneren impliceert. Het percentage functieverlies op psychiatrisch gebied als gevolg van het ongeval op basis van de posttraumatische stressstoornis stelt hij op 5%.

3.7.
Medisch adviseur [medisch adviseur 1] heeft op 1 juli 2020 een advies uitgebracht (in het kader van de ongevallenverzekering) waarin hij het rapport van psychiater [C] heeft beoordeeld. Zijn conclusie luidt:

Het is een kundig en adequaat uitgevoerde expertise. De expertiseur heeft duidelijk aangegeven dat bepaalde manco’s aanwezig zijn op basis van de verrichtte testen en het niet kunnen opvragen van historische medische informatie. Desalniettemin is de conclusie van zijn rapport dat op zijn vakgebied sprake is van een posttraumatische stressstoornis, conversiestoornis en een somatisch-symptoomstoornis is. Op basis van de AMA-guide 6e druk komt de expertiseur dan uit op 5% BIGP zonder voorbehoud. Er is sprake van een eindsituatie, waarin vermoedelijk geen verslechtering of verbetering meer is te verwachten. Wel wordt voorzichtig aangegeven dat het revalidatietraject gericht op behandeling van NAH toch nog tot enige verbetering kan leiden.”

3.8.
De advocaat van [verzoeker] heeft op 14 juli 2020 het rapport van psychiater [C] naar de WAM-schadebehandelaar van Achmea gestuurd en in opvolgende brieven heeft hij aangegeven dat met dit rapport de zaak zijns inziens in medisch opzicht rond is.

3.9.
In brieven van 12 augustus 2020 en 3 september 2020 heeft de heer [medisch adviseur 2] , medisch adviseur van Achmea, gereageerd op het rapport van psychiater [C] . [medisch adviseur 2] zegt daarover:

Wij ontvingen een rapportage van psychiater [C] ( ... ). Het 59-pagina tellende rapport werd niet door mij aangevraagd en zal ik hier niet uitgebreid inhoudelijk becommentariëren. Er zijn wel enkele opvallende zaken:
1. Psychiatrisch onderzoek mocht van betrokkene maar onder de voorwaarde dat de diagnose conversie niet wordt geëvalueerd. Dat is een vreemde eis van betrokkene en belemmert de mogelijkheid om een gedegen en volledig expertise-onderzoek te kunnen doen.
2. Ook geeft psychiater [C] aan dat het lijkt dat betrokkene, met steun van dochter, vastbesloten is om de onderzoeker te overtuigen dat al haar klachten het gevolg zijn van het ongeval en dat posttraumatische stressstoornis en niet-aangeboren hersenletsel (NAH) de enige juiste diagnosen zijn. De diagnose conversie mocht absoluut niet gesteld worden van betrokkene (dit komt op meerdere pagina’s aan de orde, o.a. pag. 3,4 en 18). Hierbij noteert psychiater [C] dat betrokkene opmerkt dat zij in het kader van de ongevallenverzekering volgens de kleine lettertjes alleen verzekerd is voor posttraumatische stressstoornis en niet voor de diagnose conversiestoornis. De dochter en betrokkene reageren hierop door te zeggen dat dit absoluut niet waar is.
3. Verder geeft psychiater [C] aan dat hij niet in staat was om informatie in te winnen bij eerdere behandelaren omdat betrokkene daarvoor geen toestemming gaf. Volgens de dochter en betrokkene zouden alle medische stukken zijn overlegd. Hier plaats ik echter mijn vraagtekens bij. ( ... )
4. In het expertiserapport komt het stuk van psychotherapeut [D] naar voren van datum 25-04-2017. Hierin staat genoteerd dat de dochter van betrokkene op 16122016 telefonisch contact zoekt met de psychotherapeut. Dit is vier dagen na het ongeval en zonder tussenkomst van de huisarts van betrokkene ( ... ). Dit rechtstreekse en zeer snelle contact met een psychotherapeut na 12 december 2016 doet een voorgeschiedenis op dit gebied vermoeden. Dit hoeft niet per se zo te zijn, maar helaas geeft betrokkene geen toestemming om dit te verifiëren. Dit vind ik enigszins opmerkelijk, indien er niets in de voorgeschiedenis bekend is, is er toch geen enkel bezwaar te verwachten om hiernaar te informeren?

Naar mijn mening had psychiater [C] gezien de opgelegde beperkingen door betrokkene en het verbod om inlichtingen op te mogen vragen de rapportage zelf moeten blokkeren. Derhalve kan dit expertiserapport niet worden geaccepteerd gezien het bovenstaande en gezien het feit dat het eenzijdig werd aangevraagd. Overigens, kennen de rapportages van psychiater [C] in zijn algemeenheid een groot aantal problemen waardoor ondergetekende deze psychiater onder geen voorwaarde kan accepteren als expertiserend arts.

Het in mijn ogen weinig kritische medisch advies van medisch adviseur [medisch adviseur 1] (…) (d.d. 1 juli 2020) kan ik om bovengenoemde redenen niet onderschrijven.”

3.10.
Achmea heeft op 13 augustus 2020 aan [verzoeker] laten weten het expertiserapport van psychiater [C] niet te accepteren voor de afwikkeling van de WAM-zaak.

3.11.
Op 17 augustus 2020 heeft de medisch adviseur van [verzoeker] , mevrouw [medisch adviseur 3] , naast het conceptrapport van neuroloog [A] ook het rapport van psychiater [C] beoordeeld. In haar advies geeft [medisch adviseur 3] aan dat en waarom zij het rapport van psychiater [C] van goede kwaliteit vindt, waarna zij concludeert:

Ik kan mij vinden in zowel de conclusies van de neuroloog als van de psychiater. Aangezien ook bij de psychiatrische expertise de IWMD vraagstelling werd gehanteerd, zijn beide expertises mijns inziens geschikt voor de WA-zaak (in dat geval hoeft de psychiatrische expertise bij Schoutrop te Nijmegen niet plaats te vinden). Gezien de positieve reactie van de medisch adviseur van Achmea in de OV-zaak op het rapport van [C] , ligt ook een redelijk positieve reactie van diens collega in de WA-zaak (ook Achmea) voor de hand, maar van u begreep ik dat dat niet zo was. Ik ontvang nog graag de inhoudelijke reactie van mijn collega op het rapport. ( ... )

3.12.
In september en oktober 2020 hebben partijen gecorrespondeerd over onder meer de wens van Achmea om een expertise te laten uitvoeren door psychiater [E] , de bezwaren van [verzoeker] tegen opnieuw een psychiatrisch onderzoek en haar verzoek om aanvullende bevoorschotting.

3.13.
In een bericht van 4 oktober 2020 heeft psychotherapeut [D] aan de schadebehandelaar van Achmea geschreven:

Mij is gevraagd om contact met u te nemen aangaande de verwijzing van Mevrouw [verzoeker] naar mij na het ongeval. Deze verwijzing is niet gedaan door de huisarts maar door de allergoloog van mevrouw, dokter [F] . Deze zag het “lijden” van mevrouw.

Mijn standpunt is dat als mensen hulp nodig hebben om ze zo snel mogelijk te behandelen. Mensen nemen niet zomaar contact op. In deze situatie was het heel hard nodig!

Wat mij echter stoort in deze is dat, ondanks de deskundigheid waarmee de rapporten zijn opgesteld, waaronder mijn deskundigheid, dit voor u nog steeds niet voldoende is. Dat u daardoor mensen schaad is blijkbaar voor u geen reden om er anders mee om te gaan.

Een nieuw psychiatrisch onderzoek zal op de eerste plaats zeer belastend voor haar zijn. De kans dat er triggers optreden waardoor zij flinke herbelevingen krijgt is levensgroot aanwezig. Het behandelen daarvan zal op dit moment heel lastig zijn gezien haar conditie. Er ligt al een goed psychiatrisch rapport waarin heel duidelijk verwoord wordt hoe de situatie is. Een nieuw onderzoek levert alleen maar meer schade op voor mevrouw. ( ... )

3.14.
Partijen zijn niet tot overeenstemming gekomen en Achmea kondigde aan een verzoekschrift voorlopig deskundigenbericht te zullen indienen bij de rechtbank.

3.15.
In de maanden december 2020 tot en met juni 2021 heeft de advocaat van [verzoeker] meermaals per brief geïnformeerd bij Achmea naar de stand van zaken van het aangekondigde verzoekschrift. Een verzoekschrift is door Achmea niet ingediend.

3.16.
Op 27 juli 2021 heeft [verzoeker] vervolgens deze deelgeschilprocedure bij de rechtbank aanhangig gemaakt.

4
Het verzoek van [verzoeker]

4.1.
[verzoeker] vraagt de rechtbank om:

primair: te verklaren voor recht dat partijen gebonden zijn door het rapport van psychiater dr. [C] van 5 juni 2020, en dat dit rapport het uitgangspunt moet vormen bij het verder te doorlopen schaderegelingstraject;

subsidiair: te verklaren voor recht dat van [verzoeker] niet kan worden gevraagd mee te werken aan een nieuw expertisetraject / deskundigentraject bij een psychiater, en dat het eventueel - als de rechtbank dat gepast acht - aan Achmea wordt toegestaan aanvullende vragen te stellen aan dr. [C] en dat dit voldoende recht doet aan de rechten en plichten van Achmea als aansprakelijke partij.

4.2.
Daarnaast vraagt [verzoeker] de rechtbank de door haar gemaakte kosten voor deze procedure te begroten op een bedrag van € 6.189,60 en Achmea te veroordelen tot het betalen van die kosten.

4.3.
[verzoeker] stelt dat het ongeval heeft geleid tot ernstig letsel, waardoor zij 24 uur per dag zorg nodig heeft. Een nieuw psychiatrisch onderzoek zou zeer belastend voor haar zijn, en is ook niet nodig. Het rapport van psychiater [C] geeft immers duidelijkheid over de klachten en beperkingen van [verzoeker] en kan daarmee dienen als uitgangspunt voor de schaderegeling. Het rapport is aangevraagd door zowel Achmea als [verzoeker] , er is gebruik gemaakt van de IWMD-vraagstelling, en de medisch adviseur van Achmea heeft geoordeeld dat het rapport aan alle voorwaarden voldoet.

Indien en voor zover het rapport van psychiater [C] partijen in deze WAM-zaak niet zou binden, vraagt [verzoeker] de rechtbank niettemin te bepalen dat Achmea niet kan eisen dat een nieuwe expertise plaatsvindt. Volstaan zou moeten worden met het stellen van aanvullende vragen aan psychiater [C] .

5
Het verweer van Achmea

5.1.
Achmea stelt zich primair op het standpunt dat deze zaak zich niet leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure omdat een inwilliging van het verzoek niet zal bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Partijen zullen volgens Achmea van mening blijven verschillen over het causaal verband en over de omvang van de schade en de klachten. Ook zullen zij van mening blijven verschillen over de bewijskracht van de neurologische expertises ofwel over de (opnieuw) te benoemen psychiater, zo voert Achmea aan.

5.2.
Achmea voert subsidiair ter verweer aan dat het deskundigenrapport van psychiater [C] partijen niet kan binden. Daarvoor voert zij samengevat het volgende aan.

Psychiater [C] is niet in samenspraak tussen partijen benoemd. Het onderzoek is aangevraagd en beoordeeld door de medisch adviseur van de ongevallenverzekeraar. De medisch adviseur van Achmea (WAM-verzekeraar) is hier op geen enkele wijze bij betrokken geweest. De behandeling van deze verzekeringen vindt bij Achmea compleet gescheiden plaats en dat was voor [verzoeker] en haar advocaat ook kenbaar.

De medisch adviseur van Achmea heeft zwaarwegende en steekhoudende inhoudelijke bezwaren tegen het rapport van psychiater [C] . [C] had immers niet de beschikking over een compleet medisch dossier en kon daarom onmogelijk een adequaat en volledig onderzoek doen. Hij moest uitgaan van de verklaringen van [verzoeker] en die zijn niet altijd betrouwbaar gebleken. [verzoeker] heeft ook actief de diagnose van conversiestoornis tegengewerkt. Achmea heeft tot slot bezwaren tegen de persoon van de deskundige [C] .

Het stellen van aanvullende vragen aan [C] dient volgens Achmea geen doel. Er moet een nieuw psychiatrisch onderzoek worden uitgevoerd, waarbij de onderzoeker onbeperkte toegang zal moeten krijgen tot informatie van alle (eerdere) behandelaren, en de toestemming van [verzoeker] voor een volledig onderzoek zonder restricties.

6
De beoordeling door de rechtbank

Het verzoek is geschikt voor behandeling in deelgeschil

6.1.
Bedoeling van de deelgeschilprocedure is dat de rechter een beslissing geeft over één of enkele onderdelen van een geschil om daarmee de buitengerechtelijke onderhandelingen tussen partijen over de afwikkeling van een zaak te bevorderen. De rechtbank kan een verzoek in een deelgeschilprocedure daarom alleen inhoudelijk behandelen als de beslissing zoals die wordt gevraagd voldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst (artikel 1019z Rv).

6.2.
Het geschilpunt waar [verzoeker] een beslissing over vraagt is kort gezegd de vraag of het rapport van psychiater [C] partijen bindt. Dit geschilpunt leent zich voor behandeling in deelgeschil. De vraag naar de gebondenheid aan dit rapport houdt partijen immers verdeeld en een rechterlijke beslissing over die vraag kan hen helpen bij het buiten rechte verder afwikkelen van de zaak. Dat er mogelijk ook nog andere geschilpunten zijn tussen partijen die opgelost zullen moeten worden voordat de zaak buiten rechte kan worden afgewikkeld, betekent nog niet dat een rechterlijke beslissing op het verzoek zoals dat in deze deelgeschilprocedure is voorgelegd onvoldoende aan een buitengerechtelijke afdoening zou kunnen bijdragen.

Het rapport van psychiater [C] van 5 juni 2020 biedt geen goede basis voor de afwikkeling van de schade

6.3.
Het rapport van psychiater [C] van 5 juni 2020 kent tekortkomingen die maken dat Achmea aan de huidige inhoud daarvan niet gebonden is. De rechtbank zal dat hierna toelichten.

6.4.
[verzoeker] bepleit dat Achmea aan het rapport gebonden is omdat Achmea het zou hebben aangevraagd en geaccordeerd. Dat kun je hier echter niet zo stellen. Het rapport is namelijk aangevraagd en geaccordeerd door Achmea handelend als ongevallenverzekeraar, en niet (ook) door Achmea handelend als WAM-verzekeraar. [verzoeker] heeft twee afzonderlijke claims neergelegd bij Achmea, uit hoofde van afzonderlijke verzekeringen. Die verzekeringen verschillen wezenlijk van karakter en zoals Achmea heeft toegelicht worden de claims door Achmea ook afzonderlijk behandeld en beoordeeld, in dit geval ook onder andere handelsnamen. Dit moet voor [verzoeker] van aanvang af ook duidelijk zijn geweest: de WAM-claim wordt behandeld door een andere schadebehandelaar, onder een ander dossiernummer en met een andere medisch adviseur dan de claim onder de ongevallenverzekering. Boven de adviezen van de medisch adviseurs staat ook telkens benoemd om welke verzekering het gaat. Uit een brief van de advocaat van [verzoeker] van 14 juli 2020 aan de schadebehandelaar van Achmea in de WAM-zaak blijkt ook dat hij zich van het verschil bewust is, waar hij schrijft:

( ... ) in het kader van de Ongevallenverzekering bij Achmea is een psychiatrische expertise uitgevoerd, die treft u bijgaand met toestemming van cliënte volledig aan (*). Ook het advies van de medisch adviseur van Achmea treft u aan (*). ( ... ) Uiteraard ben ik me ervan bewust dat een expertise in het kader van een ongevallenverzekering een ander doel dient dan een expertise in een letselschadetraject ( ... )

Het staat vast dat de medisch adviseur van Achmea als WAM-verzekeraar, de heer [medisch adviseur 2] , op geen enkele wijze betrokken is geweest bij de totstandkoming van dit rapport en daar ook achteraf zijn akkoord niet voor heeft gegeven. De rechtbank verwerpt dan ook de stelling van [verzoeker] dat Achmea gebonden is omdat zij dat rapport zou hebben aangevraagd en geaccordeerd.

6.5.
Het rapport zoals dat er nu ligt, is ook op inhoudelijke gronden niet geschikt om te gebruiken bij de afwikkeling van de letselschadeclaim. Psychiater [C] schrijft immers in zijn rapport dat [verzoeker] geen volledige informatie heeft verschaft en ook geen toestemming heeft gegeven om bij eerdere behandelaren informatie in te winnen. [C] geeft aan dat de psychiatrische diagnostiek daardoor niet optimaal is. Ook geeft hij aan dat hij uitgaat van een blanco psychiatrische voorgeschiedenis maar dat de informatie daarover beperkt is en hij dus ook geen uitspraak kan doen over de al dan niet aanwezigheid van een persoonlijkheidsstoornis voorafgaand aan het ongeval.

6.6.
Psychiater [C] kon bij zijn onderzoek dus niet beschikken over een compleet dossier, en heeft daarom geen adequaat en volledig onderzoek kunnen verrichten. Het rapport van 5 juni 2020 biedt dan ook inhoudelijk bezien geen goede basis voor het afwikkelen van de schade.

6.7.
Het primaire verzoek van [verzoeker] zal daarom worden afgewezen.

Een volledig nieuw psychiatrisch onderzoek kan Achmea niet eisen, wel een aanvullend onderzoek door psychiater [C]

6.8.
Partijen zijn het erover eens dat er een psychiatrische expertise nodig is om de letselschade die [verzoeker] lijdt als gevolg van het ongeval van 12 december 2016 te kunnen vaststellen. Zoals hiervoor is overwogen, biedt het psychiatrisch rapport van 5 juni 2020 zoals dat er nu ligt geen goede basis om de zaak op af te wikkelen en is Achmea daaraan niet gebonden. In beginsel kan Achmea daarom eisen dat er een nieuw psychiatrisch onderzoek wordt uitgevoerd. Als zij daar goede argumenten voor heeft, zou zij ook kunnen eisen dat dit onderzoek wordt uitgevoerd door een andere deskundige. In dit geval ziet de rechtbank echter reden om anders te bepalen, zoals zij hierna zal toelichten.

6.9.
De rechtbank acht aannemelijk dat [verzoeker] er groot belang bij heeft dat zij niet opnieuw een volledig psychiatrisch onderzoek hoeft te ondergaan. Uit de brief van psychotherapeut [D] van 4 oktober 2020 die zij heeft overgelegd, blijkt dat en waarom zo’n onderzoek voor haar zeer belastend zal zijn en haar gezondheid niet ten goede zal komen (zie hiervoor onder 3.13). [verzoeker] is bovendien gebaat bij een voorspoedige afwikkeling van haar schade en het laten uitvoeren van een nieuw deskundigenonderzoek kan daar een belemmering in vormen. Het is immers niet ondenkbaar dat de conclusies in een nieuw onderzoeksrapport niet volledig overeen zullen komen met die van psychiater [C] , wat dan zal kunnen leiden tot een nieuw geschil tussen partijen, dat hen mogelijk zal noodzaken tot het voeren van een nieuwe deelgeschilprocedure en/of tot de benoeming van een derde psychiater-deskundige. Bij dit alles moet in ogenschouw worden genomen dat het ongeval inmiddels 5 jaar geleden heeft plaatsgevonden en dat [verzoeker] al tal van onderzoeken heeft moeten ondergaan.

6.10.
De rechtbank is van oordeel dat het laten uitvoeren van een volledig nieuw psychiatrisch deskundigenonderzoek ook niet nodig is, maar dat onder hierna te bespreken voorwaarden kan worden volstaan met aanvullend onderzoek door psychiater [C] .

Vraagstelling

6.11.
Psychiater [C] heeft [verzoeker] onderzocht en daarover een uitvoerig rapport uitgebracht (59 pagina’s). Hij heeft zijn onderzoek gedaan aan de hand van de IWMD-vraagstelling. Het staat weliswaar vast dat Achmea bij de keuze voor die vraagstelling niet betrokken is geweest, maar door Achmea is niet gesteld of toegelicht dat en waarom haar medisch adviseur op voorhand voor een geheel andere vraagstelling zou hebben gekozen. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de vraagstelling in de basis geschikt was voor het onderzoek, ook voor het afwikkelen van de letselschadeclaim. Wel zal Achmea alsnog in de gelegenheid moeten worden gesteld om aanvullende vragen aan de deskundige te stellen.

Medische stukken

6.12.
Hoewel het de rechtbank niet duidelijk is geworden welke relevante medische stukken precies in het dossier van psychiater [C] hebben ontbroken, staat naar haar oordeel wel vast dat dit dossier niet compleet was. Dat blijkt al uit een eenvoudige vergelijking tussen de medische stukken waarover medisch adviseur [medisch adviseur 2] op 7 oktober 2019 beschikte (genoemd in zijn advies van die datum, door [verzoeker] overgelegd als onderdeel van productie 12) en de medische stukken waarover [C] kon beschikken (genoemd op pagina 11 en in bijlage 4 van zijn rapport). Ook beschikte [C] niet over het ritverslag van de ambulance van 12 december 2016 dat later aan Achmea is toegestuurd. De rechtbank is van oordeel dat het voor een adequaat en volledig onderzoek nodig is dat de onderzoeker kan beschikken over alle relevante medische stukken. Het onderzoek van [C] was in dit opzicht gemankeerd maar naar het oordeel van de rechtbank kan dit worden hersteld door alsnog alle stukken aan hem ter beschikking te stellen voor het doen van aanvullend onderzoek.

Contact met eerdere behandelaars

6.13.
In zijn rapport schrijft psychiater [C] , bij de beantwoording van de vragen over de situatie zonder ongeval, dat hij geen uitspraak kan doen over het al of niet aanwezig zijn van een persoonlijkheidsstoornis omdat [verzoeker] weigerde om hem toestemming te geven om informatie bij haar eerdere behandelaars op te vragen. Volgens [verzoeker] was alles al toegestuurd. Om psychiater [C] in de gelegenheid te stellen adequaat onderzoek te doen naar de eventuele aanwezigheid van een persoonlijkheidsstoornis, dient hij deze toestemming alsnog te verkrijgen.

Overigens ziet de rechtbank geen concrete aanleiding om te veronderstellen dat sprake is van een psychiatrische voorgeschiedenis bij [verzoeker] . Uit de journaalregels van de huisarts over de laatste vijf jaar vóór het ongeval, waarover medisch adviseur [medisch adviseur 2] beschikt (zie zijn advies van 7 oktober 2019), blijkt daar niets van. En voor het feit dat al vier dagen na het ongeval door de dochter van [verzoeker] telefonisch contact werd gezocht met psychotherapeut [D] , zonder tussenkomst van de huisarts, heeft [D] in haar brief aan Achmea van 4 oktober 2020 een verklaring gegeven door aan te geven dat de verwijzing plaatsvond door de allergoloog van [verzoeker] , de heer [F] . Dat snelle contact lijkt dus geen verband te houden met een eerdere behandelrelatie. Door psychiater [C] toestemming te geven informatie in te winnen bij eerdere behandelaars, kan [verzoeker] de benodigde helderheid bieden.

Andere belemmeringen

6.14.
Uit het rapport van psychiater [C] blijkt dat hij ook beperkingen heeft ondervonden bij het doen van zijn onderzoek doordat vragenlijsten die hij vooraf aan [verzoeker] had toegestuurd door haar niet volledig waren ingevuld, en zij tijdens het onderzoek niet alle vragen kon of wilde beantwoorden. Ook rapporteert [C] over pogingen die [verzoeker] respectievelijk haar dochter hebben gedaan om [C] ervan te overtuigen dat de diagnose posttraumatische stressstoornis en niet-aangeboren hersenletsel de juiste diagnoses zijn, en dat er zeker géén sprake is van een conversiestoornis.

6.15.
In zijn rapport heeft [C] een en ander helder tot uitdrukking gebracht en ook uitvoerig toegelicht dat en hoe hij bij zijn beoordeling rekening heeft gehouden met de verminderde betrouwbaarheid van het onderzoek door het hier en daar ontbreken van informatie (o.a. op pagina’s 18 en 19). Dat de bemoeienis van [verzoeker] bij de te stellen diagnose [C] heeft belemmerd bij zijn onderzoek blijkt nergens uit. In zijn rapport heeft hij beschreven hoe hij [verzoeker] uitleg heeft gegeven over de diagnose conversiestoornis, die hij uiteindelijk ook (als differentiaaldiagnose) heeft gesteld.

6.16.
Het niet beantwoorden van alle vragen door [verzoeker] en haar bemoeienis met de diagnose nopen naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet tot het laten uitvoeren van een geheel nieuw psychiatrisch onderzoek, nog daargelaten dat er geen reden is om aan te nemen dat dit alles bij een hernieuwd onderzoek niet weer opnieuw zal gebeuren. Het voorgaande neemt niet weg dat door deze gang van zaken de psychiatrische diagnostiek niet optimaal is geweest, zoals [C] zelf in zijn rapport ook aangeeft. Achmea moet gelegenheid worden geboden [C] hierover te bevragen.

De persoon van de deskundige

6.17.
Achmea meent dat er een nieuw onderzoek moet komen door een andere psychiater omdat zij bezwaren heeft tegen de persoon van de deskundige [C] en daarom op voorhand ook nooit zou hebben ingestemd met zijn benoeming. Bij de mondelinge behandeling heeft Achmea dit desgevraagd toegelicht en aangevoerd dat de ongeschiktheid van [C] als deskundige blijkt uit het feit dat hij heeft gerapporteerd terwijl hij niet beschikte over een volledig dossier, hij geen informatie kon opvragen bij de psychotherapeut van [verzoeker] , en hij van [verzoeker] niet de diagnose conversiestoornis mocht stellen. Volgens Achmea pleegt [C] meer in het algemeen weinig kritisch te kijken naar het causaal verband tussen letsel en ongeval.

6.18.
De rechtbank oordeelt dat de bezwaren die Achmea noemt niet zozeer zien op de persoon van [C] , maar veeleer op de hiervoor genoemde beperkingen die [C] heeft ondervonden bij het uitvoeren van zijn onderzoek. In zijn rapport heeft [C] helder tot uitdrukking gebracht welke beperkingen hij heeft ondervonden. Ook heeft [C] in zijn rapport duidelijk vermeld in welke opzichten die beperkingen hem hebben gedwongen tot het maken van voorbehouden bij zijn conclusies. De rechtbank beoordeelt het rapport van [C] daarmee, ondanks de tekortkomingen, als een consistent rapport. De terughoudendheid van [C] in zijn conclusies doet weliswaar afbreuk aan de kracht van het onderzoeksrapport, maar maakt [C] niet als persoon ongeschikt om als deskundige op te treden. Dat [C] in zijn rapporten in het algemeen weinig kritisch zou zijn als het gaat om causaal verband tussen letsel en ongeval, heeft Achmea niet geconcretiseerd of onderbouwd. Ook bij nadrukkelijk doorvragen door de rechtbank, is op dit punt geen inzicht geboden. De rechtbank ziet dan ook geen grond om aan te nemen dat Achmea gegronde zwaarwegende bezwaren heeft tegen de persoon van [C] , gelegen in diens ongeschiktheid om als deskundige op te treden, en dat daarom een nieuw onderzoek door een andere psychiater zou moeten plaatsvinden.

Voorwaarden voor een partijen bindend aanvullend onderzoek door psychiater [C]

6.19.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat het (subsidiaire) verzoek van [verzoeker] om te bepalen dat Achmea niet kan eisen dat een nieuw onderzoek door een andere psychiater plaatsvindt, kan worden ingewilligd op voorwaarde dat psychiater [C] bereid en in staat is aanvullend onderzoek te doen en een hernieuwd rapport uit te brengen. [verzoeker] zal daarvoor alle relevante medische informatie moeten verstrekken en toestemming moeten verlenen aan [C] om navraag te doen bij eerdere behandelaars. Achmea zal vooraf aanvullende vragen mogen stellen aan [C] . Indien [C] het in het kader van het aanvullend onderzoek nodig vindt om [verzoeker] opnieuw (aanvullend) te onderzoeken, dan zal [verzoeker] daaraan moeten meewerken. En partijen zullen gelegenheid moeten krijgen om te reageren op een conceptversie van het hernieuwde rapport van [C] , welke reacties [C] dan zal dienen te verwerken in de definitieve versie van zijn hernieuwde rapport. Alleen indien aan deze voorwaarden zal worden voldaan, is er (alsnog) sprake van een deugdelijk deskundigenbericht dat in voldoende mate in samenspraak tussen partijen tot stand is gekomen en dat kan dienen als basis voor de verdere buitengerechtelijke afwikkeling van de schade.

6.20.
In het geval psychiater [C] niet bereid of in staat zal blijken te zijn om op de hiervoor bedoelde wijze aanvullend onderzoek te doen, of indien [verzoeker] aan een dergelijk onderzoek de vereiste medewerking niet zal kunnen of willen verlenen, dan zal Achmea alsnog van [verzoeker] kunnen eisen dat in het kader van de schadeafwikkeling een geheel nieuw deskundigenonderzoek door een andere psychiater zal plaatsvinden.

De kosten van het deelgeschil

6.21.
De kosten voor dit deelgeschil bedragen volgens [verzoeker] € 6.189,60, te weten € 5.880,60 aan advocaatkosten (18 uur tegen een uurtarief van € 270,-, vermeerderd met 21% btw) en € 309,- aan griffierechten.

6.22.
Achmea meent dat hier sprake is van een relatief overzichtelijke kwestie waarvoor een tijdsbesteding van 13 uur tegen een uurtarief van € 250,- (exclusief btw) voldoende is.

6.23.
De rechtbank acht het door mr. Munten gehanteerde uurtarief van € 270,- (exclusief btw) niet buitensporig, gelet ook op het feit dat hij een gespecialiseerd LSA advocaat is. En hoewel de zaak niet bijzonder complex is, acht de rechtbank het in rekening gebrachte aantal van 18 uren in dit geval niet onredelijk. De rechtbank ziet dan ook geen grond om de gevraagde kostenveroordeling te matigen en stelt die kosten vast op het verzochte bedrag van in totaal € 6.189,60. ECLI:NL:RBOBR:2022:149