Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Oost-Brabant 140916 huishoudelijke hulp onvoldoende aangetoond bij ernstig beenletsel

Rb Oost-Brabant 140916 hoofdelijke aansprakelijkheid voor schoppen van weerloos, op de grond liggend slachtoffer en door dader niet van dit handelen te weerhouden; eigen schuld 20%. 
- smartengeld bij zeer complexe beenbreuk met 5 operaties, een jaar in een rolstoel,en 8 % blijvende invaliditeit: € 15.000,00 

schadebegroting op basis van urenverlies in eigen werk: van 40 naar 32,5 uur bij ernstig beenletsel
- huishoudelijke hulp en zelfwerkzaamheid onvoldoende aangetoond bij ernstig beenletsel

5.9.

Huishoudelijke hulp

5.9.1.
[A] heeft ter onderbouwing van deze post gesteld dat hij en zijn vrouw na de mishandeling en de diverse operaties lange tijd afhankelijk zijn geweest van hulp van derden en dat hij ook na herstel van zijn laatste operatie blijvend beperkt is in zijn mogelijkheden om huishoudelijke taken te verrichten.
Hij heeft gesteld als gevolg van de mishandeling de eerste drie maanden zwaar beperkt te zijn geweest terwijl zijn vrouw haar schouder uit de kom had en haar bovenarm had gebroken zodat zij niet aan het huishouden kon bijdragen en dit volledig voor rekening van [A] zou zijn gekomen. Daarnaast heeft [A] gesteld dat hij de daarop volgende drie maanden zwaar beperkt is geweest en gedurende drie uur per week hulp heeft gehad van familie en vrienden. Volgens [A] kon hij ook als gevolg van zijn lichamelijke beperkingen na 22 augustus 2011 niet bijdragen in het huishouden en kon zijn vrouw ook niet meer taken op zich nemen aangezien ze voor haar baan vaak naar het buitenland reist. [A] kreeg in die periode twee uur per week hulp. Na de laatste operatie hebben [A] en zijn echtgenote de balans in het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden, die voor de mishandeling 50/50 was, per 1 januari 2013 vastgesteld op 80% door de partner van [A] en 20% door [A] . Volgens [A] wordt in totaal 15 uur besteed aan huishoudelijke taken en worden de drie uur die [A] voor de mishandeling voor zijn rekening nam, nu door zijn partner overgenomen.

5.9.2.
[B] heeft tot zijn verweer aangevoerd dat het zeer onwaarschijnlijk lijkt dat [A] voor de mishandeling ‘normaal functioneerde’ en dat niet is onderbouwd waarom de leeftijdsgrens voor huishoudelijke hulp op 80 jaar is gesteld.

5.9.3.
[C] heeft tot zijn verweer aangevoerd dat vergoeding van huishoudelijke hulp wordt gevorderd in verband met het feit dat de echtgenote van [A] niet in staat was huishoudelijke werkzaamheden te verrichten, maar dat dat niet in causaal verband staat met het letsel van [A] . Daarnaast heeft [C] aangevoerd dat [A] zijn stelling dat hij 50% in huishoudelijke werkzaamheden bijdroeg, niet heeft onderbouwd terwijl het twijfelachtig is of de bijdrage van [A] zo groot was gezien zijn medische voorgeschiedenis en dat hij niet heeft aangetoond dat er sprake is geweest van huishoudelijk hulp. Volgens [C] volgt uit de stellingen van [A] dat hij na de mishandeling evenveel tijd aan het huishouden kon besteden als daarvoor en hij betwist dat er sprake is van schade.

5.9.4.
[A] heeft onvoldoende onderbouwd dat hij voor de mishandeling huishoudelijk werk verrichtte in de mate als gesteld en als gevolg van de mishandeling niet in dezelfde mate huishoudelijke werkzaamheden kan verrichten als voor de mishandeling. In de rapportages van Van Laarhoven en [verzekeringsarts] is bij de vermelding van de activiteiten die [A] in de periode voor de mishandeling volgens eigen opgave verrichtte en de activiteiten die hij daarna nog kan verrichten, in het geheel geen melding gemaakt van huishoudelijke werkzaamheden. [A] heeft gesteld dat hij voor de mishandeling 50% van de huishoudelijke taken verrichtte en na de mishandeling nog 20%, terwijl hij tevens heeft gesteld dat er in totaal 15 uur huishoudelijk werk wordt verricht en dat zijn vrouw per 1 januari 2013 de drie uur huishoudelijk werk doet die hij voor de mishandeling verrichtte. Dit aantal uren komt niet overeen met de door [A] gestelde percentages. Bovendien heeft [A] ter comparitie verklaard, dat er niet speciaal dingen zijn die hij voor de mishandeling deed en nu niet meer kan doen en dat hij niet weet hoeveel tijd hij voor de mishandeling aan het huishouden besteedde. Er kan daarom niet worden aangenomen dat [A] als gevolg van de mishandeling behoefte aan huishoudelijke hulp heeft gekregen.

ECLI:NL:RBOBR:2016:5083