Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Gelderland 171215 kosten gevorderd obv 20,5 x € 225,00 + BTW, totaal € 5.640,11; begroot en toegewezen € 3.000,00 incl. griffierecht

Rb Gelderland 171215 remincident vanwege container op snelweg; nader onderzoek ter vaststelling van causaal verband nodig
- kosten gevorderd obv 20,5 x € 225,00 + BTW, totaal € 5.640,11; begroot en toegewezen € 3.000,00 incl. griffierecht

4.3.

Wat resteert zijn de buitengerechtelijke kosten (verzoek 6) en de kosten van het deelgeschil (verzoek 7). [verzoekers] heeft in zijn verzoekschrift onder het kopje “Buitengerechtelijke kosten” zonder een nadere specificatie een bedrag genoemd van € 4.859,66 (17 uren x € 225,00 ex 5% kantoorkosten en 21% BTW). Het gaat volgens [verzoekers] om werkzaamheden die tot aan de indiening van het verzoekschrift zijn verricht en die zien op jurisprudentieonderzoek, gesprekken met cliënten, dossierstudie, correspondentie met Achmea en het opstellen van het onderhavige verzoekschrift. Uit die omschrijving leidt de rechtbank af dat het (grotendeels) gaat om de door de rechter te begroten kosten bij de behandeling van het verzoek, een en ander als bedoeld in artikel 1019aa Rv. Dat volgt ook uit de brief van [verzoekers] van 4 november 2015 waarin hij schrijft: “Hierbij ontvangt u mijn urenspecificatie in verband met het verzoek om de kosten van dit deelgeschilprocedure te begroten”. Uit de bij die brief gevoegde urenspecificatie volgt een bedrag € 5.640,11 (inclusief BTW). De rechtbank gaat er vanuit - gelet op de vermelde werkzaamheden op die specificatie en zonder een nadere toelichting, die ontbreekt - dat het eerder genoemde bedrag van € 4.859,66 daarin is begrepen.
De rechtbank stelt tegen deze achtergrond vast dat de verzoeken van [verzoekers] onder 6 en 7 in feite hetzelfde verzoek betreffen, namelijk de kosten van dit deelgeschil te begroten, en niet (ook nog) afzonderlijk een verzoek tot betaling van buitengerechtelijke kosten. Voor zover [verzoekers] wel heeft bedoeld dat verzoek te doen, dan heeft hij nagelaten het onderscheid tussen de beide verzoeken inzichtelijk te maken en te onderbouwen. Het verzoek onder 6 zal worden afgewezen. Het verweer dat Achmea tegen de buitengerechtelijke kosten heeft gevoerd zal om voorgaande reden worden beschouwd als te zijn gedaan tegen het verzoek om de kosten van het deelgeschil te begroten (verzoek 7).

4.4.
[verzoekers] verzoekt de kosten van het deelgeschil te begroten op € 5.640,11 en Achmea te veroordelen tot betaling daarvan. Dat bedrag bestaat uit ruim 20,5 uur tegen een tarief van € 225,00 per uur, exclusief BTW.
Achmea heeft aangevoerd dat de door mr. Alaca opgevoerde werkzaamheden grotendeels al door de voorganger van mr. Alaca zijn verricht en dat Achmea daarvoor ook al een bedrag van € 12.000,00 aan die voorganger heeft vergoed. Om die reden acht Achmea de opgevoerde kosten niet redelijk.
Artikel 1019aa Rv bepaalt dat de rechter in de beschikking de kosten begroot die gemoeid zijn met de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt en dat de rechter daarbij alle redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking neemt. Daarbij geldt een dubbele redelijkheidstoets: het dient redelijk te zijn dat deze kosten zijn gemaakt en de hoogte van deze kosten dient eveneens redelijk te zijn (MvT, Kamerstukken II, 2007-2008, 31 518, nr. 3, p. 18).
Afgezet tegen de stand waarin de zaak zich thans bevindt en het niet weersproken verweer van Achmea, begroot de rechtbank de kosten van het deelgeschil, inclusief griffierecht, op € 3.000,00. Achmea, die aansprakelijkheid heeft erkend, zal tot betaling van dit bedrag worden veroordeeld. ECLI:NL:RBGEL:2015:8266