Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Den Bosch 100908 80 inbraken kunnen niet worden aangemerkt als één doorlopend handelen

Rb Den Bosch 100908 80 inbraken kunnen niet worden aangemerkt als één doorlopend handelen in groepsverband
5.13.  Maar ook als juist zou zijn, zoals de verzekeraars stellen (maar gedaagden betwisten), dat alle in de dagvaarding genoemde inbraken zijn gepleegd door één of meer gedaagden - in veel gevallen door gedaagden 1, 2 en 3 - en dat gedaagden een ‘dadergroep’ vormden in die zin dat zij (soms nauwe) banden met elkaar onderhielden, met elkaar samenwerkten en van elkaar wisten dat zij zich met woninginbraken en/of de heling van gestolen goederen bezig hielden, dan betekent dit naar het oordeel van de rechtbank nog niet dat elke gedaagde op grond van artikel 6:166 BW hoofdelijk aansprakelijk kan worden gehouden voor de totale schade die is veroorzaakt door alle in de dagvaarding genoemde inbraken. De verzekeraars geven hier een te ruime uitleg van dit artikel. De 80 inbraken kunnen niet worden aangemerkt als één (doorlopend of voortgezet) onrechtmatig handelen in groepsverband door alle gedaagden gezamenlijk. De rechtbank oordeelt dat elke inbraak hier moet worden gezien als een afzonderlijke onrechtmatige handeling waarvan moet worden vastgesteld wie van gedaagden daarvoor aansprakelijk is/zijn. Daarvoor moet sprake zijn van betrokkenheid bij die concrete inbraak. Dat een gedaagde banden onderhoudt met een of meer andere gedaagden, met hen samenwerkt en zelf betrokken is geweest bij een of meer inbraken, maakt nog niet dat hij op grond van artikel 6:166 BW aansprakelijk kan worden gehouden voor elke inbraak die elk van de andere gedaagden pleegt, en dus ook voor inbraken waar hij geen enkel aandeel in had. Groepsaansprakelijkheid in de zin van artikel 6:166 BW is immers geen aansprakelijkheid voor onrechtmatige daden van anderen (groepsgenoten) maar voor eigen onrechtmatig handelen dat dan daarin bestaat dat men deelneemt aan groepsoptreden terwijl – alle omstandigheden van het geval in aanmerking genomen – de mogelijkheid van het toebrengen van schade de deelnemers had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband. Dat alle inbraken gezamenlijk kunnen worden beschouwd als groepsoptreden door alle gedaagden, in die zin dat alle gedaagden bij elke inbraak in meer of mindere mate concreet betrokken waren doordat zij op de een of andere manier een bijdrage daaraan hebben geleverd, is niet gesteld en blijkt ook niet uit de stukken. Er is met andere woorden onvoldoende gesteld om te kunnen oordelen dat sprake is van groepsoptreden door één ‘dadergroep’ ten aanzien van alle 80 inbraken. Van een hoofdelijke veroordeling van alle gedaagden tot vergoeding van de totale schade, zoals door de verzekeraars is gevorderd op grond van artikel 6:166 BW, kan dan ook geen sprake zijn. LJN BF0469