Overslaan en naar de inhoud gaan

RBDHA 030321 diverse breuken in gelaat na vechtpartij tussen twee groepen; hoofdelijke aansprakelijkheid ogv art 6:166 BW; 50% eigen schuld

RBDHA 030321 diverse breuken in gelaat na vechtpartij tussen twee groepen; hoofdelijke aansprakelijkheid ogv art 6:166 BW; 50% eigen schuld

De beoordeling

5.1.
In deze procedure ligt de vraag voor of [verdachte] (een deel van) de schade die [eiser] als gevolg van het voorval op 1 juli 2017 heeft geleden dient te vergoeden. [eiser] voert daartoe aan dat [verdachte] op grond van artikel 6:162 dan wel op grond van artikel 6:166 jo 6:162 BW aansprakelijk is.

Aansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad

5.2.
Anders dan [eiser] stelt kan op basis van het beschikbare bewijs niet worden vastgesteld dat [verdachte] op 1 juli 2017 zelf geweld heeft gepleegd jegens [eiser] en het letsel heeft toegebracht. Daartoe bestaat er op basis van de inmiddels vele beschikbare tegenstrijdige verklaringen onvoldoende overtuigende onderbouwing. Aan bewijslevering wordt dan ook niet toegekomen. Voor zover [eiser] zijn vordering jegens [verdachte] grondt op artikel 6:162 BW, zal de kantonrechter deze vordering afwijzen.

Aansprakelijkheid op grond van groepsaansprakelijkheid

5.3.
[eiser] heeft zijn vorderingen jegens [verdachte] tevens gegrond op de groepsaansprakelijkheid van artikel 6:166 BW, nu [verdachte] volgens [eiser] deel uitmaakte van de groep die op 1 juli 2017 geweld heeft gepleegd jegens [eiser] .

5.4.
Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde] is dat [verdachte] geen onderdeel uitmaakte van die groep. [gedaagde] heeft ter onderbouwing van dit verweer onder andere de betrouwbaarheid van (een aantal van) de getuigenverklaringen, waarin is verklaard dat [verdachte] aanwezig was bij het voorval, in twijfel getrokken. Daarnaast stelt [gedaagde] tegenbewijs te kunnen leveren door middel van het horen van drie getuigen.

5.5.
De kantonrechter stelt vast dat zowel de rechtbank als het hof – kort gezegd – bewezen hebben geacht dat [verdachte] op 1 juli 2017, met anderen, openlijk en in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [eiser] . De kantonrechter dient er ingevolge het bepaalde in artikel 161 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) – behoudens tegenbewijs – vanuit te gaan dat [verdachte] deel uitmaakte van de groep die op 1 juli 2017 onrechtmatige schade jegens [eiser] heeft veroorzaakt, en dat aldus daarmee de (hoofdelijke) aansprakelijkheid van [verdachte] op grond van artikel 6:166 BW reeds is gegeven.

5.6.
In dit verband is van belang dat de deelgeschilrechter – anders dan [gedaagde] stelt – heeft geoordeeld dat [verdachte] daadwerkelijk deel uitmaakte van voornoemde groep en om die reden in beginsel (hoofdelijk) aansprakelijk is voor de door [eiser] geleden schade. Dit oordeel heeft te gelden als een bindende eindbeslissing. Slechts wanneer een eerder gegeven, maar niet in een einduitspraak vervatte eindbeslissing berust op een evidente onjuiste juridische of feitelijke grondslag, kan de kantonrechter overgaan tot heroverweging van die eindbeslissing, teneinde te voorkomen dat op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak wordt gedaan (Hoge Raad 26 november 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN8521). Een bindende eindbeslissing berust onder meer op een onjuiste feitelijke grondslag indien de rechter, na een dergelijke heroverweging, inziet dat het eerder uitdrukkelijk en zonder voorbehoud gegeven oordeel was gegrond op een onhoudbare feitelijke lezing van een of meer gedingstukken, welke lezing, bij handhaving, zou leiden tot een einduitspraak waarvan de rechter overtuigd is dat die ondeugdelijk zou zijn.

5.7.
De kantonrechter ziet geen reden om op basis van hetgeen door [gedaagde] in deze procedure naar voren is gebracht terug te komen op de bindende eindbeslissing van de deelgeschilrechter. Sterker nog, de kantonrechter is op basis van de beschikbare bewijsstukken van oordeel dat rechtens voldoende vaststaat dat [verdachte] deel uitmaakte van de groep die letsel aan [eiser] heeft toegebracht. Aan het leveren van tegenbewijs wordt dan ook niet toegekomen.

5.8.
[verdachte] is dus, hoofdelijk naast de andere leden van zijn groep, op grond van artikel 6:166 BW aansprakelijk voor de schade van [eiser] .

Behoren [eiser] en [verdachte] tot dezelfde groep?

5.9.
[gedaagde] heeft voorts aangevoerd dat [eiser] en [verdachte] beiden tot dezelfde “vechtende” groep behoorden, zodat op basis van de onderlinge regresregeling [verdachte] slechts voor zijn aandeel in deze groep tot schadevergoeding jegens [eiser] is gehouden. [eiser] heeft dit gemotiveerd bestreden.

5.10.
Anders dan [gedaagde] betoogt, is geen sprake van slechts één groep, waar zowel [eiser] als [verdachte] deel van uitmaakten. Anders dan [gedaagde] betoogt, behoorde [eiser] – ook tijdens de vechtpartij – niet tot de groep waar [verdachte] toe behoorde en welke groep het letsel aan [eiser] heeft toegebracht. Er is sprake van twee afzonderlijke groepen. Een onderlinge regressituatie is dan ook niet aan de orde.

Eigen schuld en billijkheidscorrectie

5.11.
Voor zover [eiser] tot een andere groep behoort dan [verdachte] , heeft [gedaagde] aangevoerd dat in dat geval sprake is van eigen schuld aan de zijde van [eiser] . [eiser] maakte zelf deel uit van een groep en heeft immers moedwillig het afgesproken gevecht met ‘de andere groep’ opgezocht en is dit niet uit de weg gegaan. [eiser] heeft dit gemotiveerd bestreden.

5.12.
Artikel 6:101 BW geeft als uitgangspunt dat de schade over de benadeelde en de aansprakelijke wordt verdeeld in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen. Toepassing van die primaire maatstaf van artikel 6:101 BW houdt een causaliteitsafweging in, die er in deze kwestie op neerkomt dat moet worden beoordeeld in welke mate enerzijds het gedrag van (de groep van) [verdachte] en anderzijds het gedrag van [eiser] aan het ontstaan van het letsel heeft bijgedragen. Bij deze beoordeling komt het (nog) niet aan op de mate van verwijtbaarheid van een en ander. Beoordeling van de mate van verwijtbaarheid komt wel aan de orde bij de toepassing van de tevens in artikel 6:101 BW vervatte billijkheidscorrectie. Toepassing van de billijkheidscorrectie houdt in dat een andere verdeling plaatsvindt of de vergoedingsplicht geheel vervalt of in stand blijft, indien de billijkheid dit wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten of andere omstandigheden van het geval eist.

5.13.
De kantonrechter is van oordeel dat een deel van de door [eiser] geleden schade als eigen schuld voor zijn rekening en risico dient te blijven. Daartoe is het volgende redengevend.

5.14.
[eiser] maakte deel uit van een groep. In ieder geval één persoon uit die groep had met een persoon uit de groep van [verdachte] een afspraak gemaakt voor een één op één gevecht. De groep waartoe [eiser] behoorde heeft om die reden schuld aan het ontstaan van de vechtpartij. Naar het oordeel van de kantonrechter is het aandeel van beide groepen in het ontstaan van het voorval gelijk, nu zij vooraf en gezamenlijk de confrontatie hebben gepland en beide groepen zich om die reden naar de uitgaansgelegenheid Scrum hebben begeven. Bovendien is van belang dat [eiser] , terwijl hij wist dat een gevecht ophanden was, de andere groep heeft benaderd, zoals afdoende uit de stukken blijkt. De kantonrechter volgt [eiser] niet in zijn betoog dat hij niet top de hoogte was van het feit dat een gevecht ophanden was, nu hij tevens het standpunt inneemt de andere groep te hebben benaderd om de boel te sussen, hetgeen overigens door [verdachte] is bestreden. Dat [eiser] , zoals hij stelt, pas kort voor het voorval van het gevecht op de hoogte is geraakt, doet niet ter zake.

5.15.
Juist door de andere groep als eerste en samen met enige anderen te benaderen, terwijl hij wist dat een gevecht ophanden was, heeft hij zich actief als onderdeel van de met de groep van [verdachte] rivaliserende groep gepresenteerd. Deze confrontatie is uiteindelijk ook de directe aanleiding geweest voor de aanvang van het gevecht. Dat [eiser] de bedoeling had om de boel te sussen, doet daar niet aan af. Gegeven de omstandigheden had hij zich juist afzijdig moeten houden en zich van de groep moeten distantiëren, hetgeen hij niet heeft gedaan. Door zo te handelen heeft hij welbewust een gevaarzettende situatie opgezocht en het zeer reële risico aanvaard dat hij bij de vechtpartij betrokken zou kunnen raken en daarbij letsel zou kunnen oplopen.

5.16.
De kantonrechter volgt [eiser] niet in zijn betoog dat hij zich niet van de groep kon onttrekken omdat hij bij iemand achter op de fiets zat en niet zelfstandig thuis kon komen. [eiser] had er ook in dat geval immers eenvoudig voor kunnen kiezen om zich van de groep te verwijderen. Ten tijde van het voorval werd er immers niet gefietst en had [eiser] , gezien de locatie (buiten voor de uitgaansgelegenheid) voldoende gelegenheid en ruimte om fysiek afstand te nemen van de groep.

5.17.
De voornoemde omstandigheden leiden de kantonrechter tot het oordeel dat het percentage eigen schuld van [eiser] 50% bedraagt.

5.18.
[eiser] heeft nog betoogd dat de billijkheidscorrectie ertoe moet leiden dat zijn eigen schuld in dit verband buiten beschouwing dient te blijven. Daartoe spelen volgens [eiser] ten minste een rol: het meervoudig onrechtmatig handelen van [verdachte] en de ernst van het letsel van [eiser] .

5.19.
Met betrekking tot het gestelde meervoudig onrechtmatig handelen van [verdachte] is de kantonrechter van oordeel dat die omstandigheid in dit verband geen gewicht in de schaal legt. Zonder nadere toelichting, die [eiser] niet heeft gegeven, valt niet in te zien wat hij precies bedoeld met het meervoudig onrechtmatig handelen van [verdachte] . Voor zover [eiser] bedoelt dat de bewezenverklaring daartoe het bewijs levert, wijst de kantonrechter erop dat uit die bewezenverklaring nog niet blijkt dat [verdachte] alle daarin genoemde onrechtmatige gedragingen heeft gepleegd. Bovendien is van belang dat in het kader van de onderhavige vordering uitsluitend (het letsel ten gevolge van) de vuistslag in het gezicht van [eiser] aan de orde is en dat betreft een enkelvoudige handeling die uitsluitend een enkelvoudige onrechtmatige daad oplevert.

5.20.
Waar [eiser] stelt dat sprake is van ernstig letsel, volgt de kantonrechter hem daarin niet. Zoals de kantonrechter hierna nog nader zal motiveren is sprake van gering letsel, zodat ook deze omstandigheid niet meebrengt dat een billijkheidscorrectie aan de orde is. De schuldverdeling blijft dan ook 50% eigen schuld en 50% schuld aan de zijde van [verdachte] .

Schadevergoeding

5.21.
[eiser] vordert een bedrag van € 3.557,49 aan (immateriële) schade. Ter onderbouwing van deze schade verwijst hij naar de voegingsvordering die namens [eiser] is ingediend in de strafzaak. In deze voegingsvordering wordt onder andere verwezen naar een medisch advies van 8 september 2017, en een tweetal (vergelijkbare) zaken uit de ANWB Smartengeldgids.

5.22.
[gedaagde] heeft uitsluitend verweer gevoerd tegen het gevorderde bedrag van € 3.085,00 aan smartengeld. [gedaagde] heeft, onder verwijzing naar (vergelijkbare) zaken uit de ANWB Smartengeldgids, aangevoerd dat een schadebedrag van € 350,00 aan immateriële schade maximaal toewijsbaar is.

5.23.
De kantonrechter stelt voorop dat bij de naar billijkheid toe te kennen immateriële schadevergoeding van artikel 6:106 lid 1 sub b BW moet worden aangesloten bij wat Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen hebben toegewezen, rekening houdend met alle omstandigheden van het geval, zoals onder andere de aard en ernst van de (letsel)schade, de aard en de ernst van de gevolgen en de aard en de ernst van het aan de aansprakelijke te maken verwijt, de mate van gederfde levensvreugde en de ernst van de inbreuk op het rechtsgevoel van de rechthebbende.

5.24.
De kantonrechter neemt bij de begroting van het smartengeld tot uitgangspunt de medische situatie zoals die (onbetwist) is beschreven in de brief van medisch adviseur A. Manten van 8 september 2017 (productie 5 bij dagvaarding). Het letsel dat [eiser] heeft opgelopen bestaat uit een fractuur van het neusbeentje (os nasale), niet gedislokeerd, en fractuur van het jukbeen links, een fractuur van de onderste wand van de oogkas en een fractuur van de voorzijde en laterale zijde van de kaakholte. Er is geen bijkomend schedelletsel of huidletsel. De fracturen zijn zonder operatie genezen. Uit het schrijven van de medisch adviseur volgt dat [eiser] destijds, twee maanden na het voorval, nog gevoelsstoornissen had van het gelaat, waarschijnlijk veroorzaak door zenuwletsel van de onderste oogkaszenuw, alsmede hardnekkige “oorontstekingen” die het gevolg zouden kunnen zijn van de fractuur van de kaakholte. De medisch adviseur vermeldt echter dat de vooruitzichten goed zijn, de beenderen zullen genezen, het zenuwstelsel tot zeker een jaar na dato nog gevoelsstoornissen kan geven en ook de afvloedstoornissen van de neusbijholte nog geruime tijd kunnen aanhouden. Nu [eiser] in deze procedure niet heeft betoogd nog restklachten te hebben, gaat de kantonrechter ervan uit dat het letsel inmiddels restloos is hersteld.

5.25.
De in productie 5 bij dagvaarding aangehaalde uitspraken uit de ANWB-Smartengeldgids zijn – anders dan [eiser] stelt – niet vergelijkbaar met (de gevolgen van) het letsel van [eiser] . In de genoemde uitspraken is sprake van ziekenhuisopnames en operaties, hetgeen bij [eiser] niet aan de orde is geweest. Het letsel kwalificeert conform de letselschadecategorieën als gering letsel. Op basis van de klachten die [eiser] heeft ondervonden begroot de kantonrechter het smartengeld tot op vandaag op een bedrag van in totaal € 700,00. Vanwege de 50% eigen schuld van [eiser] dient [verdachte] een bedrag van € 350,00 te vergoeden.

5.26.
Nu tegen de overige schadeposten geen verweer is gevoerd zullen die worden toegewezen zoals verzocht, eveneens met inachtneming van het percentage eigen schuld van [eiser] .

5.27.
[gedaagde] heeft nog een verzoek tot matiging gedaan gelet op de aard van de aansprakelijkheid, de onderlinge aansprakelijkheid en de draagkracht van [verdachte] . De kantonrechter zal dat verzoek afwijzen, nu de door [gedaagde] aangevoerde omstandigheden een matiging van de schade in het nadeel van [eiser] niet rechtvaardigen. [eiser] stelt terecht dat de persoonlijke omstandigheden van [verdachte] – zeker in het licht van de hoogte van de schade – in de gegeven omstandigheden geen matiging rechtvaardigen.

5.28.
Het voorgaande leidt ertoe dat de kantonrechter [verdachte] zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 736,24 (de helft van € 472,49 + € 700 = 1.172,49) ECLI:NL:RBDHA:2021:4668