Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Den Haag 200614 uit rapport deskundige volgt dat oogartsen volgens de regels hebben gehandeld: kosten voorlopig deskundigenonderzoek voor verzoekster

Rb Den Haag 200614 uit rapport deskundige volgt dat oogartsen volgens de regels hebben gehandeld: kosten voorlopig deskundigenonderzoek voor verzoekster

1 De verdere procedure

1.1.
Verwezen wordt naar de op 26 april 2013 in de onderhavige zaak gegeven beschikking en het daarin weergegeven procesverloop tot dan toe.

1.2.
De deskundige heeft een (definitief) deskundigenbericht uitgebracht. Dit bericht is ter griffie ingekomen op 2 mei 2014.

1.3.
Bij brief van 19 mei 2014 heeft de griffier partijen verzocht de rechtbank mede te delen of tussen partijen inmiddels een bodemprocedure aanhangig is, zodat de rechtbank indien nodig een beschikking kan geven als bedoeld in artikel 205 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Partijen hebben de rechtbank medegedeeld dat geen bodemprocedure aanhangig is.

2 De beoordeling

2.1.
Omdat het loon van de deskundige op grond van artikel 199 lid 3 Rv door de griffier ten laste van ’s Rijks kas is gebracht, dient op grond van artikel 205 lid 2 Rv te worden vastgesteld welk deel van het loon van de deskundigen door elk van de partijen dient te worden gedragen. Het loon van de deskundige bedraagt € 1.621,40 inclusief 21% btw.

2.2.
In hun brieven van 26 mei 2014 (LUMC) en 28 mei 2014 ([verzoekster]) hebben partijen hun standpunten kenbaar gemaakt. Het LUMC heeft zich op het standpunt gesteld dat [verzoekster] de kosten van de deskundige dient te dragen aangezien op grond van het deskundigenrapport niet is komen vast te staan dat het LUMC aansprakelijk is. [verzoekster] heeft aangegeven zich te refereren aan het oordeel van de rechtbank.

2.3.
Artikel 205 lid 2 Rv beantwoordt niet de vraag wie de meest gerede partij is om in de kosten van een deskundigenbericht te worden veroordeeld en ook de parlementaire geschiedenis biedt hierover geen duidelijkheid. Tijdens de parlementaire behandeling heeft de minister wel aangegeven geen inbreuk te willen plegen op het beginsel dat de verliezende partij de kosten draagt, maar als geen bodemprocedure volgt of aansprakelijkheid buiten rechte wordt erkend, blijft onduidelijk wie de “verliezende partij” is. Het past de rechtbank in beginsel ook niet om zich, in het kader van de beslissing die op grond van artikel 205 lid 2 Rv over de kosten moet worden genomen, uit te laten over de mogelijke aansprakelijkheid, nu het debat daarover nog niet is gevoerd en partijen dat – kennelijk – ook (nog) niet ten overstaan van een rechter wensen te voeren. Over de (mogelijke) aansprakelijkheid van het LUMC zal de rechtbank dan ook geen uitspraak doen.

2.4.
De rechtbank zal dan ook aan de hand van de bevindingen van de deskundige beoordelen wie de meest gerede partij is om in de kosten van het deskundigenbericht te worden veroordeeld. Met het voorlopig deskundigenonderzoek heeft [verzoekster] het handelen van de behandelend oogartsen van het LUMC willen doen beoordelen. Daartoe is een deskundig vakgenoot, te weten oogarts prof. dr. P.J. Ringens door de rechtbank na overleg met partijen benoemd. Uit het rapport van Ringens volgt zonder meer dat de oogartsen van het LUMC destijds volgens de regels hebben gehandeld. De rechtbank ziet dan ook aanleiding om [verzoekster] te veroordelen tot betaling van de kosten van de deskundige. ECLI:NL:RBDHA:2014:8141