Overslaan en naar de inhoud gaan

RTC Eindhoven 240413 neurologisch rapport; klacht t.z.v. onderbouwing diagnose ongegrond

RTC Eindhoven 240413 neurologisch rapport; klacht t.z.v. onderbouwing diagnose ongegrond

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Op 23 april 2008 liep klager als gevolg van een val van een koffer in F een wond op aan zijn linkerbeen. Hij ontwikkelde hierdoor wondroos (erysipelas). Na terugkomst kreeg hij van de huisarts medicatie en toen dat niet hielp werd hij verwezen naar de dermatoloog, die secundair lymfeoedeem vaststelde bij resterende wondroos en startte met compressietherapiebehandeling. In november 2008 rapporteerde een door de arbodienst ingeschakelde dermatoloog. Op 30 december 2008 rapporteerde een door de arbodienst ingeschakelde neuroloog. Klager kwam onder behandeling van een neuroloog. Op 16 april 2009 rapporteerde een andere neuroloog, G, aan de arbodienst. Op 7 augustus 2009 rapporteerde een chirurgisch expertiseur.

Bij brief van 26 april 2011 werd verweerder door klager en de schadeverzekeraar verzocht klager aan en onderzoek te onderwerpen. Verweerders expertise werd gevraagd ter vaststelling van blijvende ongevalsgevolgen. Het onderzoek vond plaats op 27 mei 2011, waarna verweerder op 16 augustus 2011 zijn conceptrapportage uitbracht aan (de medisch adviseur van) klager, waarbij klager in de gelegenheid werd gesteld te reageren en gebruik te maken van zijn blokkeringsrecht, met een termijn tot 9 september 2011. In de daaropvolgende (ruim) vier maanden is klager, c.q. zijn gemachtigde herhaaldelijk verzocht inhoudelijk te reageren op het concept, maar dat is niet gebeurd, waarna verweerder op 18 februari 2012 zijn definitieve rapport heeft uitgebracht. Ook daarop heeft klager, anders dan in het kader van de onderhavige procedure, geen commentaar gehad. De overgelegde rapportages van drs. H en I, die vanaf respectievelijk 27 september 2011 en 16 december 2011 aan (de gemachtigde van) klager waren toegezonden, zijn pas aan verweerder ter kennis gebracht in het kader van de onderhavige tuchtklacht.

De door verweerder in zijn rapportage gestelde diagnose was: een vermoedelijk small fibre polyneuropathie, met vermelding dat dit geen posttraumatische aandoening is, en dus geen ongevalsgevolg was.

3. Het standpunt van klager en de klacht

Klager is van mening dat verweerder een diagnose heeft gesteld zonder zorgvuldige onderbouwing. Er is toegewerkt naar een conclusie. Dat is gebeurd in de conceptfase en herhaald in de definitieve rapportage.

De diagnose kan pas worden gesteld wanneer er onderzoeken zijn gedaan. In het verweerschrift adviseert verweerder onderzoek te laten doen in J. In het rapport is dit advies niet opgenomen. Volgens verweerder is een vermoedelijke diagnose gesteld. Dat blijkt echter niet uit het rapport. De diagnose was afwijkend van eerdere diagnoses en die afwijking is onvoldoende gemotiveerd. Alleen door een wijziging in de anamnese kan geen andere conclusie getrokken worden.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder is van mening dat klager onbehoorlijk handelt door noch in de conceptfase noch daarna bezwaren tegen zijn rapport te maken en zijn bezwaren voor het eerst via een tuchtprocedure naar voren te brengen. Verweerder wijst erop dat hij in zijn aanbiedingsbrief van het rapport van 18 februari 2012 nog heeft aangegeven open te staan voor overleg. Daarbij komt dat de gemachtigde van klager toen al lang in het bezit was van nadere rapportages, waarover toen is gezwegen. Verweerder acht dit verwerpelijk. Klager is daardoor niet-ontvankelijk.

Verweerder heeft naar zijn mening gerapporteerd op een wijze die geheel voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Op het verdere verweer zal het college, voor zover nodig, hierna nader ingaan.

5. De overwegingen van het college

De ontvankelijkheid

Het valt zeer te betreuren dat klager verweerder niet de gelegenheid heeft gegeven zijn (concept)rapportage te heroverwegen zoals hij heeft aangeboden, mede gelet op de nadere rapportages die klager wel, maar verweerder niet kende. Niet valt uit te sluiten dat dit had geleid tot een oplossing die de onderhavige tuchtklacht zou hebben voorkomen. Dit betekent echter niet dat klager niet-ontvankelijk zou zijn in zijn klacht. Het betekent wel dat het college, nu van het correctierecht geen gebruik is gemaakt, ervan uitgaat dat verweerder de anamnestische gegevens correct heeft weergegeven.

De inhoudelijke beoordeling

Het college stelt voorop dat het in het kader van de onderhavige klacht niet zal oordelen over de juistheid van de diagnose. Het college zal zich moeten beperken tot de vraag of de rapportage van verweerder voldoet aan de navolgende volgens vaste jurisprudentie te stellen eisen:

1. wordt in het rapport op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusie van het rapport steunt,

2. vinden de in het rapport uiteengezette gronden aantoonbaar voldoende steun in de feiten, omstandigheden en bevindingen van het rapport,

3. kunnen bedoelde gronden de daaruit getrokken conclusie rechtvaardigen,

4. beperkt de rapportage zich tot de deskundigheid van de rapporteur en

5. kon de methode van onderzoek teneinde tot beantwoording van de voorgelegde vraagstelling te komen tot het beoogde doel leiden, en/of heeft de rapporteur daarbij de grenzen van redelijkheid en billijkheid niet overschreden.

Vakkundigheid en zorgvuldigheid worden daarbij ten volle getoetst. Ten aanzien van de conclusie van de rapportage vindt slechts een marginale toetsing plaats.

Het college is van oordeel dat de rapportage op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Verweerder heeft van alle relevante stukken, voor zover bij hem bekend, kennis genomen; hij heeft klager meer dan voldoende mogelijkheden geboden om van zijn rechten om op het concept te reageren, gebruik te maken. Dat klager deze mogelijkheden niet heeft benut, valt verweerder niet te verwijten.

Alle bij verweerder bekende eerdere rapportages en andere stukken zijn door hem in het rapport besproken en verweerder heeft gemotiveerd aangegeven wanneer en waarom hij in zijn rapportage tot een ander oordeel kwam dan andere deskundigen.

Verweerder is niet, zoals klager stelt, tot een definitieve diagnose gekomen. In het rapport wordt expliciet melding gemaakt van een vermoedelijke diagnose en wordt ook de differentiaaldiagnose uitgewerkt. Verder heeft verweerder niet alleen in zijn verweerschrift aangevoerd dat zijn vermoedelijke diagnose nader zou kunnen worden onderzocht (door het nemen van een biopt) maar verweerder heeft ook (op pagina 44) in zijn rapport wel degelijk naar voren gebracht dat zijn diagnose eventueel kon worden aangetoond of uitgesloten door een huidbiopt.

Verweerder heeft in zijn rapportage zijn differentiaaldiagnose weergegeven en per diagnose een nadere uitwerking gegeven. Hij heeft daarbij aangegeven, wanneer en in hoeverre het stellen van deze diagnose (somatisatie) niet tot zijn vakgebied behoorde.

Verweerder heeft op goede gronden gesteld dat zijn vermoedelijke diagnose inhield dat er geen sprake was van ongevalsgevolg en ook heeft hij op goede gronden gemotiveerd dat en waarom de integrale differentiaaldiagnose niet kon leiden tot de conclusie dat er sprake was van ongevalsgevolg.

De methode van onderzoek, met name de anamnese, kon leiden tot het beoogde doel, te weten de beantwoording van de aan verweerder gestelde vragen.

Het college acht de klacht ongegrond. LJN: YG2876