Overslaan en naar de inhoud gaan

RBAMS 110320 autobestuurder mishandeld nadat zij 3 voetgangers aanspreekt tzv blokkade rijweg; alleen handelende man aansprakelijk

RBAMS 110320 autobestuurder mishandeld nadat zij 3 voetgangers aanspreekt tzv blokkade rijweg; alleen handelende man aansprakelijk;
- enkel tijdsverloop levert geen toereikende grond op voor aannemen van rechtsverwerking

Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert – na wijziging van eis – bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. te verklaren voor recht dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] (hoofdelijk) aansprakelijk zijn voor de gevolgen van de gepleegde onrechtmatige daad d.d. 12 maart 2015 jegens [eiseres] , zulks primair op grond van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW), subsidiair op grond van artikel 6:166 BW;
II. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] (hoofdelijk) te veroordelen om aan [eiseres] te betalen het bedrag van alle daardoor ontstane schade;
III. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] (hoofdelijk) te veroordelen tot het verstrekken van een deugdelijke fiscale garantie;
IV. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] (hoofdelijk) te veroordelen de buitengerechtelijke kosten ad€ 14.659,20 te vergoeden;
V. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] (hoofdelijk) te veroordelen in de proces- en nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.

3.2.
[eiseres] legt aan haar vordering primair ten grondslag dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tijdens het incident op 12 maart 2015 allebei afzonderlijk onrechtmatig jegens haar hebben gehandeld in de zin van artikel 6:162 BW als gevolg waarvan zij letsel heeft opgelopen en schade heeft geleden. De schade bestaat onder andere uit studievertraging, het wisselen van baan, behandelingen bij de haptonoom, psychische klachten, huishoudelijke hulp voor thuis, tijdelijk gemiste onregelmatigheidstoeslag. Subsidiair legt zij aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] aansprakelijk zijn voor hun gedragingen in groepsverband in de zin van artikel 6:166 BW. Ook [betrokkene] maakte volgens [eiseres] onderdeel uit van de groep, maar om praktische redenen heeft zij ervoor gekozen hem niet te dagvaarden.

3.3.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] concluderen tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiseres] , dan wel tot afwijzing van de vordering.

3.4.
[gedaagde 1] meent dat de door [eiseres] gestelde toedracht niet klopt, hij heeft haar niet aangevallen, maar zij hem, waarna hij slechts heeft gehandeld uit noodweer. Daardoor is zijn handelen niet onrechtmatig en ook niet aan hem toe te rekenen. Ook is volgens [gedaagde 1] geen sprake van onrechtmatig groepsoptreden. [gedaagde 1] betwist de gestelde schade en het causaal verband tussen de gestelde schade en zijn handelen. Ook doet hij een beroep op eigen schuld omdat [eiseres] zich provocerend heeft gedragen. Bovendien is volgens [gedaagde 1] sprake van rechtsverwerking.

3.5.
[gedaagde 2] betwist dat hij onrechtmatig jegens [eiseres] heeft gehandeld in de zin van artikel 6:162 BW. Hij heeft niets gedaan, het was een incident tussen [eiseres] en [gedaagde 1] . Ook is hij niet aansprakelijk op grond van artikel 6:166 BW omdat er geen sprake was van groepsoptreden, omdat hij geen enkele bijdrage aan het incident heeft geleverd en omdat hij niet wist en kon weten dat het groepsoptreden deze schade op zou leveren.

3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

De beoordeling

4.1.
[gedaagde 1] heeft, als meest verstrekkend verweer, een beroep gedaan op rechtsverwerking. [eiseres] heeft haar rechten volgens [gedaagde 1] niet geldend gemaakt binnen een redelijke termijn. [gedaagde 1] heeft kort na het incident de schadevergoeding van € 462,87 betaald en daarna heeft [eiseres] op geen enkele wijze kenbaar gemaakt dat zij letsel had opgelopen of daar schadevergoeding voor zou vorderen.

4.2.
Uitgangspunt is dat enkel tijdsverloop geen toereikende grond oplevert voor het aannemen van rechtsverwerking. Daartoe is immers vereist dat er bijzondere omstandigheden zijn, als gevolg waarvan hetzij bij [gedaagde 1] het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat [eiseres] haar aanspraak niet (meer) geldend zou maken, hetzij de positie van de [gedaagde 1] onredelijk zou worden benadeeld of verzwaard in geval [eiseres] haar aanspraak alsnog geldend zou maken. [gedaagde 1] heeft niet gesteld dat een van die situaties zich voordoet. De rechtbank oordeelt dan ook dat dit verweer niet slaagt.

Onrechtmatige daad 6:162 BW

4.3.
[eiseres] heeft primair aan haar vordering ten grondslag gelegd dat zowel [gedaagde 1] als [gedaagde 2] jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld. De rechtbank bespreekt de verwijten ten aanzien van beide gedaagden afzonderlijk van elkaar.

- [gedaagde 1]

4.4.
[eiseres] heeft gesteld dat [gedaagde 1] jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld doordat hij: is gestart met fysiek geweld, haar heeft aangevallen, in haar auto kwam terwijl zij haar gordel nog om had, haar hoofd met twee handen heeft vastgepakt, zich dreigend heeft uitgesproken, haar (toen zij al uit de auto was) bij haar nek heeft gepakt, in haar nek heeft geknepen, met zijn hele gewicht heeft geprobeerd haar naar de grond te slingeren, en uiteindelijk naar de grond en tegen een boom heeft geduwd.

4.5.
[gedaagde 1] heeft de door [eiseres] gestelde handelingen, zoals benoemd in 4.4, niet concreet betwist. Hij heeft wel in het algemeen haar versie van het incident betwist. Ter onderbouwing daarvan heeft hij een alternatief scenario geschetst. Volgens [gedaagde 1] is [eiseres] met hoge snelheid op de drie vrienden komen afrijden en schrokken zij hiervan. [eiseres] heeft zich vervolgens op een zodanige wijze tot de jongens gewend, dat er een gevaarlijke situatie ontstond. [gedaagde 2] , die zich op de weg bevond, werd op een haar na niet geraakt door [eiseres] . Nadat [eiseres] haar auto tot stilstand heeft gebracht, heeft zij de jongens hevig toeterend en schreeuwend gemaand de weg vrij te maken. Ook drukte [eiseres] meerdere malen haar gaspedaal in, zodat het leek of zij de jongens wilde aanrijden. De jongens schrokken hiervan en vroegen [eiseres] waar dit voor nodig was. Toen de verzoeken van [eiseres] kennelijk niet snel genoeg werden ingewilligd, is [eiseres] op de jongens afgestormd. Zij heeft zich daarbij agressief jegens hen gedragen. De jongens verkeerden in een shocktoestand. Hierna is er tussen partijen een hevige discussie ontstaan over de wijze waarop [eiseres] de jongens aansprak en de situatie onnodig op de spits dreef. De dreigende houding van [eiseres] en het schreeuwen is tussen partijen uiteindelijk uitgemond in een handgemeen. [eiseres] heeft [gedaagde 1] daarbij aangevallen, waarbij [gedaagde 1] zichzelf enkel heeft verdedigd door [eiseres] van zich af te duwen. Hij heeft hierbij enkele krassen in zijn gezicht heeft opgelopen. [gedaagde 1] en [eiseres] zijn als gevolg van het duw- en trekwerk gevallen en op de grond terechtgekomen. [gedaagde 1] stelt dus dat [eiseres] hem heeft aangevallen en voert het verweer dat hij zich enkel uit noodweer heeft verdedigd.

4.6.
De door [gedaagde 1] in het kader van het noodweer geschetste toedracht verschilt met name op een cruciaal punt van de verklaring van [eiseres] , namelijk of [gedaagde 1] wel of niet haar auto is ingekomen en haar daar heeft vastgepakt. De kern van het geschil is dus: wie begon en wie zich heeft moeten verdedigen?

4.7.
In dat verband is van belang dat [eiseres] de door haar gestelde toedracht van het incident op 12 maart 2015 onderbouwt met haar verklaringen bij de politie, die zijn afgelegd binnen enkele dagen na het incident. Haar verklaringen zijn zeer gedetailleerd en komen overeen met haar verklaringen op de zitting. Ook heeft zij verwezen naar de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] en de verklaringen van [gedaagde 2] en [betrokkene] . Uit de verklaringen van [getuige 1] , [gedaagde 2] en [betrokkene] blijkt dat [gedaagde 1] naar de auto van [eiseres] liep en bij het portier van haar auto stond en dat daarna het duwen en trekken ontstond.

4.8.
De rechtbank ziet de door [gedaagde 1] geschetste toedracht als een impliciete betwisting van de stelling van [eiseres] dat [gedaagde 1] haar al in de auto zou hebben vastgepakt en is begonnen. Deze betwisting is echter onvoldoende. Om te beginnen komt de in deze procedure door [gedaagde 1] geschetste toedracht bepaald niet overeen met de verklaring die hij op de dag van het incident, 12 maart 2015, bij de politie heeft afgelegd. Hij heeft toen zelf niets verklaard over een aanval van [eiseres] . [gedaagde 1] heeft geen goede verklaring gegeven voor het feit dat hij nu – 5 jaar later – pas met deze toedracht komt. Het enkele feit dat hij destijds jong was (18 jaar), niet bekend met de politie was en zonder bijstand van zijn advocaat deze verklaring heeft afgelegd, vindt de rechtbank onvoldoende. Bovendien heeft [gedaagde 1] bij de politie verklaard dat hij lachgas had gebruikt en gezegd “Ik weet het niet meer precies wat. Dat doet lachgas met je”. Op de zitting heeft hij verklaard dat hij geen lachgas had gebruikt, maar ook hiervoor geldt dat hij geen goede verklaring geeft voor de tegenstrijdige verklaringen van toen en nu. Bovendien heeft [gedaagde 2] bij de politie verklaard: “We gingen muziek luisteren en gebruikte lachgas”. Dat [gedaagde 1] als enige van de drie géén lachgas zou hebben gebruikt, blijkt nergens uit. Verder acht de rechtbank van belang dat de door [gedaagde 1] geschetste toedracht zeer algemeen is, terwijl de verklaringen van [eiseres] erg gedetailleerd zijn. [gedaagde 1] verklaart slechts dat [eiseres] op de jongens is “afgestormd”, dat zij zich “agressief” heeft gedragen, dat zij een “dreigende houding” aannam en dat het schreeuwen “uitmondde” in een handgemeen. Daaruit blijkt niet wát [eiseres] precies deed, waardoor hij zich heeft moeten verdedigen. Tot slot wordt de in deze procedure door [gedaagde 1] geschetste toedracht ook onvoldoende ondersteund door de verklaringen van [getuige 1] , [getuige 2] , [gedaagde 2] en [betrokkene] .

4.9.
Op grond van al deze omstandigheden in samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat is komen vast te staan dat [gedaagde 1] naar de auto van [eiseres] is gegaan en is begonnen. Vast staat ook dat [eiseres] uit haar auto is gestapt, waarna een handgemeen tussen hen is ontstaan. Dat [gedaagde 1] haar bij haar nek heeft gepakt en heeft geprobeerd met zijn hele lichaam haar naar de grond te slingeren, heeft hij niet voldoende betwist en staat dus ook vast. Dat [eiseres] vervolgens tegen een boom is gevallen, waarbij hij haar heeft geduwd, heeft hij ook niet betwist en staat dus ook vast.

4.10.
De door [eiseres] gestelde toedracht en het handelen van [gedaagde 1] is een inbreuk op de lichamelijke integriteit van [eiseres] en daarmee in beginsel onrechtmatig. [gedaagde 1] heeft als verweer gevoerd dat hij heeft gehandeld uit noodweer, waardoor sprake is van een rechtvaardigingsgrond, dan wel dat zijn handelen hem om dezelfde reden niet kan worden toegerekend. Op grond van de overwegingen onder 4.8 en 4.9 is de rechtbank van oordeel dat het beroep op noodweer niet slaagt. De conclusie is dat [gedaagde 1] onrechtmatig jegens [eiseres] heeft gehandeld en dat zijn handelen hem kan worden toegerekend.

4.11.
[gedaagde 1] heeft in het algemeen betwist dat [eiseres] schade heeft geleden, maar heeft de bevindingen van de verbalisanten kort na het incident (2.2) en van de arts van het AMC (2.10) niet concreet betwist. Daarmee staat vast dat [eiseres] schade heeft geleden.

4.12.
Het causaal verband tussen de onrechtmatige daad en de schade is alleen betwist met betrekking tot de door [eiseres] gemaakte foto’s van haar letsel. [gedaagde 1] meent dat deze foto’s ook van een later moment kunnen zijn. In het proces-verbaal van 14 maart 2015 staat echter dat “Een foto van de knie en arm van aangeefster is als bijlage bij dit proces-verbaal van bevindingen gevoegd” (2.4). De rechtbank is dan ook van oordeel dat de stelling van [eiseres] dat de schade is veroorzaakt door het handelen van [gedaagde 1] onvoldoende gemotiveerd is betwist.

4.13.
Aan zijn beroep op eigen schuld van [eiseres] heeft [gedaagde 1] dezelfde stellingen ten grondslag gelegd als aan zijn beroep op noodweer. Hiervoor heeft de rechtbank al overwogen dat dit beroep niet slaagt. Hetzelfde geldt voor het beroep op eigen schuld.

4.14.
De conclusie is dat [gedaagde 1] op grond van onrechtmatige daad, artikel 6:162 BW, aansprakelijk is jegens [eiseres] voor de door haar als gevolg van het incident op 12 maart 2015 geleden schade. Dat betekent dat de rechtbank ten aanzien van [gedaagde 1] niet toekomt aan de subsidiaire grondslag van artikel 6:166 BW.

- [gedaagde 2]

4.15.
Volgens [eiseres] is ook [gedaagde 2] aansprakelijk op grond van een eigen door hem gepleegde onrechtmatige daad op grond van artikel 6:162 BW. Zij heeft echter niet geconcretiseerd welke feitelijke zelfstandige gedragingen van [gedaagde 2] jegens haar onrechtmatig waren. Op de zitting is door [eiseres] erkend dat [gedaagde 2] zelf geen handelingen heeft verricht (“hij heeft geen klap uitgedeeld”). Zij vindt dat zijn aansprakelijkheid volgt uit het geheel van gedragingen. De rechtbank gaat hier niet in mee, uit niets blijkt namelijk dat [gedaagde 2] tijdens het incident op 12 maart 2015 een eigen, onrechtmatige handeling heeft verricht, die schade bij [eiseres] heeft opgeleverd. [gedaagde 2] is dus niet aansprakelijk op grond van artikel 6:162 BW.

Onrechtmatige groepsdaad artikel 6:166 BW

4.16.
[eiseres] heeft zich op het standpunt gesteld dat [gedaagde 2] ook, samen met [gedaagde 1] en [betrokkene] , als groep onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld. Om te concluderen tot groepsaansprakelijkheid dient te zijn voldaan aan de vereisten van artikel 6:166 BW, dat voorziet in een individuele aansprakelijkheid van tot een groep behorende personen (deelnemers) voor onrechtmatig vanuit de groep toegebrachte schade. Wil degene die niet zelf rechtstreeks de schade heeft toegebracht, aansprakelijk zijn (in dit geval: [gedaagde 2] ), dan moet aan de volgende vereisten zijn voldaan. Ten eerste moet degene die de schade rechtstreeks toebrengt een onrechtmatige daad hebben begaan. Ten tweede moet de kans op het aldus toebrengen van schade zodanig zijn geweest, dat zij de tot de groep behorende personen had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband. Dit impliceert dat alleen hij aansprakelijk kan zijn, die wist of behoorde te begrijpen dat het groepsoptreden het gevaar schiep voor schade als die in concreto is toegebracht. Ten slotte is een tot de groep behorende persoon alleen aansprakelijk indien hem schuld treft. Voor het groepsverband is het noodzakelijk dat er zowel objectief (tussen de gedragingen) als subjectief (tussen de personen) een zekere samenhang bestaat. Daarbij geldt dat het deelnemen aan een groepsverband alleen onvoldoende is; vereist is betrokkenheid bij concrete vanuit de groep gepleegde onrechtmatige daden (HR 2 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:2914).

4.17.
[eiseres] heeft in dit verband gesteld dat [gedaagde 2] in het groepsverband met [gedaagde 1] en [betrokkene] wel degelijk actief gedrag heeft vertoond. Het eerste moment waarop [gedaagde 2] aansprakelijk zou zijn volgens [eiseres] , is het moment waarop hij de doorgang van [eiseres] heeft geblokkeerd toen zij aan kwam rijden en toen hij voor haar auto stond toen [betrokkene] op de motorkap lag. Dit gedrag had een dreigend en intimiderend effect op haar. De rechtbank gaat hier niet in mee omdat [gedaagde 2] op dat moment nog niet hoefde en kon weten dat de schade zou ontstaan die [gedaagde 1] uiteindelijk aan [eiseres] heeft toegebracht. Op dat moment waren er nog geen feiten en omstandigheden waaruit [gedaagde 2] kon afleiden dat de situatie zou escaleren.

4.18.
Het tweede moment wanneer [gedaagde 2] zich volgens [eiseres] zou hebben moeten realiseren dat er schade bij [eiseres] zou ontstaan, is het moment waarop [eiseres] uit haar auto stapte en er een woordenwisseling ontstond tussen [eiseres] en [gedaagde 1] . De vraag is of [gedaagde 2] op dat moment door zijn eigen gedraging heeft bijgedragen aan het groepsverband. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. Vanaf dit moment heeft [gedaagde 2] namelijk geen concrete handeling meer verricht. [gedaagde 2] stond op afstand, hij heeft niets gezegd en niemand aangemoedigd. Zo blijkt ook uit de door [eiseres] afgelegde verklaring: “Toen ik werd mishandeld door NN1, stonden NN2 en NN3 op een afstand van ongeveer 3 meter. Zij stonden in ieder geval in de buurt van mijn voertuig. NN2 en NN3 hebben niets gezegd, maar ze hebben NN1 ook niet aangemoedigd.” (2.3). Dat wordt bevestigd door getuige [getuige 1] , die heeft verklaard: “Ik zag dat de 2 andere jongens zich niet met het voorval bemoeiden en bij hun auto bleven staan”. (2.8) Er was op dit moment dus geen sprake van een groepsverband omdat [gedaagde 2] niet betrokken was bij de door [gedaagde 1] gepleegde onrechtmatige daad. [gedaagde 2] is dus niet aansprakelijk op grond van artikel 6:166 BW.

4.19.
Op grond van het voorgaande worden de vorderingen ten aanzien van [gedaagde 2] afgewezen. [eiseres] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van [gedaagde 2] veroordeeld.

4.20.
De kosten aan de zijde van [gedaagde 2] worden begroot op:
- griffierecht € 81,00
- salaris advocaat 1.086,00 (2 punten × tarief € 543,00)

Totaal € 1.167,00

[gedaagde 1] : Omvang van de schade

4.21.
[gedaagde 1] is aansprakelijk voor de door [eiseres] naar aanleiding van het incident van 12 maart 2015 geleden schade. De omvang van de gestelde schade is nog niet onderbouwd. [eiseres] had aanvankelijk verwijzing naar de schadestaatprocedure verzocht, maar op de zitting laten heeft zij laten weten dat de schade ook in deze procedure al vastgesteld kan worden. Daarom heeft zij haar eis gewijzigd. De rechtbank stelt [eiseres] in de gelegenheid om in een akte de door haar gestelde schade te onderbouwen, waarbij ook aandacht zal moeten worden besteed aan de dubbele redelijkheidstoets met betrekking tot de buitengerechtelijke kosten. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.

4.22.
Nadat de akte is genomen door [eiseres] mag [gedaagde 1] bij antwoordakte reageren. Ook hiervoor stelt de rechtbank een termijn van zes weken.

4.23.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan. ECLI:NL:RBAMS:2020:1741