Overslaan en naar de inhoud gaan

CTG 181207 desk. mocht vertrouwen op adequatie info Rb; desk. ber. inhoudelijk evenmin klachtwaardig

CTG 181207 desk. mocht vertrouwen op adequatie info Rb; deskundigenbericht inhoudelijk evenmin klachtwaardig
“2. De feiten
Het gaat in deze zaak om het volgende: Verweerder heeft in opdracht van de rechtbank te G. in een civiele procedure, waarbij klaagster is betrokken, verweerder benoemd tot deskundige. Naar aanleiding van deze opdracht heeft verweerder een rapport aan de rechtbank uitgebracht, dat verweerder aan de rechtbank heeft verzonden en dat daar op 5 januari 2005 ter griffie is ingekomen. In het rapport worden de vragen, die de rechtbank aan de deskundige had gesteld, beantwoord. De conclusie van het rapport luidt als volgt: “Het is het meest waarschijnlijk dat het abces het gevolg is van contaminatie van het operatieterrein, opgetreden bij de verwijdering van de baarmoeder en het hierbij onvermijdelijk openen van de vagina of baarmoederhals, op 6 juli 2001. Dit heeft geleid tot een lokaal abces en ernstige hierbij passende ziekteverschijnselen. Er is een discrepantie tussen de beschrijving van mevrouw en de weergave in de status over de postoperatieve periode na de eerste operatie. In de communicatieve sfeer is veel misverstand gerezen en er bestaat de stellige indruk dat de behandelende gynaecoloog op 9 en 10 juli erg “op de achtergrond” is geweest. In technische zin is de behandeling adequaat geweest en gelet op het feit dat bij de tweede operatie geen darmperforatie en geen “echte” blaasperforatie zijn gevonden, zijn bij de primaire operatie naar mijn overtuiging geen aanwijsbare fouten begaan. Nergens in de literatuur zal goed gestructureerd onderzoek te vinden zijn, waarin aannemelijk wordt gemaakt dat een snelle reoperatie (bijvoorbeeld op 8 of 9 juli) bij een dergelijke complicatie van gunstige invloed is op de ontwikkeling van verklevingen die op termijn een ileus veroorzaken. Dit is een persoonlijke mening gebaseerd op jarenlange ervaring met dergelijke ingewikkelde complicaties. Ik ben mij bewust van het feit dat dit in tijden van “evidence based Medicine” niet hoger scoort dan zogenoemde “level IV evidence” (oftewel: “expert opinion”), maar vrees dat betere informatie niet beschikbaar is.”
Na dit rapport, dat een voor het standpunt van klaagster in die civiele procedure ongunstige conclusie bevat, heeft klaagster de civiele procedure beëindigd.”
2.2 De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer houden het volgende in.
“3. Het standpunt van klaagster en de klacht
Klaagster vraagt het college een uitspraak te doen over het algemene niveau van het rapport van verweerder en meer specifiek op drie door klaagster in het klaagschrift genoemde punten. Volgens klaagster is door het onvoldoende niveau van het rapport de rechtsgang geblokkeerd.
(...)
CTG (...)
4.4 In het verweerschrift in hoger beroep heeft de gemachtigde van de arts betoogd dat klaagster niet-ontvankelijk is omdat de arts geen oordeel heeft gegeven over de gezondheidstoestand van klaagster, maar slechts heeft geoordeeld over de zorgvuldig- heid van de medische behandeling van klaagster door de gynaecoloog. Het Centraal Tuchtcollege deelt deze mening niet. Nu de onderhavige rapportage niet alleen een deskundig oordeel inhoudt over de vakbekwaamheid van gynaecoloog H., maar tevens over de gezondheidstoestand van klaagster, acht het Centraal Tuchtcollege klaagster ontvankelijk in haar klacht. De arts heeft ter terechtzitting in hoger beroep ook bevestigd dat beide aspecten in elkaars verlengde liggen en in de rapportage ook niet strikt van elkaar zijn gescheiden.
4.5 Tijdens de behandeling van het hoger beroep is aan de orde gesteld of de arts bedacht is geweest op het inzage- en blokkeringsrecht van klaagster (artikel 7:464 lid 2 onder b Burgerlijk Wetboek). Namens de arts is toen aangevoerd dat in dit geval dit recht niet aan de orde was en, zo dit wel het geval was, hij daarmee geen rekening heeft gehouden en redelijkerwijs behoefde te houden, omdat hij daarop door de rechtbank bij zijn benoeming niet attent is gemaakt. Het Centraal Tuchtcollege oordeelt hierover als volgt. De arts heeft zijn onderzoeksopdracht ontvangen van de rechtbank. Hij mocht erop vertrouwen dat de rechtbank hem volledige informatie zou geven over de door hem in acht te nemen handelwijze, rechten van partijen en formaliteiten. Tijdens de behan- deling in hoger beroep is gebleken dat de informatie en aanwijzingen die de arts in verband met zijn benoeming als deskundige van de rechtbank heeft gekregen, niets over voormeld inzage- en blokkeringsrecht inhield. Zo dit recht al in deze situatie gold, hetgeen thans in het midden kan blijven, kan aan de arts daardoor in ieder geval geen verwijt worden gemaakt van een eventuele inbreuk daarop.
4.6 Voor het overige heeft de behandeling in hoger beroep het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen. Ook het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat de rapportage van de arts voldeed aan de door het Regionaal Tuchtcollege weergegeven toetsingscriteria en dat die rapportage concludent was.
CTG 2007/033