Overslaan en naar de inhoud gaan

RBAMS 240920 kosten van deskundige die geen aanvullend voorschot had gevraagd; verzocht € 14.750,00 toegewezen € 7500,00

RBAMS 240920 kosten van deskundige die geen aanvullend voorschot had gevraagd; verzocht € 14.750,00 toegewezen € 7500,00

1
Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Bij beschikking van 18 mei 2017 heeft de rechtbank op verzoek van [verzoekster] een voorlopig deskundigenonderzoek bevolen en prof. dr. [deskundige] , gynaecoloog, (hierna: de deskundige) tot deskundige benoemd. Het onderzoek had (kort gezegd) betrekking op de vraag of VUMC fouten heeft gemaakt rond de bevalling van [verzoekster] op [geboortedatum] 2011 van haar zoon [naam zoon] , nadat zij op [opnamedatum] met een hoge bloedruk was opgenomen in VUMC.

1.2.
De rechtbank heeft blijkens de beschikking geen aanleiding gezien om af te wijken van het uitgangspunt van de wet, dat het voorschot op de kosten van de kosten in beginsel door de verzoekende partij moet worden gedeponeerd. Omdat [verzoekster] met een toevoeging procedeert, is aan haar echter geen voorschot opgelegd. In de beschikking heeft de rechtbank verder - voor zover hier van belang - onder 5.7 bepaald:

wijst de deskundige er op dat:
- de deskundige voor aanvang van het onderzoek dient kennis te nemen van de Leidraad deskundigen in civiele zaken ( ... ),
( ... )
- de deskundige het onderzoek onmiddellijk dient te staken en contact dient op te nemen met de griffier, indien tijdens de uitvoering van de werkzaamheden het voorschot niet toereikend blijkt te zijn,

1.3.
Het voorschot is naar aanleiding van de door de deskundige op 20 december 2017 ingediende voorschotnota vastgesteld op € 5.000,- inclusief btw, gebaseerd op een geschatte tijdsduur van 20 uren en een uurtarief van € 250,-, en door de griffier van deze rechtbank ten laste van [verzoekster] in debet gesteld.

1.4.
Bij brief van de rechtbank van 15 januari 2018 is de deskundige bericht dat het begrote voorschot was betaald en dat hij met het onderzoek kon beginnen. Daarbij is de deskundige erop gewezen dat hij, als het begrote voorschot niet toereikend zou blijken te zijn, zijn werkzaamheden diende op te schorten en aan de rechtbank een aanvullende voorschotnota diende te zenden.

1.5.
Op 18 april 2018 heeft de deskundige (kennelijk in de veronderstelling dat hij nog geen voorschotnota had ingediend) nogmaals een voorschotnota ingediend, ditmaal gebaseerd op een geschatte tijdsduur van 30 uren en (wederom) een uurtarief van € 250,-. Deze voorschotnota is, nadat de rechtbank daarover vergeefs opheldering had verzocht aan de deskundige, niet aan partijen voorgelegd en het desbetreffende bedrag is ook niet door de griffier ten laste van [verzoekster] in debet gesteld. Door de deskundige is nadien niet meer om een (aanvullend) voorschot gevraagd.

1.6.
Op 17 augustus 2019 heeft de deskundige, na herhaaldelijk gevraagd en verkregen uitstel, een concept-rapportage aan [verzoekster] doen toekomen. Kort nadat [verzoekster] had laten weten niet van haar blokkeringsrecht gebruik te zullen maken, is het rapport aan VUMC doorgestuurd. Beide partijen hebben commentaar op het concept-rapport geleverd, welk commentaar in oktober 2019 bekend was bij de deskundige.

1.7.
Bij brief van 2 juni 2020 heeft de deskundige, na herhaald gevraagd en verkregen uitstel, de definitieve versie van het voorlopig deskundigenbericht aan de rechtbank doen toekomen. De einddeclaratie van de deskundige bedraagt € 14.750,-, gebaseerd op 59 uren tegen het onder 1.3 vermelde uurtarief.

1.8.
Bij brief van 17 juni 2020 heeft de raadsvrouw van VUMC bezwaar gemaakt tegen de hoogte van de eindnota. Daarnaast heeft zij zich op het standpunt gesteld dat de kosten, conform de hoofdregel, ten laste van [verzoekster] dienen te komen.

1.9.
Bij e-mailbericht van 22 juni 2020 heeft de raadsvrouw van [verzoekster] de rechtbank - samengevat - bericht dat de declaratie van de deskundige overweldigend is, maar dat zij deze niettemin begrijpelijk acht. [verzoekster] is echter wegens een gebrek aan financiële middelen niet in staat deze declaratie te voldoen. Daarnaast heeft zij zich op het standpunt gesteld dat de kosten van de deskundige, althans een groot deel van de door hem gewerkte uren, op basis van het rapport voor rekening van VUMC dienen te komen.

1.10.
Bij e-mailbericht van 11 juli 2020 heeft de deskundige desgevraagd een gedetailleerde urenspecificatie aan de rechtbank doen toekomen, voorzien van een (uitgebreide) toelichting en een reactie op het commentaar van partijen op zijn eindnota.

1.11.
Bij e-mailberichten van 24 juli en 4 augustus 2020 hebben partijen hun reactie op de nadere specificatie van de deskundige gegeven.

1.12.
Vervolgens is een datum voor beschikking bepaald.

2.
Het geschil en de beoordeling daarvan

de hoogte van de declaratie

2.1.
Ter beoordeling staat of, alle omstandigheden van het geval in acht genomen, de door de deskundige verrichte werkzaamheden en de door hem gemaakte kosten redelijk zijn.

2.2.
VUMC maakt bezwaar tegen het aantal door de deskundige in rekening gebrachte uren. Daarbij wijst zij erop dat de einddeclaratie sluit op bijna het drievoudige van hetgeen door de deskundige als voorschot is begroot. Door de deskundige is, in strijd met hetgeen in de Leidraad deskundigen is bepaald, niet om een aanvullend voorschot gevraagd, waardoor partijen pas bij ontvangst van het deskundigenbericht met een hele hoge nota zijn geconfronteerd. Mogelijk is in 2018 wel om een aanvullend voorschot (van 20 naar 30 uur) gevraagd, maar dat is kennelijk door de rechtbank niet als zodanig aangemerkt en partijen zijn daarbij ook niet betrokken. Met een verhoging naar 30 uren (in totaal) heeft VUMC geen moeite, maar wel wordt uitdrukkelijk bezwaar gemaakt tegen de huidige eindnota. Verder heeft de deskundige er drie jaar over gedaan om zijn onderzoek te verrichten, wat vermoedelijk kostenverhogend heeft gewerkt, aldus steeds VUMC.

2.3.
[verzoekster] betwist de door de deskundige in rekening gebrachte uren niet, maar wijst erop dat zij deze declaratie niet zal kunnen voldoen. Zij stelt dat zij door de gevolgen van hetgeen haar is overkomen niet in staat is haar verdienvermogen te gelde te maken.

2.4.
De deskundige stelt hiertegenover - kort gezegd - dat hij de duur van zijn onderzoek - bij wijze van richtsnoer, gebaseerd op zijn ervaring, en voordat hij kennis had genomen van het dossier en de vragen - op 30 uren heeft geraamd, maar dat een zorgvuldige uitvoering van het onderzoek meer tijd bleek te kosten. Hiervoor heeft hij in telefoongesprekken met de griffier aandacht gevraagd. Daarnaast heeft hij, onder verwijzing naar zijn onder 1.10 aangehaalde specificatie, toegelicht dat de tijd die het heeft gekost om zijn rapport op te stellen niet kostenverhogend heeft gewerkt. Zoals uit die specificatie blijkt heeft hij slechts die uren gedeclareerd die hij vanaf de zomervakantie 2019 aan het onderzoek heeft besteed. De voordien door hem aan de zaak bestede uren heeft hij niet opgevoerd, aldus steeds de deskundige.

2.5.
Vooropgesteld wordt dat de deskundige op 20 december 2017 (zie onder 1.3) voor de uitvoering van zijn onderzoek 20 uren heeft begroot. Weliswaar heeft hij op 18 april 2018 (zie onder 1.5) nogmaals een voorschotnota ingediend, gebaseerd op 30 uren onderzoek, maar deze voorschotnota is, toen uit de reactie van de deskundige bleek dat hij in de veronderstelling verkeerde dat dit de eerste door hem ingediende voorschotnota was en een nadere toelichting op de extra begrote uren uitbleef, niet aan partijen voorgelegd. Voor de rechtbank en partijen strekte dan ook tot uitgangspunt dat het onderzoek in beginsel 20 uren in beslag zou nemen. Vaststaat verder dat door de deskundige nooit om een aanvullend voorschot is gevraagd.

2.6.
Dat partijen nu onverwacht met een nota van bijna het drievoudige worden geconfronteerd is de deskundige aan te rekenen. In de beschikking van 18 mei 2017 is expliciet benoemd dat hij, wanneer het voorschot niet toereikend zou blijken, zijn werkzaamheden diende te staken en contact diende op te nemen met de griffier. Ditzelfde is hem ook onder de aandacht gebracht in de brief van 15 januari 2018 (zie onder 1.4), waarin hem door de rechtbank werd bericht dat hij met zijn onderzoek kon beginnen. De deskundige is echter, zonder ooit om een aanvullend voorschot te vragen, doorgegaan met het verrichten van zijn onderzoek, terwijl hem duidelijk moet zijn geweest dat de door hem begrote uren daartoe volstrekt niet toereikend waren. Aan de stelling van de deskundige dat hij in diverse telefoongesprekken met de griffier aandacht heeft gevraagd voor het feit dat een zorgvuldig onderzoek meer tijd bleek te kosten, kan in dit verband geen waarde worden toegekend. Nog los van het feit dat voor deze stelling in het dossier, waarin elk contact met de deskundige is geadministreerd, geen onderbouwing is te vinden, blijft overeind dat het de deskundige duidelijk moet zijn geweest dat hij bij een (dreigende) overschrijding van het door hem begrote aantal uren zijn onderzoek diende te staken en om een aanvullend voorschot diende te vragen. Door dit na te laten heeft hij partijen, en vooral [verzoekster] die in beginsel de kosten van het onderzoek dient te dragen, de mogelijkheid ontnomen om nog eens af te wegen of zij wilde(n) doorprocederen of schikken.

2.7.
Uit de door de deskundige verstrekte specificatie (zie onder 1.10) blijkt dat de deskundige pas vanaf 12 juli 2019, het moment dat hij het onderzoek (weer) ter hand heeft genomen kosten in rekening heeft gebracht, zodat niet zonder meer kan worden aangenomen dat de (uitzonderlijk lange) tijd die het de deskundige heeft gekost om tot een eindrapport te komen kostenverhogend heeft gewerkt. Het hoge aantal uren is verder aan de hand van de door de deskundige gegeven specificatie en toelichting op zichzelf beschouwd wel te billijken, zeker waar niet in discussie is dat het onderzoek een complexe casus betreft en het uitgebrachte rapport (van 64 pagina’s) daar uitvoerig aandacht aan besteedt. Gelet echter op hetgeen hiervoor onder 2.6 is overwogen acht de rechtbank het al met al redelijk dat niet meer dan 30 uren van de deskundige worden vergoed. De kosten worden dan ook begroot op 30 uren x € 250,- = € 7.500,- (inclusief btw).

kostenverdeling - artikel 205 lid 2 Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)

2.8.
Aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 205 lid 2 Rv is (vooralsnog) voldaan: aan [verzoekster] is een toevoeging verleend voor de procedure van het voorlopig deskundigenbericht, het voorschot voor het deskundigenonderzoek is ten laste van ’s Rijks kas gebracht en tussen partijen is tot op heden geen bodemprocedure aanhangig.

2.9.
Anders dan [verzoekster] betoogt, bestaat er geen aanleiding om af te wijken van het in de beschikking verwoorde uitgangspunt dat de kosten van het onderzoek voor rekening van [verzoekster] dienen te komen. Uit het rapport blijkt nog niet dat sprake is geweest van onzorgvuldig medisch handelen van VUMC, laat staan dat dat tot schade bij [verzoekster] heeft geleid. Concluderend heeft de deskundige in zijn rapport slechts geoordeeld (p. 62, in antwoord op vraag 23):
Het is mogelijk, maar niet met zekerheid vast te stellen, dat deze omstandigheden en besluiten hebben bijgedragen aan de duur en ernst van de bloeding en hypovolemische shock, en de daaruit voortvloeiende blijvende gezondheidsschade. Causaliteit van zaken die beter hadden gekund voor de uitkomst kan ik uiteraard niet met zekerheid aantonen.
en, als Slotbeschouwing (p. 63):
Dit heeft mij geleid tot de conclusie dat het gevoerde beleid op diverse punten beter had gekund, zoals samengevat in mijn antwoord op vraag 23.

2.10.
Dat, zoals [verzoekster] nog aanvoert, een groot aantal uren van de deskundige voor rekening van VUMC dient te komen, omdat VUMC het dossier ongeordend en onvolledig heeft aangeleverd, wat voor meer uren werk van de deskundige heeft gezorgd, wordt evenmin gevolgd. Niet alleen wordt door VUMC gemotiveerd betwist dat het dossier niet naar behoren is aangeleverd, maar ook is feitelijk al door de rechtbank een fikse korting op het aantal door de deskundige in rekening gebrachte uren toegepast. Aangenomen mag worden dat het resterende aantal uren in redelijkheid aan het ten behoeve van [verzoekster] verrichte onderzoek kunnen worden toegerekend.

2.11.
Dit alles leidt tot de navolgende beslissing.

3
De beslissing

De rechtbank

3.1.
bepaalt dat de deskundige (prof. dr. [deskundige] ) voor het uitbrengen van het voorlopig deskundigenbericht een bedrag van € 7.500,- (inclusief btw) toekomt;

3.2.
bepaalt dat de griffier van deze rechtbank zal zorgdragen voor storting van het als voorschot begrote bedrag van € 5.000,- op de door de deskundige opgegeven bankrekening;

3.3.
veroordeelt [verzoekster] het bedrag van € 5.000,- te voldoen aan de griffier van de rechtbank door overmaking van het bedrag onder vermelding van “eindnota deskundigenonderzoek prof. dr. [deskundige] ” en het zaak- en rekestnummer C/13/618680 / HA RK 16-417, binnen veertien dagen nadat [verzoekster] daarvoor een nota van de griffier (via het Landelijk Dienstencentrum van de Rechtspraak, het LDCR) heeft ontvangen;

3.4.
bepaalt dat [verzoekster] gehouden is het (resterende) bedrag van € 2.500,- aan de deskundige te betalen; ECLI:NL:RBAMS:2020:4750