Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Zwolle 071205 Vordering onvoldoende onderbouwd

Rechtbank Zwolle 07-12-2005:
3.20 [eiseres] maakt aanspraak op kosten van huishoudelijke hulp van EUR 1.500,00 per jaar vanaf 1 januari 2003 tot en met medio 2040. Zij gaat daarbij uit van 4 uur huishoudelijke hulp per week gedurende 50 weken per jaar à EUR 7,50 per uur. Univé heeft de omvang van deze schadepost gemotiveerd bestreden. Volgens haar dient te worden uitgegaan van een behoefte van 3 uur per 2 weken gedurende 48 weken per jaar tot medio 2035. Met een uurtarief van EUR 7,50 kan Univé instemmen.

3.21 De rechtbank stelt voorop dat, anders dan [eiseres] betoogt, de stelplicht en bewijslast betreffende de noodzaak, de omvang en de kosten van huishoudelijke hulp op haar rusten. De uitvoerige bespiegelingen van [eiseres] over het causale verband en de ruime toerekening bij letselschade doen daar niet aan af. Dat bij letselschade sprake is van een ruime toerekening betekent niet dat een slachtoffer de omvang van zijn of haar schadeclaim niet deugdelijk dient te onderbouwen. De rechtbank zal nagaan of [eiseres] aan de in dat kader op haar rustende stelplicht heeft voldaan.

3.22 [eiseres] heeft, ondanks het gemotiveerde verweer van Univé, geen toelichting gegeven op de door haar gestelde urenomvang. Zij heeft niet aangegeven welke activiteiten zij niet meer kan verrichten en hoeveel tijd daarmee is gemoeid. Een RIO-indicatie, waarin de huishoudelijke hulp behoefte (tot op zekere hoogte) is geobjectiveerd, heeft zij niet overgelegd. Zij heeft volstaan met een verwijzing naar het rapport van neuroloog Padt. Uit dat rapport volgt inderdaad dat [eiseres] beperkt is voor het zwaardere huishoudelijke werk. Wat de daaruit voortvloeiende hulpbehoefte van [eiseres] is, blijkt echter niet uit het rapport.

[eiseres] heeft ook de stelling van Univé dat rekening dient te worden gehouden met door haar partner over te nemen huishoudelijke werkzaamheden niet gemotiveerd betwist. [eiseres] heeft slechts aangegeven dat haar partner al zorgtaken heeft overgenomen. Welke taken het betreft en welke werkzaamheden, die [eiseres] zelf niet kan verrichten, dan nog resteren, heeft zij niet gesteld.

Evenmin heeft [eiseres] de stelling van Univé dat ook in de situatie zonder ongeval huishoudelijke hulp door derden zou zijn verricht gemotiveerd weersproken, terwijl zij voorts niet duidelijk heeft kunnen maken waarom uitgegaan dient te worden van 50 weken per jaar en niet, zoals gebruikelijk is, van 48 weken.

3.23 De conclusie is dan ook dat [eiseres] haar vordering betreffende de huishoudelijke hulp onvoldoende heeft onderbouwd. De vordering is slechts toewijsbaar tot het door Univé erkende bedrag. Dat is alleen anders voor de eindleeftijd. Univé hanteert een eindleeftijd van 60 jaar voor de huishoudelijke hulp. Zij heeft deze leeftijd gekoppeld aan de eindleeftijd voor het verlies verdienvermogen. De rechtbank volgt Univé daarin niet. De factoren die van belang zijn voor de bepaling van de eindleeftijd voor het verlies verdienvermogen zijn niet dezelfde als de factoren die relevant zijn voor de eindleeftijd bij huishoudelijke hulp. In het eerste geval zijn de in rechtsoverweging 3.16 genoemde factoren van belang. In het tweede geval is doorslaggevend tot welke leeftijd de betrokkene op grond van haar beperkingen nog steeds aangewezen is op huishoudelijke hulp en vanaf welke leeftijd de behoefte aan huishoudelijke hulp ook zou zijn ontstaan, vanwege de aan (het klimmen van) de leeftijd inherente beperkingen.

3.24 [eiseres] gaat uit van een eindleeftijd van 65 jaar. Naar het oordeel van de rechtbank is deze eindleeftijd niet te hoog. Het is aannemelijk dat [eiseres] zonder ongeval (minstens) tot aan het bereiken van de 65 jarige leeftijd geen huishoudelijke hulp nodig zou hebben gehad.
LJNAV4128