Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Den Haag 180314 whiplash; obv rapporten geen urenbeperking; wel 3 uur hulp voor lichte huishoudelijke taken

Rb Den Haag 180314 whiplash; obv rapporten geen urenbeperking; wel 3 uur hulp voor lichte huishoudelijke taken; 
- kosten gevorderd obv 27,2 uur; toegewezen 15 x € 205,00 + 5% + 21%, totaal € 3.906,79

Behandeling van het verzoek

4.4. De rechtbank stelt voorop dat de vraag naar de mate van verlies aan arbeidsvermogen of verlies zelfwerkzaamheid met het bestaan van de (subjectieve) klachten en het bestaan van het causaal verband, niet automatisch is beantwoord. Ook zal dienen te worden beoordeeld in hoeverre de ongevalsgerelateerde klachten leiden tot beperkingen en vervolgens in hoeverre de beperkingen leiden tot materiële schade in de vorm van verlies aan arbeidsvermogen of verlies zelfwerkzaamheid, die voor vergoeding in aanmerking komt.

4.5. Tussen partijen is in geschil welke conclusies er kunnen worden getrokken uit de expertiserapporten van Verlooy, De Vries en Heling & Partners, die alle drie op gezamenlijk verzoek van partijen tot stand zijn gekomen. [verzoeker] heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat de in die rapporten vastgestelde klachten ongevalsgerelateerd zijn en dat de uit die klachten voortkomende beperkingen leiden tot een bepaalde mate van arbeidsongeschiktheid (verlies arbeidsvermogen) en de noodzaak tot enige huishoudelijke hulp. [verweerster] heeft dit standpunt bestreden stellende dat geen van de deskundigen op basis van het door hen verrichte onderzoek tot een dergelijke conclusie is gekomen. Aangezien partijen geen discussie hebben over de 2/5 deel uitval van [verzoeker] ten aanzien van de zware huishoudelijke taken, zoals desgevraagd ter zitting is verklaard door partijen, is kennelijk slechts tussen partijen in geschil wat de mate van uitval is ten aanzien van de door [verzoeker] te verrichten werkzaamheden en lichte huishoudelijke taken, zodat daarover een oordeel zal volgen.

Werkzaamheden
4.6. De rechtbank overweegt dat inherent aan whiplash(achtige)klachten is dat deze moeilijk objectiveerbaar zijn, omdat bij deze klachten een anatomisch substraat ontbreekt. Het enkele feit dat het klachten betreft die naar hun aard subjectief zijn, betekent echter niet dat het bewijs van het (in juridische zin) bestaan van de klachten niet geleverd kan worden. Bij whiplash(achtige)klachten is voor het bewijs dat de klachten bestaan voldoende dat objectief vastgesteld kan worden dat zij aanwezig, reëel, niet ingebeeld, niet voorgewend en niet overdreven zijn. Indien komt vast te staan dat het slachtoffer voor het ongeval de klachten niet had, de klachten op zich door het ongeval veroorzaakt kunnen worden en een alternatieve verklaring voor de klachten ontbreekt, zal het bewijs van het (juridisch) causaal verband tussen de klachten en het ongeval daarmee veelal geleverd zijn. (zie: HR 8 juni 2001, NJ 2001, 433)

4.7. Verlooy heeft in zijn rapportage overwogen dat een chronisch pijnsyndroom gepaard kan gaan met concentratie- en vermoeidheidsklachten, terwijl hiervoor geen anatomisch substraat aanwijsbaar is. [verzoeker] heeft medische hulp gezocht bij diverse artsen en is in de loop van de tijd melding van zijn klachten blijven maken. De rechtbank verwijst in dat verband naar de rechtsoverwegingen 2.3.-2.5. en 2.8.-2.10. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat [verzoeker] een ongeval is overkomen dat tot het ontstaan van whiplash(achtige)klachten kan leiden, is de rechtbank van oordeel dat [verzoeker] in ieder geval en voor zover hier relevant het bestaan van zijn concentratie- en vermoeidheidsklachten voldoende aannemelijk heeft gemaakt. Voor het oordeel dat de klachten niet reëel zijn of zijn ingebeeld, gesimuleerd of overdreven, bestaan onvoldoende aanknopingspunten.

4.8. Ter betwisting van het causaal verband heeft [verweerster] – kort samengevat en voor zover hier relevant – aangevoerd dat de vermoeidheidsklachten, die dateren uit 2004, pre-existent zijn en andere, niet ongevalsgerelateerde, oorzaken hebben. Dit verweer is niet nader onderbouwd en in de onderhavige procedure voorhanden medische stukken wordt geen melding gemaakt van reeds voor het ongeval bestaande “persisterende vermoeidheid” bij [verzoeker], zoals [verweerster] heeft gesteld. Bovendien acht neuroloog Verlooy het aannemelijk dat de door [verzoeker] ervaren concentratie- en vermoeidheidsklachten door het ongeval veroorzaakt kunnen worden. Van een alternatieve verklaring is derhalve onvoldoende gebleken.

4.9. Neuroloog Verlooy komt in zijn rapportage voorts tot de conclusie dat er weliswaar een lichte beperking bestaat bij werkzaamheden of activiteiten waar [verzoeker] zijn hoofd frequent maximaal zijwaarts naar links of rechts zou moeten buigen (lateroflecteren), maar dat de bij [verzoeker] bestaande (milde) klachten niet leiden tot problemen op zijn werk. Evenmin is gesteld of gebleken dat bij het verrichten van zijn werkzaamheden [verzoeker] dergelijke bewegingen met zijn hoofd moet maken, zodat niet is gebleken dat deze beperking hem hindert in de uitvoering van zijn werkzaamheden. Bovendien is niet gebleken dat de klachten die [verzoeker] thans ervaart anders zijn dan ten tijde van het uitbrengen van de rapportage begin 2012. De vraag welke beperkingen uit de klachten van [verzoeker] zouden zijn voortgevloeid heeft Verlooy vanwege de grote variëteit waarin nekklachten zich kunnen voordoen, niet beantwoord.

4.10. Verzekeringsarts De Vries komt in zijn rapportage tot de conclusie dat er beperkingen zijn ten aanzien van zware belastingen van de nek en schoudergordel. In een FML, gehecht aan de rapportage, heeft De Vries de door hem geconstateerde beperkingen weergegeven. Evenals neuroloog Verlooy heeft De Vries vermeld dat [verzoeker] met zijn hoofd alle bewegingen kan maken met uitzondering van “snelle verre bewegingen (snel naar uiterste standen)”. Ten aanzien van die beperking is reeds overwogen dat niet is gebleken dat deze beperking [verzoeker] hindert in de uitvoering van zijn werkzaamheden. Daarnaast heeft De Vries in de FML opgenomen dat [verzoeker] beperkt is zware lasten te hanteren tijdens werk. Ook ten aanzien hiervan overweegt de rechtbank dat niet is gebleken dat deze beperking [verzoeker] hindert in de uitvoering van zijn werkzaamheden. Belangrijk is nog dat De Vries geen beperkingen heeft geconstateerd ten aanzien van het werken met een toetsenbord en muis, het “gebogen actief zijn”, “boven schouderhoogte actief zijn” en het “hoofd in een bepaalde stand houden tijdens werk”, handelingen die [verzoeker] moet verrichten tijdens zijn werkzaamheden. Wel heeft De Vries in de FML aangegeven dat een statische houding elke 1/2 -3/4 uur moet worden onderbroken met bewegingen. Niet gebleken is dat de werkzaamheden die [verzoeker] moet verrichten hiertoe geen ruimte geven, de werkzaamheden zijn zelfs erg afwisselend. Tot slot heeft De Vries bij “Rubriek VI: Werktijden” vermeld “Niet beperkt.”.

4.11. Heling & Partners komt in haar arbeidsdeskundige rapportage tot de conclusie dat op basis van het objectief klachtbeeld “een verlies van het te verwachten inkomensniveau niet aannemelijk te maken” is en er geen verlies van arbeidsvermogen kan worden vastgesteld.

4.12. Uit de voorhanden stukken is verder nog het volgende gebleken. [verzoeker] heeft een fulltime-aanstelling van 38 uur per week, hij draait zijn reguliere diensten en krijgt ook voor 38 uur per week loon uitbetaald. Zijn werkzaamheden verricht [verzoeker] naar tevredenheid van zijn werkgever. Dit komt overeen met hetgeen uit de rapportage van neuroloog Verlooy en de arbeidsdeskundige rapportage blijkt. De subjectieve beleving van [verzoeker] dat hij op grond van zijn PWS-klachten niet in staat is fulltime te werken, vindt dan ook geen steun in de feiten.

4.13. [verzoeker] heeft aangevoerd dat hij meer omzet zou kunnen behalen indien hij, zoals hij ter zitting heeft aangevoerd, “100% zou kunnen knallen”. Desgevraagd heeft hij verklaard dat hij voor het behalen van targets extra vergoedingen krijgt, maar dat hij die targets tot op heden wel min of meer haalt. Gelet op deze verklaring volgt de rechtbank de stelling van [verzoeker] niet. Zijn stelling is zonder nadere toelichting, die ontbreekt, onvoldoende onderbouwd.

4.14. Voor zover [verzoeker] nog heeft bedoeld de mate van zijn beperkingen in objectieve zin te willen laten vaststellen aan de hand van de FML opgesteld door een verzekeringsarts van het UWV in het kader van de WIA, overweegt de rechtbank dat die rapportage niet zonder meer toepasbaar is bij de bepaling van het verlies aan arbeidsvermogen aangezien daarvoor een ander beoordelingskader heeft te gelden. Bovendien is de FML begin 2007 opgesteld en daarmee gedateerd. Te meer nu in die rapportage is vermeld onder het kopje duurzaamheid arbeidsbeperking “Verwachting verbetering van de belastbaarheid is redelijk tot goed.”, waardoor de destijds door de UWV-verzekeringsarts geconstateerde klachten en vastgestelde beperkingen inmiddels achterhaald kunnen zijn.

4.15. Gezien het voorgaande is niet gebleken dat de concentratie- en vermoeidheidsklachten en evenmin de klachten aan zijn nek en schoudergordel [verzoeker] hinderen in de uitvoering van zijn werkzaamheden waardoor hij niet fulltime, in casu zijnde 38 uur, zou kunnen werken. In het verlengde daarvan is de rechtbank van oordeel dat het verlies aan arbeidsvermogen onvoldoende is onderbouwd. Het deel van het verzoek dat daarop betrekking heeft, zal worden afgewezen.

Lichte huishoudelijke taken
4.16. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen acht de rechtbank wel voldoende aannemelijk dat [verzoeker] na een fulltime week werken door zijn concentratie- en vermoeidheidsklachten een zodanig ‘energielek’ heeft dat er ook ten aanzien van de lichte huishoudelijke taken, zoals bedoeld in de tabel onder a. en c. tot en met g. op pagina 7 van de rapportage van Heling & Partners, wel een bepaalde mate van uitval is aan te nemen. De lichte huishoudelijke taken worden door Heling & Partners vastgesteld op, in totaal (afgerond), twintig uur per week. Daarbij komt 75%, zijnde vijftien uur per week, voor rekening van [verzoeker] en 25%, zijnde vijf uur per week, voor rekening van zijn twee dochters (ten tijde van de rapportage 13 en 16 jaar oud). Uitgaande van het verzochte, zes uur huishoudelijk hulp, is [verzoeker] kennelijk ook bij de lichte huishoudelijke taken uitgegaan van een uitval van 2/5 deel. Echter, in tegenstelling tot de zware huishoudelijke taken (zoals bedoeld in de tabel onder b. op pagina 7 van de rapportage van Heling & Partners) spelen bij de lichte huishoudelijke taken de fysieke klachten een verwaarloosbare rol. Bij de lichte huishoudelijke werkzaamheden spelen immers andere klachten, met name de vermoeidheidsklachten, een rol. Op basis daarvan acht de rechtbank een uitval van 1/5 deel, zijnde drie uur per week, aanwezig voor wat betreft de lichte huishoudelijke taken, zoals bedoeld in de rapportage van Heling & Partners. Voor deze uren heeft [verzoeker] huishoudelijke hulp nodig. De rechtbank merkt ter voorkoming van misverstanden op dat haar oordeel slechts betrekking heeft op huishoudelijk hulp en niet (tevens) ziet op zelfwerkzaamheid zoals bedoeld in paragraaf 4.5 van de rapportage van Heling & Partners.

Conclusie
4.17. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, kan naar het oordeel van de rechtbank uit de rapportages van Verlooy, De Vries, Heling & Partners en evenmin uit de FML opgesteld door de UWV-verzekeringsarts worden afgeleid dat [verzoeker] niet in staat is meer dan zes uur per dag en 30 uur per week te werken. De combinatie werken/huishouden bij een fulltime werkweek van in casu 38 uur is echter te belastend voor [verzoeker] zodat hij drie uur per week huishoudelijke hulp nodig heeft voor de lichte huishoudelijk taken. Het verzoek zal in zoverre worden toegewezen.

ECLI:NL:RBDHA:2014:4378