Overslaan en naar de inhoud gaan

RBMNE 191022 proceskosten gecompenseerd vanwege pas in procedure verstrekken camerabeelden

RBMNE 191022 auto aansprakelijk voor aanrijding met uit de grond komende paal; auto reed door rood licht
- proceskosten gecompenseerd vanwege pas in procedure verstrekken camerabeelden

2
Waar gaat de zaak over?

2.1.
[gedaagde] werkt als [functie] en is tijdens zijn werk in de nacht van 19 januari 2020 in de [straat] (ter hoogte van de [locatie] ) in [.] met zijn auto (met kenteken [kenteken] ) tegen een uit de grond opstijgend paaltje aangereden. Daardoor zijn het paaltje en de auto beschadigd.

2.2.
Het bewegende paaltje staat op de openbare rijweg van de [straat] en is onderdeel van een selectief toegangssysteem van de gemeente. Het paaltje bevindt zich onder de grond en komt boven de rijweg uit om de toegang van autoverkeer naar afgesloten gebied te reguleren.

2.3.
[gedaagde] heeft de gemeente op 19 januari 2020 gemeld dat in de [straat] sprake is van een onveilige situatie doordat de paaltjes van het selectief toegangssysteem plotseling onder zijn auto uit de grond omhoog zijn gekomen, waardoor hij schade heeft geleden.

2.4.
Bij brief van 21 januari 2020 heeft de gemeente op de schademelding van [gedaagde] gereageerd. Volgens de gemeente blijkt uit camerabeelden van die nacht dat [gedaagde] de rode verkeerslichten - die aan beide zijkanten van de straat staan -, heeft genegeerd. De gemeente erkent daarom geen aansprakelijkheid voor de door hem geleden schade en stelt [gedaagde] aansprakelijk voor de schade die zij heeft geleden.

2.5.
De gemeente heeft vervolgens de schade aan het paaltje laten herstellen. Bij brief van 2 maart 2020 heeft de gemeente [gedaagde] aansprakelijk gesteld voor de schade, die bestaat uit € 3.579,48 voor herstelkosten en € 230,00 voor administratiekosten. Bij deze brief is een nota van 6 maart 2020 meegestuurd voor betaling van een totaalbedrag van € 3.809,48. [gedaagde] heeft dit niet betaald.

2.6.
De gemeente vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de veroordeling van [gedaagde] om aan de gemeente te voldoen het bedrag van € 4.444,37, dat bestaat uit een hoofdsom van € 3.809,48, een bedrag aan rente vanaf 5 april 2020 tot de dagvaarding en € 612,20 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over de hoofdsom vanaf de dagvaarding tot de dag dat alles betaald is en met veroordeling van in de proceskosten.

2.7.
Ter onderbouwing van die vordering stelt de gemeente primair dat [gedaagde] artikel 185 Wegenverkeerswet heeft overtreden, subsidiair dat [gedaagde] toerekenbaar onrechtmatig heeft gehandeld, doordat hij met zijn voertuig tegen de toegangspaal van de gemeente is aangereden en daardoor aan de paal schade heeft toegebracht. De gemeente maakt aanspraak op de wettelijke rente en de buitengerechtelijke kosten nu [gedaagde] in verzuim is geraakt, respectievelijk de gemeente de vordering uit handen heeft moeten geven.

2.8.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] vindt dat hij niet verantwoordelijk is voor de schade. [gedaagde] erkent wel dat hij tegen het paaltje is aangereden, maar stelt dat hem die nacht door een handhaver was verteld dat hij door mocht rijden naar een afgesloten gebied omdat hij [functie] is. Het is ook niet juist dat hij door rood licht is gereden. Toen [gedaagde] aan kwam rijden, kwam de paal net omhoog en raakte de onderkant en de voorzijde van de carrosserie. [gedaagde] heeft door dit voorval € 2.950,- aan schade aan zijn auto gehad en een week niet kunnen werken. [gedaagde] dient daarom een tegenvordering in voor vergoeding van zijn schade.

3
De beoordeling

in conventie en in reconventie:

3.1.
Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie zullen deze hierna gezamenlijk worden behandeld.

3.2.
Vaststaat dat [gedaagde] met zijn auto op een openbare weg tegen een toegangspaal van de gemeente is gereden en dat deze toegangspaal daardoor is beschadigd. De kern van het geschil is of [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade aan de toegangspaal van de gemeente en of de gemeente aansprakelijk is voor de schade van [gedaagde] als gevolg van de aanrijding met de toegangspaal.

3.3.
In artikel 185 lid 1 Wegenverkeerswet 1994 (WvW) staat dat de eigenaar/houder van een motorvoertuig aansprakelijk is voor schade aan zaken die is veroorzaakt doordat met dat voertuig op de openbare weg is gereden tenzij de eigenaar van het voertuig aantoont dat het aannemelijk is dat de aanrijding het gevolg is van overmacht. Het gaat hier dus om risicoaansprakelijkheid.

3.4.
Het is aan [gedaagde] om feiten en omstandigheden te stellen, en die zo nodig te bewijzen, op grond waarvan kan worden aangenomen dat de aanrijding met de toegangspaal, zoals hij stelt, niet te wijten is aan een fout van hem, maar aan fouten van de gemeente die voor hem zo onwaarschijnlijk waren, dat hij daarmee bij het bepalen van zijn verkeersgedrag in redelijkheid geen rekening hoefde te houden.

3.5.
Op grond van artikel 6:174 lid 1 en lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is de gemeente aansprakelijk voor de openbare weg en het daarop geplaatste toegangssysteem als deze niet voldoen aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen, en daardoor gevaar voor personen of zaken opleveren, wanneer dit gevaar zich verwezenlijkt.

3.6.
[gedaagde] voert als belangrijkste verweer aan dat hij niet door rood licht reed toen de toegangspaal omhoog kwam. Indien er geen rood licht te zien is geweest, dan – zo begrijpt de kantonrechter het standpunt van [gedaagde] – is de toegangspaal zonder waarschuwing omhoog gekomen en had hij hiermee geen rekening hoeven houden.

3.7.
Uit de door de gemeente overgelegde schermafdrukken en videobeelden die in kleur zijn, het logbestand van de installatie op 19 januari 2020 tussen 03:37:06 uur en 03:44:34 uur en de beschrijving van de werking van de installatie, blijkt dat in de nacht van 19 januari 2020 om 3:42 uur op de [straat] een auto in de richting van de toegangspalen rijdt, terwijl de stoplichtpalen aan beide kanten van de weg op rood staan en de toegangspalen vanuit de weg aan het stijgen zijn. De kantonrechter is van oordeel dat de gemeente met deze (video)beelden en toelichting op het toegangssysteem voldoende heeft onderbouwd dat de auto van [gedaagde] vlak voor en op het moment van de aanrijding door zichtbaar rood licht heeft gereden. [gedaagde] heeft zijn stelling dat hij niet door rood licht heeft gereden toen hij bij de toegangspaal kwam aanrijden, zonder daarbij in te gaan op de beschikbare beelden van de aanrijding, onvoldoende onderbouwd. Daardoor geldt als uitgangspunt dat [gedaagde] in strijd met artikel 69 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV) niet gestopt is voor rood licht en daardoor de aanrijding heeft veroorzaakt. Daarmee staat vast dat er sprake is van een fout van [gedaagde] .

3.8.
[gedaagde] voert ter onderbouwing van zijn beroep op overmacht aan dat hij in de nacht van 19 januari 2020 van een medewerker van de dienst Handhaving het advies had gekregen om door te rijden via het afgesloten gebied. De gemeente heeft dit gemotiveerd betwist en onder meer gesteld dat een handhaver hooguit zou hebben meegedeeld dat hij als taxi toegang had tot het afgesloten gebied, maar niet dat hij door rood licht mocht rijden. [gedaagde] heeft hierop niet meer gereageerd. In het midden kan blijven of er een handhaver is geweest die heeft gezegd dat [gedaagde] met zijn taxi toegang had tot het afgesloten gebied. [gedaagde] moest zich namelijk houden aan de verkeersregels en rekening houden met de toegangspaal (zie hierna ook punt 3.10.) ook al mocht hij daar met zijn taxi rijden.

3.9.
[gedaagde] wijst er ook op dat er in de afgelopen jaren tientallen auto’s tegen de opkomende toegangspaal zijn aangereden. De kantonrechter begrijpt hieruit dat [gedaagde] bedoelt te stellen dat het toegangssysteem in de [straat] niet voldeed aan de eisen die daaraan gesteld mogen worden, en dat dit een gevaarlijke verkeerssituatie oplevert waardoor de aanrijding is ontstaan. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft hij schermafdrukken overgelegd van digitale nieuwsberichten over eerdere aanrijdingen met een toegangspaal in de [straat] .

3.10.
De gemeente heeft gesteld dat de weg op de plaats van de toegangspaal en de directe omgeving daarvan aan alle eisen voldoet omdat de inrichting van de weg en de plaatsing van de verkeerslichten en de borden in overeenstemming zijn met de daarvoor geldende CROW-richtlijnen. De gemeente heeft foto’s overgelegd waaruit blijkt dat [gedaagde] , toen hij in de [straat] richting de toegangspaal kwam aanrijden, de borden ‘verboden toegang voor auto’s en motorfietsen op vrijdag en zaterdag van 23 – 5 h’, een zuil met verkeerslichten en een waarschuwingsbord voor een toegangspaal die omhoog komt onder een auto, had kunnen zien. In de beschrijving van de werking van de installatie staat dat als de regellichten 3 seconden geel branden, deze van geel naar rood gaan. Als de lichten 3 seconden rood branden en alle 6 de beveiligingslussen (detectielussen) niet actief zijn, dan zullen de ‘Vezips’ (de beweegbare palen) omhoog komen. In de logbestanden (op pagina 7) is terug te zien dat het rode licht om 03:42:52 ‘aan’ is, dat de palen na drie seconden, om 03:42:55 ‘stijgen’ en dat om 03:42:57 de voorste meldlus ‘aan’ gaat en om 03:42:58 de meldlussen vlak voor de toegangspalen ‘aan’ gaan. Dit is volgens de gemeente het moment van de aanrijding. Uit de combinatie van de omschrijving van de installatie en de informatie in de logbestanden van 19 januari 2020 rond het tijdstip van de aanrijding, blijkt voldoende dat het toegangssysteem op dat moment goed functioneerde. Deze informatie wordt bevestigd door de overgelegde videobeelden en de schermafdrukken in kleur, waarop is te zien dat de verkeerslichten op de zuilen langs de weg ‘rood’ verlicht waren, vlak voor en tijdens de aanrijding. De gemeente heeft naar het oordeel van de kantonrechter hiermee voldoende onderbouwd dat de inrichting van de weg en het toegangssysteem op het moment van de aanrijding voldeden aan de daaraan te stellen eisen. Over de door [gedaagde] gestelde eerdere aanrijdingen in de [straat] heeft de gemeente opgemerkt dat dit in bijna alle gevallen het gevolg is geweest van ‘nog snel even meeliften’ met een voorliggend voertuig of het negeren van rood licht. Uit de door [gedaagde] overgelegde nieuwsberichten blijkt niet wat de oorzaak was van eerdere aanrijdingen met een opkomende toegangspaal in de [straat] . Alleen de stelling van [gedaagde] dat dit al vaker is gebeurd, is onvoldoende om aan te nemen dat er op 19 januari 2020 sprake was van een onveilige weginrichting of een toegangssysteem dat niet goed functioneerde.

3.11.
Gelet op het voorgaande heeft [gedaagde] onvoldoende onderbouwd dat de aanrijding op 19 januari 2020 het gevolg is geweest van overmacht, door een onveilige weginrichting van de gemeente of een ondeugdelijk toegangssysteem. Dit betekent dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade aan de toegangspaal. De vordering van de gemeente tot veroordeling van [gedaagde] tot betaling van de hoofdsom van € 3.809,48, die op zichzelf niet is betwist, wordt toegewezen. Omdat de hoofdsom op 5 april 2020 opeisbaar is geworden, zal de hierover gevorderde rente worden toegewezen met ingang van deze datum. De tegenvordering van [gedaagde] wordt afgewezen, omdat niet is gebleken dat de gemeente (mede) aansprakelijk kan worden gehouden voor de schade die [gedaagde] heeft geleden door de aanrijding met de toegangspaal.

buitengerechtelijke incassokosten

3.12.
De gemeente vordert een bedrag dat is gebaseerd op het bepaalde in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De onderhavige vordering tot vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten heeft echter geen betrekking op één van de situaties waarin genoemd besluit van toepassing is. De kantonrechter zal de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn daarom toetsen aan de eisen voor dergelijke vorderingen zoals deze zijn geformuleerd in het Rapport BGK-integraal.

3.13.
Bij de beantwoording van de vraag of de door de gemeente gevorderde buitengerechtelijke kosten voor vergoeding in aanmerking komen, moet onderzocht worden of het redelijk was de kosten te maken en of de kosten redelijk zijn. [gedaagde] betwist dat de bijkomende kosten redelijk zijn omdat hij pas tijdens de procedure de videobeelden heeft ontvangen die hij al twee jaar lang had opgevraagd. De kantonrechter volgt [gedaagde] hierin niet. Uit de door de gemeente overgelegde stukken blijkt dat de gemeente [gedaagde] op 4 juni 2020 heeft gesommeerd de schade van € 3.809,48 binnen vijftien dagen nadat de brief is bezorgd te vergoeden en dat hij anders buitengerechtelijke kosten is verschuldigd. [gedaagde] heeft niet gesteld of onderbouwd dat hij binnen de betalingstermijn in de brief van 4 juni 2020 heeft gevraagd om de videobeelden te verstrekken. De kantonrechter acht het daarom niet aannemelijk dat [gedaagde] de hoofdsom binnen vijftien dagen na ontvangst van de brief van 4 juni 2020 vrijwillig zou hebben betaald als de videobeelden toen al waren verstrekt. De kantonrechter ziet daarom geen reden om te oordelen dat de kosten voor het verkrijgen van betaling van de hoofdsom buiten rechte, niet redelijkerwijs zijn gemaakt.

3.14.
De hoogte van het gevorderde bedrag is in overeenstemming met de tarieven die zijn weergegeven in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten en worden geacht redelijk te zijn. De vordering is daarom toewijsbaar.

proceskosten

3.15.
[gedaagde] stelt dat de kosten van deze procedure onnodig zijn gemaakt omdat de gemeente pas tijdens de procedure de videobeelden heeft overgelegd, terwijl hij die al voordat de dagvaarding was uitgebracht meermaals had opgevraagd. De foto’s bij de dagvaarding zijn bovendien zwart-wit en bewezen dus niet, zo begrijpt de kantonrechter [gedaagde] , dat [gedaagde] een rood licht heeft genegeerd. De gemeente heeft niet betwist dat [gedaagde] de (bewegende) camerabeelden al eerder had opgevraagd en dat die niet zijn verstrekt. Pas bij de conclusie van repliek zijn videobeelden en schermafdrukken van de camerabeelden in kleur overgelegd. Bij de rolrechter heeft [gedaagde] verklaard dat hij, als deze voor hem relevante informatie eerder was verstrekt, wellicht bereid zou zijn geweest de hoofdsom te betalen. Daaruit valt niet zonder meer af te leiden dat de procedure voorkomen had kunnen worden als de gemeente eerder het beschikbare bewijs had verstrekt. Uit eerdere berichten van [gedaagde] aan de (gemachtigde van) de gemeente kan echter worden opgemaakt dat [gedaagde] er met name een punt van heeft gemaakt dat de paal uit de grond zou zijn gekomen toen hij er al overheen reed. Uit de videobeelden is duidelijk op te maken dat dat niet het geval was en dat de paal al eerder uit de grond was gekomen. De kantonrechter acht het daarom aannemelijk dat [gedaagde] het niet op een procedure aan zou hebben laten komen als hij de videobeelden eerder had gezien. Het had op de weg van de gemeente gelegen onnodige kosten te voorkomen. Ervan uitgaande dat het in dit geval eenvoudig was geweest de videobeelden te verstrekken kan de gemeente worden aangerekend dat zij dat niet heeft gedaan. De kantonrechter ziet hierin aanleiding om [gedaagde] als verliezende partij niet te veroordelen in de proceskosten die de gemeente in conventie heeft moeten maken, maar om die kosten te compenseren, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.

3.16.
De gemeente stelt dat [gedaagde] rauwelijks de tegenvordering heeft ingesteld, zodat de proceskosten in reconventie ook nodeloos zijn gemaakt. De kantonrechter acht dit standpunt van de gemeente voldoende onderbouwd. [gedaagde] heeft niet betwist dat hij de gemeente niet in gebreke heeft gesteld voor zijn schade. De gemeente was daardoor niet in verzuim toen [gedaagde] de tegenvordering instelde. Omdat [gedaagde] bovendien ook in reconventie in het ongelijk wordt gesteld, zal hij worden veroordeeld in de kosten die de gemeente in reconventie heeft moeten maken. Die kosten aan de zijde van de gemeente worden begroot op € 124,50 aan salaris gemachtigde (0,5 punt x tarief van € 249,00). ECLI:NL:RBMNE:2022:4334