Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Utrecht 120510 hoofdelijke aansprakelijkheid ivm eerder ongeval afgewezen aangezien gevolgen van beide ongevallen goed te onderscheiden zijn

Rb Utrecht 120510 hoofdelijke aansprakelijkheid ivm eerder ongeval afgewezen aangezien gevolgen van beide ongevallen goed te onderscheiden zijn
Hoofdelijkheid Amlin en London
4.19.  De vordering van [eiser] is gebaseerd op hoofdelijkheid in de zin van artikel 6:99 BW. Hij beroept zich in dit kader - onder meer – op een arrest van de Hoge Raad van 7 december 2001, NJ 2002, 576, en verbindt daaraan de conclusie dat Amlin, nog ongeacht of London aansprakelijk is te achten voor het tweede ongeval, aansprakelijk is voor de volledige schade. Deze redenering verwerpt de rechtbank. In deze zaak kan goed onderscheiden worden - in hoofdlijnen en met de hierna bij de beoordeling in reconventie aan te brengen nuanceringen - tussen de schade die uitsluitend door het eerste ongeval is veroorzaakt en de schade die uitsluitend als gevolg van het tweede ongeval kan worden aangemerkt. Er is in deze zaak ook geen sprake van dat als het tweede ongeval wordt weggedacht, het eerste ongeval de gehele schade kan hebben veroorzaakt. In algemene zin vloeit dat al voort uit het onder 2.5 genoemde expertiserapport van Kleipool en de daarin vervatte conclusies. Als deze rapportage als uitgangspunt genomen zou moeten worden, dan is er geen blijvende invaliditeit toe te rekenen aan het eerste ongeval en moet de vastgestelde, aanzienlijke, blijvende invaliditeit aan het tweede ongeval toegerekend worden. Daarbij is het ook zo dat de beperkingen die voor [eiser] uit het tweede ongeval voortvloeien in ieder geval niet veroorzaakt kunnen zijn door het eerste ongeval, waarbij de rechtbank met name doelt op de gevolgen van het (zenuw- en spier)letsel aan de linkerarm van [eiser].

4.20.  Onderscheiden kan - en moet daarom - worden tussen drie soorten schade. Ten eerste de schade die uitsluitend door het eerste ongeval veroorzaakt is, ten tweede de schade die uitsluitend door het tweede ongeval veroorzaakt is en ten derde de schade waarvan niet, althans niet zonder meer, vastgesteld kan worden in welke mate die door welk ongeval is veroorzaakt of waarvan duidelijk is dat het mengschade betreft. Op dit onderdeel sluit de rechtbank zich aan bij de stellingen die London bij conclusie van antwoord hierover heeft aangedragen. De vordering tot hoofdelijke veroordeling van Amlin en London voor de gehele door [eiser] geleden schade zal derhalve bij eindvonnis worden afgewezen.

4.21.  Met het oog op het hiervoor overwogene over de aansprakelijkheid van London ten opzichte van [eiser] en het ontbreken van hoofdelijkheid tussen Amlin en London voor een, naar het zich laat aanzien, groot gedeelte van de schade, zal de rechtbank iedere verdere beslissing aanhouden, ook die ten aanzien van de proceskosten, en de zaak verwijzen naar de rol voor uitlating voortprocederen. Indien partijen er onderling niet uitkomen lijkt het aangewezen om opnieuw een comparitie te bepalen. Partijen zullen zich dan van te voren moeten uitlaten over de dan nog resterende geschilpunten.

in reconventie
4.22.  De primaire vordering van Amlin tot het uitspreken van een verklaring voor recht dat zij aan [eiser] door betaling van € 10.573,11 alle schade heeft vergoed die toe te rekenen is aan het eerste ongeval en waarvoor zij aansprakelijk is, wijst de rechtbank af op grond van het navolgende.

4.23.  Het standpunt van Amlin dat de gevolgen van het eerste ongeval los staan van de gevolgen van het tweede ongeval, miskent dat ten aanzien van ten minste twee schadeposten sprake is, althans kan zijn, van mengschade. De eerste post betreft het smartengeld. Vast staat dat [eiser] nog volop aan het revalideren was van het eerste ongeval toen het tweede ongeval plaatsvond en daarnaast staat vast dat osteo-synthetisch materiaal in het rechterbeen van [eiser] verwijderd is in 2005, dat wil zeggen ruim na het tweede ongeval. Van een medische eindtoestand was nog geen sprake toen het tweede ongeval plaatsvond en bovendien valt niet uit te sluiten dat de vordering wegens smartengeld uit hoofde van het eerste ongeval anders bezien moet worden, gelet op de gevolgen van het tweede ongeval, dan als er geen tweede ongeval zou hebben plaatsgevonden. Het smartengeld van [eiser] dient, mede gelet op het in conventie gegeven oordeel over de aansprakelijkheid van London, op basis van het totale letsel van [eiser] te worden vastgesteld en ten aanzien van deze schadepost, althans in ieder geval het gedeelte waarover de gevolgen van de twee ongevallen deze schadepost tegelijkertijd hebben beïnvloed, zijn zowel Amlin als London hoofdelijk aansprakelijk.

4.24.  Tot een vergelijkbaar oordeel komt de rechtbank ten aanzien van de schade wegens studievertraging. Naar het voorlopig oordeel van de rechtbank staat voldoende vast dat [eiser] als gevolg van het eerste ongeval geen stage kon lopen in het studiejaar 2003/2004 en daarom aanspraak kan maken op schadevergoeding wegens studievertraging. Dat [eiser] als het eerste ongeval niet had plaatsgevonden, uitsluitend als gevolg van het tweede ongeval, ook geen stage zou hebben kunnen lopen brengt daar geen verandering in. Dat regardeert de onderlinge draagplicht van Amlin en London, mede omdat de vordering van [eiser] zich na eisvermeerdering ook uitstrekt over studievertraging die opgelopen zou zijn in het studiejaar 2004/2005. In ieder geval dient de primaire vordering te worden afgewezen op grond van het hiervoor overwogene.

4.25.  De subsidiaire vordering, het in goede justitie bepalen door de rechtbank van het bedrag waarvoor Amlin jegens [eiser] aansprakelijk is te achten, kan op grond van het hiervoor overwogene over de primaire vordering niet toegewezen worden en moet ook afgewezen worden, omdat daarmee een oordeel wordt gevraagd over de verhouding waarin Amlin en London dienen bij te dragen aan de schadevergoeding voor [eiser]. Een dergelijke vordering kan niet in een geding tussen [eiser] en Amlin aan de orde komen maar dient tussen Amlin en London beslecht te worden.
LJN BM9151