Overslaan en naar de inhoud gaan

RBMNE 250718 val op glas op parkeerplaats bij bedrijfsfeest, omstandigheden enigszins onduidelijk, maar wg-er had mogelijk maatregelen moeten treffen

RBMNE 250718 val op glas op parkeerplaats bij bedrijfsfeest, omstandigheden enigszins onduidelijk, maar wg-er had mogelijk maatregelen moeten treffen
- kosten: gevorderd 26 uren, begroot op 20 uren x € 220,- + 7% + 21 % + € 476 = € 6.172,68.


2.6.

Op vrijdagavond 20 september 2013 heeft [verzoeker] het jubileumfeest bij evenementenlocatie [feestlocatie]/[feestlocatie] in [vestigingsplaats] bezocht. Hij is daar met zijn eigen auto naartoe gegaan.

2.7.
Omdat de bij de evenementenlocatie behorende verharde parkeerplaats (voor de ingang) onvoldoende ruimte bood, heeft [verzoeker] zijn auto geparkeerd op een daarachter gelegen onverhard terrein. Het was op dat moment nog licht buiten.

2.8.
Na afloop van het feest is [verzoeker] met collega’s naar buiten gelopen en vervolgens in zijn eentje naar de plek waar zijn auto stond geparkeerd. Ongeveer twintig meter voor de auto is hij gestruikeld en ten val gekomen. Daarbij is zijn hand diep opengereten door een stuk glas dat daar op de grond lag. Een slagaderlijke bloeding was het gevolg. [verzoeker] is teruggelopen naar de feestlocatie om hulp te zoeken en is, nadat twee verkeersregelaar hem niet konden helpen, aldaar aangekomen buiten bewustzijn geraakt. EHBO was niet ter plaatse. Nadat hij was bijgekomen, is hij met een ambulance vervoerd naar het St. Antonius Ziekenhuis in Nieuwegein. Daar is hij geopereerd.

2.9.
Uiteindelijk heeft [verzoeker] vier ingrijpende operaties (inclusief peestransposities) aan zijn rechterhand ondergaan, maar het letsel aan de hand is blijvend gebleken. In de brief aan de huisarts van [verzoeker] schrijven E.M. Kruisheer (arts-assistent) en H.G.A. Hacking (supervisor) van het St. Antonius op 11 oktober 2013:

In januari vond revisie van de linker heupprothese plaats. Dit werd gecompliceerd door een klapvoet links, waarvoor patiënt een foot-up draagt. (…)

Op 21-09-2013 is patiënt gevallen (gestruikeld) waarbij hij handletsel rechts opliep (rechts dominant). In het ziekenhuis bleek sprake van letsel van de m. flexor pollicis longus (FPL) en scapholdfractuur. Op dezelfde dag werd patiënt geopereerd waarbij herstel plaatsvond van de FPL en digitaalzenuw radiaal. De motorische tak van de n.medianus bleek onherstelbaar beschadigd.”

De ergotherapeut/handtherapeut I. Damman heeft op 9 december 2012 aan de voormalige gemachtigde van [verzoeker] geschreven:

“Dhr zal beperkt blijven in zijn handfunctie door verlies van o.a. eigen m. Opponens welke is hersteld met EIP. EIP is een minder krachtige spier en heeft een ander verloop en aanspanningspatroon dan de oorspronkelijke Opponens, waardoor het openen van 1e webspace en rotatie van de duim t.o.v. de wijsvinger anders verloopt. Daarnaast is er een deel van het gevoel licht beschadigd in de hand en duim.”

Door veelvuldig gebruik van de linkerhand is deze overbelast geraakt. Aan beide handen draagt [verzoeker] nu een groot deel van de dag een spalk.

2.10.
Omstreeks november 2016 heeft tussen [verzoeker] en Ziggo mediation plaatsgevonden. Besproken zijn onder meer het ongeval en het eindigen van de functie/transitierol van [verzoeker]. Een aantal afspraken is neergelegd in een door [verzoeker] en Ziggo [B] en [C]) ondertekend document van 24 november 2016:

“ Inzake de verzekeringskwestie

Tijdens een bedrijfsuitje op 20 september 2013 is [verzoeker] op de parkeerplaats ten val geraakt en met zijn rechterhand in het glas gevallen. Als gevolg daarvan is er sprake van blijvende invaliditeit. Op dit moment loopt er een verzoek tot uitkering bij de verzekeraar van Ziggo.”

2.11.
De arbeidsovereenkomst tussen [verzoeker] en Ziggo is met een vaststellingsovereenkomst van 31 maart 2017 per 1 juni 2017 beëindigd. In deze vaststellingsovereenkomst is opgenomen:

6. (…)

De in dit artikel opgenomen finale kwijting ziet niet op de letselschadezaak die thans tussen partijen speelt naar aanleiding van het ongeval van Werknemer op of omstreeks 20 september 2013. Werknemer behoudt zich ten aanzien van de letselschadezaak alle rechten en weren voor.”

2.12.
Bij brief van 6 april 2017 heeft (de voormalige gemachtigde van) [verzoeker] Ziggo aansprakelijk gesteld, primair op grond van artikel 7:658 Burgerlijk Wetboek (BW) en subsidiair op grond van artikel 7:611 BW, voor alle geleden en nog te lijden immateriële schade als gevolg van het ongeval.

2.13.
Bij e-mail van 2 mei 2017 heeft Ziggo ([C]) aansprakelijkheid jegens [verzoeker] voor (de gevolgen van) het ongeval van de hand gewezen. Bij e-mail van 12 juli 2017 heeft Nationale Nederlanden, de aansprakelijkheidsverzekeraar van Ziggo, laten weten ook geen aansprakelijkheid van Ziggo in de hoedanigheid van werkgever te zien (op grond van artikel 7:658 BW en artikel 7:611 BW).

Het deelgeschil

3.1.
[verzoeker] verzoekt bij wijze van deelgeschil ex artikel 1019w Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.) de kantonrechter om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
te bepalen dat Ziggo primair ex artikel 7:658 BW aansprakelijk is voor de door hem geleden schade als gevolg van het ongeval op 20 september 2013, dan wel zowel subsidiair als meer subsidiair op grond van artikel 7:611 BW;
te bepalen dat Ziggo gehouden is de uit het ongeval voor hem voortgevloeide en voortvloeiende materiële en immateriële schade volledig te vergoeden;
Ziggo ten aanzien van de schade te veroordelen tot betaling aan hem van een eerste voorschot van € 50.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 september 2013, althans vanaf 3 mei 2018, tot de voldoening;
de kosten van [verzoeker] in deze procedure te begroten op 26 uur à € 285,-, vermeerderd met 7% kantoorkosten en 21% BTW, aldus in totaal een bedrag van € 9.593.73;
Ziggo te veroordelen in de kosten van de procedure, zoals begroot onder 4.

3.2.
Aan dit verzoek legt [verzoeker] - kort gezegd - het volgende ten grondslag. Ziggo heeft niet aan haar zorgplicht jegens hem bij de uitoefening van zijn werkzaamheden voldaan door bij het jubileumfeest geen veilige parkeerplaats aan te bieden, althans heeft gehandeld in strijd met de eisen van goed werkgeverschap.

Daarnaast heeft de door Ziggo voor haar werknemers afgesloten ongevallenverzekering bij Hienfield nog steeds geen uitkering gedaan aan [verzoeker], terwijl [verzoeker] daarop wel recht heeft. Overigens staat het op basis van deze verzekering maximaal uit te keren bedrag van € 25.000,- in geen verhouding tot de schade. [verzoeker] begroot die op € 1.112.001,-.

3.3.
Ziggo voert verweer en concludeert dat de kantonrechter [verzoeker] in zijn verzoek niet-ontvankelijk zal verklaren, althans dit verzoek zal afwijzen, met veroordeling van [verzoeker] in de proceskosten.

3.4.
Ziggo betwist - kort gezegd - dat er een nauw verband bestaat tussen de (uitoefening van de) werkzaakheden en het bedrijfsfeest, als activiteit waarbij schade is opgelopen, en eveneens dat zij een zorgplicht heeft geschonden. Er was geen bijzonder gevaar. Het vallen/struikelen op een onverharde parkeerplaats wijkt niet af van een gevaar in het dagelijks leven.

Ziggo maakt bezwaar tegen de door [verzoeker] gestelde kosten, wat betreft het uurtarief als de bestede uren, en meent dat het toewijzen van een voorschot niet bijdraagt aan het tot stand komen van een vaststellingsovereenkomst.

3.5.
Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

De beoordeling

4.1.
De deelgeschilprocedure biedt betrokkenen bij een geschil over letsel- of overlijdensschade in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase een eenvoudige en snelle toegang tot de rechter ter bevordering van de totstandkoming van een minnelijke regeling. Gelet op dit doel moet de rechtbank allereerst beoordelen of de verzochte beslissing kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst dan wel, indien dat niet het geval is, het verzoek moet worden afgewezen (artikel 1019z Rv.). 
In dit geval twisten partijen - kort gezegd - over de vraag of Ziggo ten opzichte van [verzoeker] aansprakelijk is voor het hem op of omstreeks 20 september 2013 overkomen ongeval en gehouden is de daardoor door [verzoeker] geleden materiële en immateriële schade te vergoeden. Ziggo (en haar aansprakelijkheidsverzekeraar Nationale Nederlanden) heeft tot nu toe steeds aansprakelijkheid, op welke grond dan ook, van de hand gewezen. Met een oordeel daarover kán de thans ontstane impasse tussen partijen worden doorbroken en kunnen, bij aansprakelijkheid, de onderhandelingen in principe worden opgestart of voortgezet. Ter zitting heeft Ziggo in ieder geval aangegeven na deze procedure (bij de door haar bepleite afwijzing van de door [verzoeker] gevorderde verklaring voor recht) het bewijs in deze zaak nader te willen bekijken, samen met [verzoeker].

4.2.
Tijdens de zitting heeft [verzoeker] zijn meer subsidiaire verzoek, dat was gebaseerd op aansprakelijkheid van Ziggo op grond artikel 7:611 BW vanwege de afwezigheid van (uitkering uit) een adequate ongevallenverzekering, ingetrokken. Dit deel van het verzoek was vooral ingegeven door onvrede van [verzoeker] over de gang van zaken rond uitkering door de verzekering bij Hienfield. Het verweer van Ziggo dat in een deelgeschilprocedure voor een vordering op die grond geen plaats is, hoeft niet te worden behandeld.

4.3.
Vaststaat dat [verzoeker] door het ongeval (blijvend) letsel aan zijn rechterhand heeft opgelopen. Ziggo heeft echter bezwaar gemaakt tegen het vlak voor de zitting als productie 17 door [verzoeker] door ingediende ‘Expertiserapport’ van Xpert Clinic d.d. 7 mei 2018. [verzoeker] heeft gesteld dat dit (concept)rapport slechts is ingebracht als achtergrondinformatie, omdat Ziggo vragen had gesteld over zijn beperkingen (schade). Zoals door de kantonrechter met partijen is besproken, wordt dit rapport in dat verband (met betrekking tot de aansprakelijkheidsvraag) in de procedure toegelaten. De vaststelling van de mate waarin [verzoeker] beperkt is en de omvang van zijn schade is nu niet aan de orde.

4.4.
De kantonrechter wijst in dit verband nog op het volgende. Het rapport is blijkens het vermelde op pagina 3 opgesteld vanwege ‘het verrichten van een expertise in het kader van de ongevallenverzekering’. Partij is ook Hienfield. Kennelijk loopt het traject rondom deze verzekering intussen (nog steeds). Nu, met name ter zitting, is gebleken dat het traject over het verkrijgen van uitkering uit deze verzekering een moeizame weg is voor [verzoeker] - het bestaan van de verzekering zou eerst zijn ontkend en daarna traag in gang gezet - zou het Ziggo als (ex-)werkgever en verzekeringnemer sieren als zij zich daarbij betrokken acht. De kantonrechter verwijst in dat kader naar een citaat uit het door [verzoeker] overgelegde bedrijfsreglement van 1 januari 2009 van Ziggo (productie 13), van welk reglement Ziggo de toepasselijkheid niet heeft weersproken:

“ Hoofdregel

Ziggo voelt zich verantwoordelijk voor en betrokken bij het leven van haar werknemers. Dit geldt zeker in geval van gebeurtenissen die een grote impact hebben op het welzijn van haar werknemers. Daarom heeft Ziggo een verzekering gesloten die voorziet in een uitkering in geval van een ongeval. Hierop zijn de geldende verzekeringsvoorwaarden van toepassing. Deze regeling staat los van een eventuele wettelijke aansprakelijkheid van Ziggo in geval van een bedrijfsongeval.

Doelgroep

Deze regeling geldt voor elke werknemer, die te maken krijgt met een ongeval in werk- of privétijd.”

Aansprakelijkheid op grond van artikel 7:658 BW

4.5.
Artikel 7:658 lid 1 BW bepaalt dat de werkgever verplicht is de lokalen, werktuigen en gereedschappen waarin of waarmee hij de arbeid doet verrichten, op zodanige wijze in te richten en te onderhouden alsmede voor het verrichten van de arbeid zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen ten verstrekken als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt.

Op grond van het bepaalde in artikel 150 Rv. dient de werknemer te stellen en bij betwisting te bewijzen dat hij schade heeft geleden tijdens de uitvoering van zijn werkzaamheden. Als dit laatste komt vast te staan is de werkgever aansprakelijk, tenzij hij aantoont dat hij zijn zorgplicht voor de veiligheid van de werkomgeving van de werknemer is nagekomen dan wel dat de werknemer zich schuldig heeft gemaakt aan opzet op bewuste roekeloosheid (artikel 7:658 lid 2 BW).

4.6.
De kantonrechter stelt voorop dat ongevallen tijdens door de werkgever georganiseerde (ontspannende) activiteiten aanleiding kunnen geven tot aansprakelijkheid op grond van artikel 7:658 BW. Daarvoor is echter vereist dat de activiteiten zijn aan te merken als ‘door de werknemer te verrichten werkzaamheden’. Tussen de activiteiten en de door de werknemer te verrichten werkzaamheden moet een voldoende nauw verband bestaan (zie o.a. rb. Utrecht 23 augustus 2012, JAR 2012/305 Speedboat).

4.7.
[verzoeker] heeft - kort gezegd - gesteld dat het jubileumfeest plaatsvond plaats op een normale werkdag (vrijdag), werd georganiseerd in verband met het vijfjarig bestaan van Ziggo, dat de uitnodiging - in gebiedende wijs (‘meld je aan’) - was ondertekend door de voormalig CEO (algemeen directeur) van Ziggo ([A]) en werd gevolgd door een e-mail waarin werd vermeld dat al veel collega’s zich hadden aangemeld. [verzoeker] voelde zich vanuit zijn (voorbeeld)functie als leidinggevende verplicht om naar het feest te gaan. Daar waren de organisatoren gekleed in bedrijfskleding.

Ziggo heeft weersproken dat het bijwonen van het feest deel was van de werkzaamheden van [verzoeker]. Het feest vond - kort gezegd - plaats buiten werktijd (vrijdagavond), aanwezigheid was helemaal niet verplicht, ook niet voor [verzoeker] (hij verrichte volgens Ziggo ook geen leidinggevende taken), werknemers konden zelf kiezen bij welke onderdelen van het feest ze aanwezig waren, minder dan de helft van het personeel had zich aangemeld en nog minder personeelsleden waren daadwerkelijk aanwezig. Teambuilding was niet het doel van het feest, aldus Ziggo.

4.8.
De kantonrechter is van oordeel dat het door [verzoeker] bepleite verband niet aanwezig is. Aanwezigheid op het (jubileum)feest op de vrijdagavond was vrijblijvend, alle werknemers van Ziggo in Nederland waren uitgenodigd. In de uitnodiging en de vervolgmail is niet te lezen dat werknemers werden ‘geacht’ aanwezig te zijn of dat daartoe druk werd uitgeoefend. De gebruikte formuleringen maken dat niet anders. Dat dit voor [verzoeker] anders was is niet, althans onvoldoende, gebleken. Ziggo heeft weersproken dat [verzoeker] een leidinggevende positie had of MT-lid was en uit dien hoofde aanwezig werd geacht te zijn. De door [verzoeker] in zijn pleitnota geciteerde taakomschrijvingen als ‘aansluiten van projecten’, controles en afstemming op de projectvoortgang en ondersteunende afdelingen’ en ‘MT verantwoordelijkheid voor deployment van projecten: informatie, planning en besluitvorming’ acht de kantonrechter, gelet op de betwisting van Ziggo, onvoldoende om anders aan te nemen. Dit zegt niets concreets over de leidinggevende taken van [verzoeker] en - daaruit voortvloeiend - zijn verantwoordelijkheid/voorbeeldfunctie jegens ondergeschikten.

Los daarvan heeft [verzoeker] wel gesteld, maar niet nader onderbouwd, dat MT-leden zoals hij op het feest aanwezig moesten zijn (dat zou zijn afgesproken) en hun teams moesten aansporen ook te komen. Een vergaderverslag of instructie is bijvoorbeeld niet overgelegd. Uit de omstandigheid dat een aantal directe collega’s van [verzoeker] uiteindelijk - uit onvrede - ook niet naar het feest is gegaan, volgt eveneens dat op aanwezigheid kennelijk minder is aangedrongen dan [verzoeker] heeft gesteld. Dat [verzoeker] heeft besloten wel te gaan, maakt dat dat niet anders.

Dat het wegblijven van het feest ook maar enige consequentie had voor de positie van werknemers of dat zij daarop zijn aangesproken is ook niet gebleken.

Ook waren de werknemers ter plekke vrij in het bijwonen van de verschillende festiviteiten en duur van hun bezoek. Hoewel van enig saamhorigheidsgevoel op het feest vast wel sprake zal zijn geweest en Ziggo als werkgever daarbij in het algemeen belang heeft, zal de door [verzoeker] verzochte aansprakelijkheid op grond van artikel 7:658 BW in deze procedure worden afgewezen.

Aansprakelijkheid op grond van artikel 7:611 BW

4.9.
De band die wel bestaat tussen het feest en de arbeidsovereenkomst tussen [verzoeker] en Ziggo is dat [verzoeker] zonder arbeidsovereenkomst niet zou zijn uitgenodigd en niet aanwezig zou zijn geweest. Immers, het feest was door Ziggo georganiseerd voor werknemers van Ziggo (de bedrijfskleding van de organisatiecommissie benadrukt dat ook). Een werkgever kan ook aansprakelijk zijn voor de schadelijke gevolgen van een aan zijn werknemer buiten de uitoefening van diens werkzaamheden overkomen ongeval, als die schade (mede) is ontstaan doordat de werkgever, beoordeeld naar de bijzondere omstandigheden van het geval zich niet overeenkomstig artikel 7:611 BW heeft gedragen als een goed werkgever (HR 17 april 2009, JAR 2009, 128 Rollerskate).

Een werkgever die voor zijn personeel een activiteit organiseert of doet organiseren waaraan een bijzonder risico op schade voor de deelnemende werknemers verbonden is, is uit hoofde van goed werkgeverschap gehouden de ter voorkoming van die schade redelijkerwijs van hem te verwachten zorg te betrachten. Anders dan het geval is bij toepasselijkheid van artikel 7:658 BW, gelden geen bijzondere regels over bewijslastverdeling en eigen schuld van de werknemer.

4.10.
[verzoeker] heeft gesteld dat hij, toen hij met zijn eigen auto aankwam bij de feestlocatie [feestlocatie], niet kon parkeren op het voor de locatie gelegen verharde parkeerterrein (zoals te zien op de als productie 4 overgelegde overzichtsfoto). Dat terrein stond aan de ene kant vol met kraampjes en diende als plek voor activiteiten (het vierkant rechts) en was aan de andere kant bezet door/bestemd voor bussen, taxi’s en auto’s van directieleden. Verkeersregelaars stuurden de auto’s van de andere gasten door naar een achter daarachter geleden terrein (zoals zichtbaar op de overzichtsfoto van productie 4). Omdat hij slecht ter been is (hij heeft een klapvoet), heeft hij een verkeersregelaar gevraagd of hij dichterbij de festiviteiten mocht parkeren, maar dat bleek niet mogelijk. Hij werd verwezen naar het achtergelegen terrein. Hij is vervolgens aangesloten bij andere auto’s die daar al geparkeerd stonden. Dit terrein was oneffen en lag vol rommel: puin, stenen, losse klinkers, bakstenen, glas, metaal, pinnen, blik en losse pallets. Volgens [verzoeker] was het zoiets als een opslagplaats voor opleggers van vrachtwagens. Toen [verzoeker] het feest verliet was het terrein donker. Er was niet of nauwelijks verlichting. Onder deze omstandigheden is hij gestruikeld en met zijn hand in een stuk glas gevallen, waarbij hij aanvankelijk ook niet had gezien dat het bloed uit zijn hand spoot. Dit merkte hij pas toen het warme bloed langs zijn arm stroomde.

4.11.
De kantonrechter is van oordeel dat als dit daadwerkelijk de feitelijke situatie is geweest op het terrein waarop een deel van de werknemers van Ziggo heeft moeten parkeren (anderen werden kennelijk verwezen naar een nabijgelegen ventweg langs de [adres]), Ziggo deze werknemers aan een bijzonder risico op schade heeft blootgesteld.

Dit geldt in het bijzonder voor [verzoeker] die ook nog slecht ter been is omdat hij een klapvoet heeft en om die reden ook om een alternatieve plek had gevraagd. Ziggo heeft de klapvoet van [verzoeker] niet weersproken en heeft ook niet gesteld dat voor werknemers met beperkingen bijzondere voorzieningen aanwezig waren. Zij heeft wel verwezen naar de door haar georganiseerde bussen naar en van de feestlocatie, maar dit is niet zozeer relevant. Dit was niet voor alle werknemers handig vanwege hun woonplaats en de vaste bestemming van de bussen. Komst met eigen vervoer was niet verboden en kennelijk ook geen uitzondering. De uitnodigingsmail van 10 juli 2013 verwijst weliswaar naar de website [website] wat betreft (aanmelding en) vervoer, maar van enige bijzondere instructies van Ziggo is niet gebleken.

4.12.
Dat Ziggo, althans de organisatiecommissie, voor het feest een evenementenbureau, althans [feestlocatie], had ingeschakeld, doet niet af aan de eigen verplichtingen van Ziggo jegens [verzoeker], al dan niet door de inschakeling van hulppersonen (artikel 6:76 BW). Zij heeft ook gesteld dat zij samen met [feestlocatie] heeft gezorgd voor verkeersregelaars ter plaatse (en het schenken van dranken in plastic glazen). Niet weersproken is dat het terrein bij de evenementenlocatie hoort. Dat [feestlocatie] ook aansprakelijk had kunnen worden gesteld disculpeert Ziggo niet. Niet gesteld of gebleken is welke afspraken er zijn gemaakt over het parkeren, terwijl aannemelijk is dat daarover is gesproken, althans daarover had moeten worden gesproken. De eigenlijke (verharde) parkeerplaats werd tenslotte gebruikt voor de festiviteiten, zodanig dat daar voor werknemers die met eigen vervoer kwamen in ieder geval geen plaats was. Ziggo heeft dit niet weersproken. Dit moet vooraf ook bij Ziggo, althans de organisatiecommissie en het evenementenbureau, bekend zijn geweest. Niet gesteld of gebleken is dat er door of namens Ziggo enige eisen zijn gesteld of inspectie is gedaan aan het vervolgens, bij de evenementenlocatie behorende, beschikbaar gestelde onverharde terrein. Kortom: als dit er inderdaad zo bij lag als [verzoeker] heeft gesteld, had Ziggo daarvan op de hoogte moeten zijn (gebracht) en maatregelen moeten treffen.

4.13.
Ziggo heeft niet betwist dat het terrein waar [verzoeker] heeft geparkeerd onverhard was, maar heeft weersproken dat het vol rommel lag en onverlicht was. [verzoeker] heeft zijn stelling op dit punt uitsluitend onderbouwd met een chatgesprek met zijn collega [D] van 18 oktober 2013 (productie 16). [D] schrijft: “Ja, balen zeg wat een struikeling kan aanrichten… die parkeerplaats lag ook vol nare rommel dus ik kan me er wat bij voorstellen. Veel sterkte en hopelijk tot binnenkort (…)”. Dit bericht alleen is onvoldoende om thans de door [verzoeker] gestelde feitelijke situatie op het terrein aan te nemen. Dit betekent dat een en ander door middel van nadere onderbouwing en/of bewijslevering (dat door [verzoeker] in het algemeen is aangeboden) duidelijk moet worden. In het kader van deze deelgeschilprocedure is daarvoor in principe geen ruimte. De kantonrechter ziet in dit geval geen aanleiding op dat uitgangspunt een uitzondering te maken.

In het verlengde daarvan kan de kantonrechter dan ook niet vaststellen of Ziggo al dan niet aan haar op eisen van goed werkgeverschap gebaseerde zorg- en preventieplicht heeft voldaan. Of de val van [verzoeker] als een ‘huis- tuin- en keukensituatie’ of als ‘domme pech’ moet worden gezien waarbij aansprakelijkheid ontbreekt, zoals Ziggo heeft gesteld en voor zover dat in het kader van 7:611 BW nog een rol kan spelen, valt op dit moment niet te beoordelen.

Overigens valt niet in te zien waarom Ziggo binnen een week na indiening van het chatgesprek met collega [D] als productie 16 niet heeft kunnen verifiëren of zij dit daadwerkelijk heeft gezegd en of dit klopt. Overigens was het standpunt van [verzoeker] met betrekking tot de feitelijke situatie op het terrein voor Ziggo niet nieuw. In zijn e-mail aan [E] en [F] van Ziggo schrijft [verzoeker] als dat er ‘veel bouwpuin en glas’ op het terrein lag. Zowel [verzoeker] (als productie 18) en Ziggo zelf (als productie 1) heeft deze e-mail overgelegd.

4.14.
Voor zover het verzoek is gebaseerd op artikel 7:611 BW is het verzoek nu niet toewijsbaar. Dit geldt daarmee eveneens voor het door [verzoeker] verzochte voorschot.

4.15.
De kantonrechter dient op grond van artikel 1019aa lid 1 Rv. de kosten van de procedure te begroten en daarbij de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking te nemen, ook als een verzoek niet wordt toegewezen. Bij de begroting van de kosten dient de kantonrechter de dubbele redelijkheidstoets te hanteren; zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn. Dit betekent dat als een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen.

[verzoeker] maakt aanspraak op een bedrag van € 9.593,73 (inclusief BTW en kantoorkosten).

De kantonrechter is van oordeel dat geen sprake is van een volstrekt onnodig of onterecht ingediend verzoek, voor zover Ziggo dat heeft willen betogen. Voor het oordeel dat de gemaakte kosten niet voor begroting in aanmerking komen, moet sprake zijn van misbruik van het processuele middel van een verzoekschrift ex artikel 1019w Rv. Een dergelijk misbruik acht de kantonrechter niet aanwezig.

Ziggo heeft aangevoerd dat het aantal bestede uren onredelijk is, terwijl zij met betrekking tot het uurtarief heeft aangevoerd dat het bovenmatig is.

De onderhavige zaak betreft naar het oordeel van de kantonrechter een niet per definitie eenvoudig deelgeschil, maar is ook niet dermate complex dat dit een tijdsbesteding van 26 uren rechtvaardigt, zonder enige inzichtelijke urenspecificatie of bijzondere onderbouwing. Daarbij komen in beginsel uitsluitend die kosten voor begroting in aanmerking die direct verband houden met de gevoerde deelgeschilprocedure. Dat wil zeggen de werkzaamheden vanaf het opmaken van het verzoekschrift tot en met de behandeling ter zitting.

De met de opstelling van het verzoekschrift en de verdere behandeling van de zaak gemoeide, redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW zullen door de kantonrechter dan ook worden begroot op 20 uren x € 220,-, te vermeerderen met 7% kantoorkosten en 21% BTW en met het door [verzoeker] betaalde griffierecht van € 476,-. Dit komt neer op een totaalbedrag van (€ 5.696,68 + € 476,--) € 6.172,68.

Omdat de aansprakelijkheid van Ziggo niet is komen vast te staan, zal de rechtbank de kosten slechts begroten en niet ook een veroordeling tot betaling daarvan uitspreken.

4.16.
In een kostenveroordeling als door Ziggo in haar verweerschrift verzocht, voorziet de Wet deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade (in artikel 1019aa Rv.) niet. Op grond van artikel 1019aa lid 1 Rv. begroot de rechter slechts de kosten aan de kant van de persoon die schade door dood of letsel lijdt. Het tegenverzoek van Ziggo zal dus worden afgewezen. ECLI:NL:RBMNE:2018:3387