Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Breda 130711 dwarslaesie na uitwijken voor stilstaande auto; niet dragen autogordel draagt voor 10% bij aan schade, na billijkheidscorrectie 0%

Rb Breda 130711 dwarslaesie na uitwijken voor stilstaande auto; niet dragen autogordel draagt voor 10% bij aan schade, na billijkheidscorrectie 0%

zie ook de eerdere uitspraak: www.letselschademagazine.nl/2017/rb-breda-100210

2. De verdere beoordeling

2.1. Interpolis heeft bij akte te kennen gegeven dat haar naam ingevolge een fusie momenteel luidt Achmea Schadeverzekeringen NV. X heeft zich ten aanzien van dit verzoek gerefereerd. Gelet op de gestelde en niet betwiste fusie, zal de rechtbank, zoals reeds uit de aanhef van dit vonnis blijkt, de gewijzigde naam van gedaagde aanhouden.

2.2. Bij vonnis van 23 juni 2010 heeft de rechtbank, in overleg met partijen, twee deskundigen benoemd en hen verzocht een aantal vragen te beantwoorden. Verkeersongevallendeskundige Meuwissen heeft zijn rapport op 29 november 2010 ter griffie van de rechtbank gedeponeerd, orthopaedisch chirurg Öner op 25 februari 2011.

2.3. Meuwissen heeft in zijn rapport een onderscheid in twee botsfases gemaakt. De eerste fase ziet op de eerste aanraking met de boom, de tweede betreft de rotatie daarna. Tijdens de eerste fase was er, aldus de deskundige, sprake van een combinatie van een frontale en zijdelingse belasting/beweging op het voertuig, welke belasting gaandeweg de botsfase overging naar een voornamelijk zijdelingse belasting/beweging op/van de auto, genoemd de tweede fase. 
Meuwissen heeft vervolgens per fase vastgesteld welke beweging het lichaam maakt in het geval de bestuurster wel en in het geval de bestuurster geen gordel draagt. Tijdens de eerste fase wil het lichaam van de bestuurster ten opzichte van het compartiment van de auto schuin rechtdoor bewegen. Draagt de bestuurster in deze situatie geen gordel, dan is contact met het stuur en/of het dashboard wel te verwachten. Draagt zij wel een gordel, dan kan dit ook maar in mindere mate omdat de beweging van het lichaam wordt tegengehouden/opgevangen. Contact met het stuur is dan niet uit te sluiten maar contact met het dashboard is niet te verwachten. 
Tijdens de tweede fase wil het lichaam van de bestuurster ten opzichte van het compartiment van de auto schuin naar rechts bewegen. Draagt de bestuurster geen gordel, dan zullen vooral het bovenlichaam en het hoofd in een soort pendelbeweging schuin naar voor en richting rechterzijde van het voertuig bewegen. Draagt zij geen gordel, dan gebeurt dit ook maar in mindere mate. Het onderlichaam wordt op zijn plaats gehouden en het bovenlichaam wil en zal een soort pendelbeweging schuin naar voor en richting rechterzijde van het voertuig maken. Deze pendelbeweging zal (deels) opgevangen worden door het borstgedeelte van de gordel. Een contract met het rechter compartiment van het voertuig is dan niet of in mindere mate te verwachten. 
Meuwissen geeft in zijn rapport aan geen antwoord te kunnen geven op de vraag of het niet dragen van de gordel van invloed is geweest op het letsel van X. Deze vraag ligt voor aan de heer Öner die eveneens als deskundige is benoemd.

2.4. Orthopaedisch chirurg Öner geeft in zijn rapport eerst een omschrijving van het letsel, zijnde een deceleratieletsel. Het ontstaansmechanisme is een abrupt stilstaan bij een hoge snelheid, waarbij het hoofd als een projectiel naar voren geworpen wordt. Dit betekent, aldus de deskundige, dat de romp blijft staan en het hoofd naar voren blijft bewegen, zodat een trekkracht ontstaat in de nek. Dit is gezien de aard van het letsel het meest waarschijnlijke ontstaansmechanisme. 
Öner geeft vervolgens als antwoord op de vragen aan dat een gordel inderdaad de beweging van het bovenlichaam kan stabiliseren maar niet het gedeelte boven het niveau van het sternum. Dus de kans op een deceleratieletsel van de nek of cervicothoracale overgang zou nog steeds groot zijn. Ook bij het dragen van de gordel zouden de krachten van deceleratie nog steeds op X inwerken zolang er geen airbag is die deze krachten neutraliseert vanuit de voorkant.

2.5. Partijen hebben beiden op de berichten van de deskundigen gereageerd. X is van oordeel dat op basis van de deskundigenberichten niet is komen vast te staan dat het niet dragen van de gordel heeft bijgedragen aan het ontstaan en de omvang van het letsel. Interpolis refereert zich met betrekking tot het deskundigenbericht van Meuwissen. 
Interpolis stelt voorts vast dat deskundige Öner in zijn concept-rapport twee fracturen, namelijk de ribkopfractuur en de sleutelbeenbreuk, niet in zijn beoordeling heeft betrokken. In een reactie hierop geeft Öner aan dat de ribkopfractuur moet worden gezien als een onderdeel van het spinale letsel. De sleutelbeenbreuk staat hier los van. Het meest frequente ontstaansmechanisme van dit letsel is een geforceerde beweging van de schouder naar achteren zoals typisch gebeurt bij het opvangen van een val met een gestrekte arm. Het is mogelijk dat X tijdens het ongeval haar linkerarm vasthield aan het stuur en vanwege de voorwaartse beweging die haar bovenlichaam en hoofd maakte, een achterwaarts momentum van de schouder is ontstaan dat de fractuur heeft veroorzaakt. Hij heeft dit letsel aanvankelijk niet in zijn beoordeling betrokken omdat dit letsel van geen belang is in de uiteindelijke functionele status van de betrokkene, zulks gezien de ernst van de blijvende schade die is veroorzaakt door het spinale letsel.

2.6. In haar conclusie na deskundigenbericht geeft Interpolis aan dat uit het bestaan van de twee hiervoor genoemde fracturen moet worden afgeleid dat X zeer waarschijnlijk in aanraking is gekomen met het stuur van de auto of het dashboard. Op gezag van haar eigen medisch adviseur gaat zij ervan uit dat het ernstige letsel van X is veroorzaakt door een contacttrauma van het bovenlichaam met de auto. Het is zeer waarschijnlijk dat ook het hoofd de beweging van het bovenlichaam voorwaarts, tegen het stuur, heeft gevolgd. Dat de sleutelbeenbreuk van X het gevolg zou zijn van een val, is ondenkbaar, aldus Interpolis.

2.7. De rechtbank stelt naar aanleiding van voormelde laatste opmerking van Interpolis vast, dat deze berust op een onjuiste lezing van het deskundigenbericht. De deskundige concludeert immers op basis van de aard van de breuk - een dergelijke breuk wordt vaak gezien wanneer iemand met gestrekte arm een val tracht op te vangen - dat deze is ontstaan toen X zich met gestrekte linkerarm aan het stuur heeft schrap gezet tijdens het ongeval. Met betrekking tot de andere breuk, de ribkopfractuur, heeft de deskundige aangegeven dat deze breuk een onderdeel vormt van het spinale letsel. 
Op grond van het voormelde gemotiveerde oordeel van de deskundige had het op de weg van Interpolis gelegen om haar andersluidend standpunt nader te onderbouwen. Nu zij daartoe niet is overgegaan, verwerpt de rechtbank dit standpunt en stelt op grond van het oordeel van de deskundige vast dat het ontstaan van de beide breuken niet wijst op een harde botsing van het hoofd/bovenlichaam met het stuur of het dashboard van de auto. Er werd na het ongeval ook geen hoofdletsel bij X geconstateerd en zij is, zoals blijkt uit de medische informatie, ook niet buiten bewustzijn geweest.

2.8. De rechtbank concludeert op grond van de voorliggende deskundigenberichten dat het niet dragen van de autogordel in dit geval geen omstandigheid is geweest die mede de schade tot gevolg heeft gehad. Het beroep van Interpolis op eigen schuld, gegrond op deze omstandigheid, wordt derhalve verworpen.

2.9. Zoals in het tussenvonnis van 10 februari 2010 overwogen, staat tussen partijen vast dat X de maximum snelheid heeft overtreden, hetgeen haar kan worden toegerekend. Op grond van artikel 6:101 BW dient vervolgens de schade te worden verdeeld naar evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen, met dien verstande dat een andere verdeling plaatsvindt of de vergoedingsplicht geheel vervalt of in stand blijft, indien de billijkheid dit wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten of andere omstandigheden van het geval eist. 
De te maken causaliteitsafweging, gebaseerd op de mate waarin de gedragingen over en weer het gevaar voor het ontstaan van de botsing (met de boom) in het leven hebben geroepen, leidt er naar het oordeel van de rechtbank toe dat de gedragingen van Y voor 90% hebben bijgedragen tot de schade, die van X voor 10%. Op grond van de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten eist de billijkheid evenwel dat de vergoedingsplicht van Interpolis geheel in stand blijft. Het 's nachts onverlicht laten staan van een auto op de rijbaan van een provinciale weg is, naar het oordeel van de rechtbank, een fout die vele malen ernstiger is dan een geringe overschrijding van de maximumsnelheid. Op basis van de billijkheidscorrectie zal derhalve geen bedrag in mindering op de schadevergoedingsverplichting mogen worden gebracht. Het verweer van Interpolis wordt verworpen. www.letselschademagazine.nl/2017/rb-breda-130711