Overslaan en naar de inhoud gaan

RBDHA 211118 hoofdsom € 3.752,00, verzoek om kostenvergoeding tot een totaal van 8.276,20 afgewezen

RBDHA 211118 hoofdsom € 3.752,00, verzoek om kostenvergoeding tot een totaal van 8.276,20 afgewezen
- proceskostenregime van deelgeschil geldt niet als er na een beslissing geen geschilpunt meer resteert

De feiten

2.1.
Op 20 oktober 2016 is [verzoeker] een ongeval overkomen. Bij brief van 21 januari 2017 heeft [verzoeker] de Gebr. Van Leeuwen aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van het ongeval. Markel heeft in haar hoedanigheid van A.V.B.-verzekeraar van Gebr. Van Leeuwen bij e-mail van 19 april 2017 de aansprakelijkheid erkend waarna in opdracht van haar de schadebehandeling is opgepakt door personenschaderegelingsbureau Groeneveld & Partners.

2.2.
In de periode nadat de aansprakelijkheid door Markel is erkend, zijn door de gemachtigde werkzaamheden verricht waaronder het verzamelen van (medische) onderbouwing en begroting van de materiële en immateriële schadeposten. Deze buitengerechtelijke kosten heeft zij gedeclareerd bij Markel.

2.3.
De door de gemachtigde van [verzoeker] gedeclareerde buitengerechtelijk kosten zijn door Markel gedeeltelijk voldaan.

2.4.
Naar aanleiding van de schadestaat heeft [verzoeker] laten weten een minnelijke regeling te willen treffen voor € 6.000,00 voor de geleden schade, waarbij als voorwaarde werd gesteld dat de openstaande buitengerechtelijke incassokosten separaat en integraal vergoed zouden worden.

2.5.
Per e-mail van 15 maart 2018 reageert Groenveld & Partners als volgt op dit voorstel, voor zover relevant:

Conform de bijgevoegde schadestaat vindt u mij bereid de verzekeraar te adviseren een slotbedrag van € 3.002,00 betaalbaar te stellen.”

2.6.
Per e-mail van 23 maart 2018 reageert de gemachtigde van [verzoeker] hierop als volgt (voor zover relevant):

Cliënt wenst uw tegenvoorstel om de kwestie af te wikkelen tegen betaling van een slotuitkering van € 3.002,00 te accepteren.

Vanzelfsprekend is deze acceptatie onder de voorwaarde van integrale en separate voldoening van de buitengerechtelijke kosten.”

2.7.
Per e-mail van 18 april 2018 reageert Groenveld & Partners als volgt (voor zover relevant):

Inzake de buitengerechtelijke kosten merk ik op dat opdrachtgeefster tot nu toe € 3.343,26 heeft betaald. Dit bedrag staat in een uiterst scheve verhouding ten opzichte van het schadebedrag van € 3.752,00. Opdrachtgeefster is dan ook niet bereid een aanvullend bedrag aan buitengerechtelijke kosten te betalen. Tevens merk ik op dat ik eerder aan uw collega de heer [betrokkene 2] en aan u heb aangegeven dat het volle uurtarief van € 235,00 voor diverse secretariële werkzaamheden is gehanteerd en dat wij dit buitensporig achten.

Toen u de letselschadezaak ten name van de heer [verzoeker] overnam van uw collega de heer [betrokkene 2] , zal het u naar ik aanneem in uw hoedanigheid van professioneel belangenbehartiger duidelijk zijn geweest dat de schadeomvang beperkt is, hetgeen met zich meebrengt dat tijdefficiënt gewerkt en gedeclareerd dient te worden.”

2.8.
De gemachtigde van [verzoeker] heeft uiteindelijk een totaalbedrag aan buitengerechtelijke kosten ad € 4.932,98 gevorderd bij Markel. Bij e-mail van 12 juni 2018 reageert Markel hier als volgt op (voor zover relevant):

Dit komt neer op een totaalbedrag van € 4.932,98. De verzekeraar heeft in het verleden een bedrag van € 3.343,26 betaald.

In het kader van een minnelijk, pragmatische oplossing van de kwestie van de buitengerechtelijke kosten, is de verzekeraar bereid een slotbetaling buitengerechtelijke kosten van € 2.466,49 betaalbaar te stellen.

2.9.
Vervolgens heeft de gemachtigde van [verzoeker] dit deelgeschil geëntameerd.

Het geschil

3.1.
[verzoeker] verzoekt bij wijze van deelgeschil ex artikel 1019w-1019cc Rv, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, Gebr. Van Leeuwen dan wel Markel te veroordelen over te gaan tot betaling van de tot op heden gedeclareerde en onbetaald gebleven buitengerechtelijke kosten ter hoogte van € 4.932,58, alsmede met begroting en veroordeling van Gebr. Van Leeuwen dan wel Markel in de kosten van dit geding begroot op € 1.808,47 en € 79,00 vanwege griffierecht.

3.2.
De gemachtigde van [verzoeker] heeft aan het verzoek artikel 6:96 lid 2 BW ten grondslag gelegd, stellende dat de kosten de dubbele redelijkheidstoets doorstaan. Het uurtarief van € 235,00 is niet onredelijk zo blijkt uit rechtspraak, aldus de gemachtigde van [verzoeker] .

3.3.
Gebr. Van Leeuwen en Markel hebben gemotiveerd verweer gevoerd. Zij hebben aangevoerd dat ten aanzien van de schade van [verzoeker] overeenstemming is bereikt tussen partijen maar deze niet geeffectueerd kan worden omdat de gemachtigde van [verzoeker] integrale vergoeding van de buitengerechtelijke kosten vordert terwijl deze de dubbele redelijkheidstoets niet doorstaan.

De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt voorop dat niet in geschil is dat in deze deelgeschilprocedure het verzoek, dat uitsluitend nog ziet op vaststelling van buitengerechtelijke kosten, door de kantonrechter inhoudelijk kan worden beoordeeld.

Vergoeding buitengerechtelijke kosten

4.2.
Vast staat dat de (eerdere) gemachtigde van [verzoeker] aan buitenrechtelijke kosten in totaal een bedrag van € 8.276,24 hebben gedeclareerd bij Markel. Vast staat voorts dat Markel aan buitenechtelijke kosten een bedrag van € 3.343,26 heeft voldaan. Vast staat tevens dat het totale schadebedrag, derhalve zonder de post buitengerechtelijk kosten, in der minne is geschikt voor € 3.752,00.

4.3.
Markel heeft de gemachtigde van [verzoeker] steeds laten weten niet bereid te zijn tot verdere vergoeding van de buitengerechtelijke kosten omdat de totale buitengerechtelijke kosten niet in verhouding staan tot het overeengekomen schadebedrag en er bovendien secretariële werkzaamheden voor het volle uurtarief werden gedeclareerd. Markel heeft niettemin nog aangeboden de helft van het restant aan buitengerechtelijke kosten te vergoeden, zijnde een bedrag van € 2.466,98.

4.4.
De kantonrechter neemt bij de beoordeling van het verzoek tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten tot uitgangspunt dat ingevolge artikel 6:96 lid 2 sub b en c BW een slachtoffer van een ongeval jegens de partij die aansprakelijk is voor de gevolgen van dat ongeval, recht heeft op vergoeding van de door hem gemaakte redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid alsmede ter verkrijging van voldoening buiten rechte. Bepalend voor toewijzing is de vraag of is voldaan aan de dubbele redelijkheidstoets als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW. Deze vereist dat, in de gegeven omstandigheden, het maken van de kosten redelijk is en de omvang van de verrichte werkzaamheden redelijkerwijs noodzakelijk is om vergoeding van de schade te verkrijgen. Van een onbegrensd recht op vergoeding van buitengerechtelijke kosten is dan ook geen sprake.

4.5.
Dat er buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht door de gemachtigde van [verzoeker] wordt als zodanig niet bestreden. Uit de overgelegde urenspecificaties blijkt dat tot aan het deelgeschil veelvuldig is getelefoneerd en gecorrespondeerd met [verzoeker] , Markel (Groenewegen & Partners) en een derde. Ter zitting heeft de gemachtigde van [verzoeker] verklaard dat deze derde een medisch deskundige is. Verdere posten, die in mindere mate voorkomen, zijn besprekingen en werkzaamheden in het kader van studie, memo’s en de schadestaat. Tot slot is een post declarabele administratieve werkzaamheden opgenomen. In totaal is er tot aan het deelgeschil door de gemachtigde van [verzoeker] zo’n 27 uur gedeclareerd.

4.6.
De kantonrechter kwalificeert de zaak niet als omvangrijk of complex. Bij dit oordeel is betrokken dat tussen de aansprakelijkstelling op 2 januari 2017 en de erkenning van de aansprakelijk op 19 april 2017 weinig tijd is verstreken. Na kort onderzoek is overgegaan tot die erkenning, aldus Markel, zodat over de aansprakelijkheid nauwelijks is gecorrespondeerd en gecommuniceerd. [verzoeker] heeft deze gang van zaken niet weersproken. Daarmee kan worden vastgesteld dat er weinig tijd gemoeid was met de aansprakelijkheid zelf.

4.7.
Vervolgens heeft [verzoeker] op 12 februari 2018 een schadestaat gestuurd naar Markel, althans naar Groeneveld & Partners, met het voorstel de zaak te regelen voor een [verzoeker] toekomend schadebedrag van € 6.000,00. In de periode na de erkenning van de aansprakelijk op 19 april 2017 en 12 februari 2018 zijn er door de gemachtigde van [verzoeker] (vanzelfsprekend) werkzaamheden verricht in het verband met het opmaken van die schadestaat. De schadestaat en het daaraan gekoppelde voorstel ter afdoening van de zaak bezien ten opzichte van het aantal gedeclareerde uren in die periode, zo’n 15 uur, is echter opvallend hoog. Daarover heeft de gemachtigde van [verzoeker] ter zitting verklaard dat de schadestaat weliswaar beperkt is geweest maar dat dit destijds nog niet te overzien was. Ook was toen nog niet te overzien of het letsel goed zou genezen en daarmee of de schade voor [verzoeker] al dan niet zou oplopen. De kantonrechter ziet evenwel niet in hoe dit kan leiden tot een dergelijk hoog aantal declarabele uren. Dat het in het onderhavige geval om een eenvoudig vast te stellen letsel ging, wordt door [verzoeker] ook niet weersproken. Bovendien valt niet in te zien welke werkzaamheden er allemaal gemoeid zijn met het afwachten of een letsel al dan niet goed geneest, terwijl ook betrekkelijk snel duidelijk was dat de schade beperkt zou blijven.

4.8.
Het voorgaande bezien, acht de kantonrechter de gedeclareerde uren van zo’n 27 uur en de daarmee samenhangende kosten tot aan het deelgeschil bovenmatig hoog. De kantonrechter is van oordeel dat Markel door een bedrag van € 3.343,26 aan buitengerechtelijke kosten te vergoeden, in voldoende mate de redelijke kosten van de gemachtigde van [verzoeker] zijn voldaan, mede in het licht van de (geringe) complexiteit van de zaak, de snelle erkenning van aansprakelijkheid, de beperkte omvang van het letsel en de hoogte van het schadebedrag waarvoor partijen uiteindelijk de zaak in der minne hebben geregeld. Voorts is nog van belang dat de gemachtigde van [verzoeker] heeft erkend dat bij haar kantoor zonder secretariële ondersteuning wordt gewerkt, waardoor de gemachtigde zelf de secretariële werkzaamheden verricht. Die keuze is aan het kantoor van de gemachtigde van [verzoeker] , maar het declareren van die secretariële werkzaamheden tegen een uurtarief van € 235 voldoet niet aan de dubbele redelijkheidstoets. Het door de gemachtigde van [verzoeker] verzochte zal gezien het voorgaande worden afgewezen.

Kosten deelgeschil

4.9.
Ingevolge artikel 1019aa Rv dient de kantonrechter de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door letsel lijdt te begroten op de voet van artikel 6:96 BW, ook als het verzoek wordt afgewezen. Dit betekent dat de benadeelde deze kosten in beginsel volledig vergoed kan krijgen van de andere partij, als diens aansprakelijkheid tenminste komt vast te staan. Voorts dient hierbij de dubbele redelijkheidstoets gehanteerd te worden: het dient redelijk te zijn dat de kosten zijn gemaakt en de hoogte van de kosten dient eveneens redelijk te zijn. Dit betekent dat indien een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen (TK 2007-2008, 31518, nr. 3, p. 12).

4.10.
Ondanks dat in het onderhavige geval de aansprakelijkheid vast staat en van een volstrekt onnodig of onterecht ingestelde procedure geen sprake is, zal de kantonrechter niet overgaan tot begroting van de kosten. Daartoe is het volgende redengevend. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de benadeelde in beginsel de kosten gemoeid met een deelgeschilprocedure volledig vergoed kan krijgen van de andere partij als in ieder geval de aansprakelijk vast staat of komt te staan. Blijkens de parlementaire geschiedenis is de rechtvaardiging hiervoor gelegen in het feit dat de deelgeschilprocedure een voorziening beoogt te bieden in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase. De onderhavige procedure heeft betrekking op het laatste geschilpunt tussen partijen waardoor van verdere buitengerechtelijke onderhandelingen geen sprake meer zal zijn.

4.11.
Onder de gegeven omstandigheden ontbreekt een rechtvaardiging – en is het evenmin redelijk – verweerder, de in het gelijk gestelde partij, te veroordelen in het kosten van dit deelgeschil. Begroting van de kosten kan daarmee ook achterwege blijven. In dit verband is van belang dat volgens de parlementaire geschiedenis geen sprake is van een deelgeschil als er na een beslissing in het deelgeschil geen geschilpunt meer resteert en die geschillen volgens de wetgever bij de bodemrechter dienen te worden aangebracht. Daaruit volgt dat de wetgever niet de bedoeling heeft gehad in die gevallen het proceskostenregime van het deelgeschil toepassing te laten vinden. ECLI:NL:RBDHA:2018:16009