Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof Leeuwarden 261010 gordelkorting 60% mede vanwege negatieve zijde van de devolutieve werking van het appel

Hof Leeuwarden 261010 gordelkorting 60% mede vanwege negatieve zijde van de devolutieve werking van het appel
3.2.  Op 16 november 1994 is [appellant] betrokken geweest bij een aanrijding. De door hem bestuurde auto kwam in botsing met een auto waarvan de bestuurder zich tegen wettelijke aansprakelijkheid had verzekerd bij (een rechtsvoorgangster van) Achmea. Achmea heeft aansprakelijkheid voor (de gevolgen van) het ongeval erkend.
3.3.  Ten tijde van het ongeval droeg [appellant] geen autogordel.
3.4.  De aanrijding heeft bij [appellant] een acceleratie/deceleratietrauma tot gevolg gehad.
(....)
9.  Deskundige Rasenberg concludeerde dat [appellant] het whiplashletsel al had opgelopen voordat zijn hoofd de voorruit bereikte en dat het dragen van een veiligheidsgordel voor hem fataal zou zijn geweest.

10.  In het vonnis van 17 augustus 2005 overwoog de rechtbank dat in de tussenvonnissen van 2 juli 2003 en 31 maart 2004 is bepaald dat Knepper de belastbaarheid van [appellant] zal vaststellen en weergeven in een FIS-formulier (6) en dat het rapport van Knepper als uitgangspunt zal functioneren bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van [appellant] (7). Voorts overwoog de rechtbank dat deskundige Verhoeven tot deskundige benoemd zal worden om aan de hand van het nieuwe, door Knepper opgestelde, belastbaarheidspatroon een nieuwe schatting te maken van de mate van arbeidsongeschiktheid van [appellant] (8). Tenslotte overwoog de rechtbank dat de conclusie van Rasenberg zo haaks staat op hetgeen de rechtbank als feit van algemene bekendheid aanmerkt, dat die conclusie nadere motivering behoeft, waartoe een nader deskundigenbericht zal worden gelast (c).

11.  In zijn aanvullend rapport van 21 november 2005 handhaafde Razenberg zijn eerdere conclusie. Verhoeven concludeerde in een rapport van 6 december 2005 dat [appellant] voor 18,3% arbeidsongeschikt is voor zijn werk als tandarts.

12.  In het vonnis van 30 augustus 2006 overwoog de rechtbank, ondanks de kritiek van [appellant] op het rapport van Verhoeven, dat het rapport voldoende duidelijk en gemotiveerd is en daarom als basis zal dienen voor de berekening van de schade van [appellant] (9). Verder overwoog de rechtbank niet overtuigd te zijn geraakt van de juistheid van de redenering en de conclusie van Razenberg en er niet aan te kunnen ontkomen een andere deskundige te benoemen (d).

13.  In het vonnis van 18 oktober 2006 benoemde de rechtbank J.L.M. Meuwissen re tot deskundige, teneinde onder meer de vraag te beantwoorden welke medische beperkingen [appellant] naar verwachting van de deskundige van de aanrijding zou hebben ondervonden indien hij een gordel zou hebben gedragen en in hoeverre dit verschilt met de medische beperkingen die [appellant] feitelijk heeft ondervonden (10).

14.  In zijn rapport van 17 april 2007 beantwoordde Meuwissen deze vragen als volgt:
Uit mijn analyse is gebleken, dat in kwestie gedacht moet worden aan een door de BMW tijdens de botsing ondergane snelheidsvermindering (delta v) van om en nabij de 15 á 20 km/h.
Bij deze (relatief geringe) snelheidsvermindering is het niet te verwachten, dat de BMW bestuurder in contact met de voorruit had kunnen c.q. hoeven te komen, indien hij wel gebruik had gemaakt van de autogordel.
Tijdens het opvangen van het bovenlichaam door deze gordel kan wel een flexiebeweging van de halswervelkolom aan de orde zijn.
Op grond van de algemene stand van kennis kan echter gesteld worden, dat het wel gebruik van de gordel bij deze snelheidsvermindering (± 15 á 20 km/h) niet, danwel hooguit voor korte tijd (minder dan een maand), geleid zou kunnen hebben tot whiplash-achtige klachten (WAD).
Wat betreft het gevraagde verschil tussen het wel of niet gebruik van de gordel kan ik dan ook stellen, dat de stoot van het hoofd tegen de voorruit en de daaruit ontstane langdurige whiplashachtige klachten niet zouden zijn ontstaan, indien er wel gebruik was gemaakt van de gordel.
Daarmee is mijns inziens het verschil tussen wel en niet gebruik van de gordel in deze casus inzichtelijk gemaakt.
De vraag om inzicht te geven in het verschil van medische beperkingen betreft mijns inziens een zuiver medische aangelegenheid.
Nu dit niet mijn discipline is zal en kan ik geen antwoord op dit gedeelte van de vraagstelling geven.

15.  In het vonnis van 4 maart 2009 heeft de rechtbank de kritiek van [appellant] op het rapport van Meuwissen verworpen (11) en geconcludeerd dat wanneer [appellant] ten tijde van de aanrijding een gordel zou hebben gedragen, hij hooguit één maand whiplashachtige klachten aan de aanrijding zou hebben overgehouden (12). Voorts overwoog de rechtbank dat op basis van de eerder door haar vastgestelde uitgangspunten het verlies verdienvermogen dient te worden bepaald en dat daartoe een deskundige zal moeten worden benoemd (e), dat een smartengeld van € 10.000,00 op zijn plaats is (f) en dat gelet op de bevindingen van deskundige het niet dragen van de autogordel heeft bijgedragen aan de ernst van het door [appellant] opgelopen letsel, reden waarom de rechtbank, alles afwegend, van oordeel is dat Achmea aansprakelijk is voor 60% van de door [appellant] geleden schade (g).

Bespreking van de grieven

(...)
17.  Ook de grieven 10 tot en met 12 kunnen onbesproken blijven. [appellant] heeft geen grief gericht tegen de als g. aangemerkte beslissing van de rechtbank betreffende het percentage eigen schuld. Uit hetgeen hij ter toelichting op de grieven 10 tot en met 12 heeft aangevoerd, volgt ook niet dat hij tegen dit percentage, en tegen de wijze waarop de rechtbank dit percentage heeft vastgesteld, opkomt. In dit verband merkt het hof op dat het oordeel van de rechtbank over de mate van eigen schuld niet - en zeker niet zonder meer - gegeven is met het oordeel over de medische gevolgen van het niet dragen van de gordel, tegen welk oordeel de grieven 11 en 12 zich richten. De mate van eigen schuld wordt immers niet alleen bepaald door de vraag in welke mate het niet dragen van de gordel causaal heeft bijgedragen aan de schade van [appellant], maar ook door het antwoord op de vraag of de billijkheid wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten of de andere omstandigheden van het geval vergt dat een andere dan een door de causale bijdrage bepaalde vermindering van de vergoedingsplicht dient te worden gehanteerd. Op grond van de negatieve zijde van de devolutieve werking van het appel staat de beslissing van de rechtbank om “alles afwegende” uit te gaan van een eigen schuld van 40% in appel dan ook niet meer ter discussie. Daarvan uitgaande heeft [appellant] geen belang bij de bespreking van de grieven 10 tot en met 12. Indien de grieven gegrond zouden zijn, leidt dit er immers niet toe dat de door hem niet bestreden beslissing betreffende het percentage eigen schuld verandert. LJN BO2039