Overslaan en naar de inhoud gaan

RBLIM 030221 borstvergroting in België; defecte prothese; Nederlandse rechter bevoegd

RBLIM 030221 borstvergroting in België; defecte prothese; Nederlandse rechter bevoegd

2
De feiten

2.1.
Hieronder vermeldt de rechtbank de feiten die tussen partijen vaststaan voor zover ze voor het incident van belang zijn.

2.2.
[eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] , die woonachtig is in Nederland, heeft op 22 juni 2016 de kliniek te Genk, België, bezocht omdat zij om cosmetische redenen een borstvergroting wenste. Die dag is in de kliniek een formulier ondertekend door [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] en een arts die haar te woord heeft gestaan, Dr. [naam] (hierna: [naam] ), met als kop ‘verklaring geïnformeerde toestemming’. In het formulier is onder meer een beding ten gunste van de kliniek en de behandelend artsen opgenomen. In dit beding is, kort gezegd, bepaald dat zij niet contractueel of buitencontractueel aansprakelijk gesteld kunnen worden voor schade als gevolg van niet foutief medisch handelen. Op drie plekken in het formulier heeft [naam] gebruik gemaakt van een stempel waarin naast zijn naam, ook de naam, het adres en het telefoonnummer van de kliniek vermeld zijn.

2.3.
De operatie heeft op 29 september 2016 in Genk plaatsgevonden en is uitgevoerd door een andere arts, [gedaagde, eiser in het incident sub 2] .

2.4.
In het voorjaar van 2019 heeft [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] een aantal keren contact gezocht met de kliniek in verband met pijnklachten. Omdat zij voor haar klachten geen gehoor vond bij de kliniek en [gedaagde, eiser in het incident sub 2] , heeft zij zich in Nederland onder behandeling gesteld. Onderzoek in het ziekenhuis te Sittard heeft geleerd dat de prothese van de rechterborst kapot was. Vervolgens is in dat ziekenhuis op 17 oktober 2019 de prothese vervangen door een nieuwe prothese.

2.5.
[eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] heeft de kliniek op 22 november 2019 aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden schade.

3
De beoordeling in het incident

3.1.
[eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] is een procedure gestart (de hoofdzaak) tegen de kliniek en [gedaagde, eiser in het incident sub 2] omdat zij primair de kliniek en subsidiair [gedaagde, eiser in het incident sub 2] verwijt toerekenbaar tekort geschoten te zijn in de nakoming van de geneeskundige behandelingsovereenkomst. Kort samengevat, vordert zij dat voor recht verklaard wordt dat de kliniek en [gedaagde, eiser in het incident sub 2] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door haar geleden en nog te lijden schade, die het gevolg is van een schending van de zorgplicht die op hen rust. Ook vordert zij van de kliniek en/of [gedaagde, eiser in het incident sub 2] een voorschot op haar schade en verwijzing naar de schadestaat.

3.2.
De kliniek en [gedaagde, eiser in het incident sub 2] hebben in de hoofdzaak allebei een incident opgeworpen. Zij vorderen ieder afzonderlijk dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart om van de hoofdzaak kennis te nemen. De rechtbank begrijpt uit hun verweer dat zij van mening zijn dat alleen de Belgische rechter bevoegd is om over het geschil te oordelen.

3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.4.
De rechtbank zal hieronder beoordelen of de Nederlandse rechter bevoegd is om van de hoofdzaak kennis te nemen.

3.5.
Als niet alle partijen in Nederland woonachtig zijn of gevestigd zijn, zoals in deze zaak, moet eerst beoordeeld worden of de Nederlandse rechter bevoegd is om over het geschil te oordelen. De rechtbank beantwoordt de bevoegdheidsvraag aan de hand van Verordening nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende (onder meer) de rechterlijke bevoegdheid van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, laatstelijk gewijzigd op 26 november 2014, PbEU 2015, L54 (verder aangeduid als de Brussel I-bis-Verordening).

3.6.
De Brussel I-bis-Verordening wordt toegepast in burgerlijke en handelszaken. Dat daarvan sprake is, is niet in geschil. Artikel 1 lid 2 van de Brussel I-bis-Verordening omschrijft in welk soort zaken de verordening toch niet van toepassing is. De zaak van partijen valt niet onder de uitzonderingen. De Brussel I-bis-Verordening is dus van toepassing op de rechtsverhouding van partijen.

3.7.
Uitgangspunt van de verordening is dat gedaagden worden opgeroepen voor de rechter van het land waar zij woonplaats hebben (artikel 4 lid 1 van de Brussel I-bis-Verordening). Omdat gedaagden in België gevestigd respectievelijk woonachtig zijn, is de Belgische rechter dus bevoegd. De Brussel I-bis-Verordening bepaalt echter in artikel 5 dat gedaagden in de gevallen als omschreven in de afdelingen 2 tot en met 7 van hoofdstuk II van de verordening voor het gerecht van een andere lidstaat geroepen kunnen worden. De rechtbank zal nu onderzoeken of een van die gevallen zich voordoet in deze zaak.

3.8.
Artikel 7 van afdeling 2 kent een bijzondere bevoegdheid voor verbintenissen uit overeenkomst. Als de medische behandelingsovereenkomst aangemerkt zou kunnen worden als een verstrekking van een dienst (artikel 7 lid 1 onder b, tweede streepje), dan is de Belgische rechter bevoegd, omdat in België de dienst verleend is (operatie te Genk). Als er van een dienst geen sprake is, dan geldt dat bepalend is (artikel 7 lid 1 onder a) waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd. Ook dat is België (operatie te Genk). Dit artikel schept dus geen bijzondere bevoegdheid voor de Nederlandse rechter.

3.9.
Volgens [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] schept artikel 17 in combinatie met artikel 18 van afdeling 4 wel die bijzonder bevoegdheid voor de Nederlandse rechter. Afdeling 4 regelt de bevoegdheid voor door consumenten gesloten overeenkomsten. [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] stelt dat de medische behandelingsovereenkomst ook als een consumentenovereenkomst aangemerkt kan worden. De kliniek en [gedaagde, eiser in het incident sub 2] betwisten, zo begrijpt de rechtbank, dat dit artikel de Nederlandse rechter rechtsmacht toekent.

3.10.
De rechtbank gaat nu in op de vraag wanneer er sprake is van een consumentenovereenkomst in de zin van artikel 17 van de Brussel I-bis-Verordening. Er kan in deze zaak alleen sprake zijn van een consumentenovereenkomst als voldaan is aan de voorwaarden die vermeld staan in artikel 17 lid 1 onder c: (1) er moet sprake zijn van een overeenkomst die tot stand gekomen is, (2) tussen een consument en een professionele wederpartij, en (3) de professionele wederpartij moet commerciële of beroepsactiviteiten ontplooien in de lidstaat waar de consument woont of dergelijke activiteiten met ongeacht welke middelen richten op die lidstaat of op meerdere staten met inbegrip van die lidstaat, en de overeenkomst onder die activiteiten valt.

3.11.
Is voldaan aan de eerste voorwaarde? Volgens de kliniek heeft [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] niet met haar een overeenkomst gesloten. De rechtbank begrijpt uit het verweer van de kliniek dat zij van mening is dat [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] met [gedaagde, eiser in het incident sub 2] gecontracteerd heeft. [gedaagde, eiser in het incident sub 2] voert hetzelfde verweer maar vice versa; niet hij maar de kliniek heeft een overeenkomst met [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] gesloten. De rechtbank is van oordeel dat uit het formulier ‘verklaring geïnformeerde toestemming’ volgt dat er een overeenkomst gesloten is met [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] (r.o. 2.2.). Of die overeenkomst, gelet op het feit dat [gedaagde, eiser in het incident sub 2] de operatie heeft uitgevoerd (r.o. 2.3.), gelet op de gebruikte stempel op het formulier (r.o. 2.2.) en gelet op het exoneratie-beding dat strekt ten gunste van zowel de kliniek als [gedaagde, eiser in het incident sub 2] (r.o. 2.2.), door hen beiden met [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] is aangegaan of door slechts één van hen is in dit incident niet van belang. Er is namelijk in ieder geval met één van hen een overeenkomst gesloten. Aan de eerste voorwaarde is daarom voldaan.

3.12.
Ook aan de tweede voorwaarde is voldaan. Niet ter discussie staat immers dat [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] niet bedrijfs- of beroepsmatig handelt en de kliniek en [gedaagde, eiser in het incident sub 2] wel.

3.13.
Tot slot de derde voorwaarde. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat de kliniek en [gedaagde, eiser in het incident sub 2] commerciële of beroepsactiviteiten ontplooien in Nederland. De kliniek is gevestigd in België. De intake, de behandeling en de controle hebben plaatsgevonden in België. Wel is de rechtbank van oordeel dat de kliniek en [gedaagde, eiser in het incident sub 2] hun activiteiten (ook) op Nederland richten. [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] heeft daarvan in de dagvaarding veel voorbeelden gegeven, onderbouwd met de stukken, die zij herhaald heeft in de conclusie van antwoord in het incident. Hoewel [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] de voorbeelden in de dagvaarding niet onder het kopje ‘bevoegdheid’ opgesomd heeft maar onder het kopje ‘toepasselijk recht’, is de rechtbank van oordeel dat van de kliniek en [gedaagde, eiser in het incident sub 2] verwacht mocht worden dat zij daar wel op reageerden in hun incidentele conclusie, omdat deze voorbeelden relevant zijn bij de beoordeling van de vraag of voldaan is aan deze derde voorwaarde. Onbetwist is daardoor gebleven dat de kliniek, die gevestigd is relatief dichtbij de Nederlandse grens, op internet te vinden is via de Nederlandse website wellnesskliniek.nl. en dat de website recensies van klanten bevat met daarbij vermeld de kleur van de vlag van het land waar de klant vandaan komt. Diverse recensies van Nederlandse klanten blijken uit de overgelegde stukken. Ook is niet betwist dat de kliniek op haar website vermeldt hoe de kliniek per auto, trein en vliegtuig vanuit Nederland bereikt kan worden. De overeenkomst die met [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] gesloten is, valt verder onder de activiteiten van de kliniek en [gedaagde, eiser in het incident sub 2] . Op basis van al deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat voldaan is aan de derde voorwaarde en er daarmee sprake is van een consumentenovereenkomst in de zin van artikel 17 lid 1 van de Brussel I-bis-Verordening.

3.14.
Volgens de kliniek en [gedaagde, eiser in het incident sub 2] moet als er sprake is van een consumentenovereenkomst gekeken worden naar de definitie van het begrip ‘dienst’ in de zin van de Dienstenrichtlijn 2006/123/EG omdat, zo begrijpt de rechtbank, de medische behandelingsovereenkomst een dienst is. Zij wijzen erop dat in die Dienstenrichtlijn gezondheidszorg is uitgesloten. Zij vinden daarom dat ze alleen in België voor de rechter gedaagd kunnen worden. De rechtbank volgt de kliniek en [gedaagde, eiser in het incident sub 2] hierin niet. Artikel 17 van de Brussel I-bis-Verordening bevat geen andere voorwaarden dan de voorwaarden die hiervoor genoemd en beoordeeld zijn. De rechtbank ziet daarom geen reden om bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van een consumentenovereenkomst in de zin van de Brussel I-bis-Verordening ook te toetsen aan de Dienstenrichtlijn. Dat een geneeskundige behandelingsovereenkomst aangemerkt kan worden als een consumentenovereenkomst, wordt overigens ook aangenomen in literatuur (zie R.P. Wijne, Tijdschrift voor vergoeding personenschade, 2013, De rechtsmacht van de rechter en het toepasselijke recht op de EU-behandelingsovereenkomst en J. Wildeboer en S. Brinkhorst (red.), Handboek Personenschade, Deventer, Kluwer, paragraaf 4020.7.4.18., bijgewerkt tot en met 7 januari 2020) en rechtspraak (Rechtbank Midden-Nederland, 7 augustus 2013, ECLI:NL:RBMNE:2013:3251). Nu aan artikel 17 lid 1 van de Brussel I-bis-Verordening voldaan is, volgt uit artikel 18 lid 1 van deze verordening (consument kan rechtsvordering instellen voor gerecht woonplaats consument) dat de Nederlandse rechter bevoegd is. [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] woont immers in Nederland (r.o. 2.2.).

3.15.
De rechtbank is gezien al het voorgaande van oordeel dat de incidentele vordering moet worden afgewezen.

3.16.
De kliniek en [gedaagde, eiser in het incident sub 2] zullen ieder als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld. De proceskosten worden begroot op ieder 1 punt x € 543,00 (tarief II).

4
De beoordeling in de hoofdzaak

4.1.
Nu vastgesteld is dat de Nederlandse rechter bevoegd is om over het geschil te oordelen, dient het inhoudelijke debat in de hoofdzaak tussen partijen voortgezet te worden. De rechtbank zal de zaak daartoe verwijzen naar de rol van 24 maart 2021 voor conclusie van antwoord aan de zijde van beide gedaagden.

4.2.
In afwachting daarvan houdt de rechtbank iedere verdere beslissing aan. ECLI:NL:RBLIM:2021:1058