Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Rotterdam 140617 kosten gevorderd obv 31,7 uur, toegewezen obv 20 uur x € 260,00 + 21% en griffierecht, totaal € 6.580,-

Rb Rotterdam 140617 Deelgeschil; kop-staart botsing; causaal verband aangenomen na expertiserapporten neuroloog en neuropsycholoog;
- voorschotverzoek tzv vav en bgk € 50.000,00 toegewezen;
- kosten gevorderd obv 31,7 uur, toegewezen obv 20 uur x € 260,00 + 21% en griffierecht, totaal € 6.580,-

2. De feiten 
2.1. Op 3 november 2011 was X betrokken bij een verkeersongeval, waarbij de personenauto, waarvan X inzittende was, van achter werd aangereden door een bestuurder van een bij Allianz verzekerde auto. 

2.2. Sinds het ongeval heeft X klachten als met name pijn aan hoofd, nek en schouder, snelle vermoeidheid, prikkelbaarheid en cognitieve klachten. 

2.3. Allianz heeft aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval erkend. In dat kader heeft Allianz een totaalbedrag van € 17.300,- aan voorschotten aan X betaald. 

2.4. X is de eerste zes weken na het ongeval arbeidsongeschikt geraakt. Hij was op dat moment op basis van een jaarcontract werkzaam als procesmanager bij PostNL. In overleg met de arbo-arts is X vanaf medio december 2011 begonnen met zijn re- integratie en heeft hij vanaf begin 2012 zijn werkuren stapsgewijs opgebouwd, hetgeen heeft geresulteerd in een volledige werkhervatting met ingang van 1 rnaart 2012. 

2.5. Wegens een terugval in klachten is X met ingang van 1 mei.2012 opnieuw volledig arbeidsongeschikt geraakt. In het kader van een werkhervattingstraject onderging X medio 2012 onder begeleiding van Winnock Zorg onder meer cognitieve adaptieve revalidatie. 

2.6. Bij brief van 24 augustus 2012 heeft PostNL aan X meegedeeld dat zijn arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd met ingang van 1 november 2012 zal worden beëindigd.

2.7. Wegens aanhoudende klachten is X in 2013 door de revalidatiearts doorverwezen naar de neuroloog en neuropsycholoog. Daarnaast is X in 2014 ook door een verzekeringsarts onderzocht. 

2.8. Op gemeenschappelijk verzoek van partijen heeft een medische expertise plaatsgevonden door dr. H.J.J.A. Bernsen, neuroloog. Bernsen heeft op eigen initiatief een neuropsychologisch onderzoek laten verrichten door dr. J. Bruins. Op 3 juni 2016 heeft Bruins rapport uitgebracht, welk rapport ook is verwerkt in de door Bernsen uitgebrachte rapportage van 17 november 2016. 

Het rapport van Bruins vermeldt onder meer: 
( ... ) 
Cognitieve functiestoornissen die kunnen worden geobjectiveerd: 
* het onthouden van twee krantenberichten is afwijkend laag: hij onthoudt 76% (RBMI Berichten, norm=87%) 
* er zijn stoornissen in het selectief richten van de aandacht, het profiel past bij endogene arousalproblemen; 
* er zijn stoornissen in het verdelen van de aandacht over twee modaliteiten (auditief en visueel); 
* er zijn stoornissen in de volgehouden auditieve aandacht, waarbij er een duidelijke afname is aan het einde van het onderzoek; 
* er zijn energetische beperkingen: de vermoeidheid neemt toe na cognitieve belasting: einde om 14:45 uur score=7 en de pijn in nek en hoofd: score=4; 
* er is een vertraagde informatieverwerking. Bij herhaalde aandachtstests zijn er leereffecten (zoals verwacht mag worden) bij het reageren op visuele stimuli (sommen goed/fout): trage taak: 50%>83% snelle taak: 33%>67%, maar opvallend is dat bij het detecteren van tonen (3 is goed, 2 en 4 niet) er geen leereffecten zijn: trage taak: 67%>67% en snelle taak: 17%>17%. De prestatie is identiek op alle onderdelen.
Er is 75% afname in de snelle conditie bij het verwerken van tonen en 25% afname in de snelle conditie bij het verwerken van sommen. 
Er zijn duidelijke negatieve effecten van vermoeidheid én/of pijn op de leessnelheid aan het einde van het onderzoek en de langdurige aandacht neemt duidelijk af aan het eind van het onderzoek. 

Psychisch functioneren: 
Bij psychologisch onderzoek blijkt geen psychopathologie. Er wordt geen stemming- (depressie) of angststoornis geobjectiveerd. De gehanteerde manier van algemene coping is palliatief (gericht op ontspanning) en actief (probleemoplossend). Daarnaast zoekt hij sociale steun [ ... ]. Verder maakt hij in gemiddelde mate gebruik van overige manieren van coping (passief/afwachten; vermijden en zichzelf geruststellen). De gehanteerde pijncoping is adequaat: hij is van mening dat hij zelf iets aan pijn kan doen door gebruik van de door hem aangegeven coping strategieën. Er zijn weinig catastrofale pijngedachten en hij wordt bij pijn vooral actiever en daarnaast ontkent hij pijnsensaties. Uit overige resultaten blijkt dat geen sprake is van een afgenomen lichamelijke activiteit en afgenomen motivatie, hetgeen overeenkomt met zijn pijncoping. 

Beantwoording van de vraagstellingen: 

I. Zijn er stoornissen in het mentale functioneren, het taalgebruik, de regulatie van emoties en gedrag of in de helderheid 'van het bewustzijn? 
Antwoord: Voor stoornissen in het mentale functioneren, zie pagina 12-13 hierboven. Er is geen stoornis in de helderheid van het bewustzijn. Er is geen taalstoornis, of afasie, wel bestaan er klachten over woordvindingsproblemen bij vermoeidheid. Negatieve effecten van vermoeidheid zijn tijdens het onderzoek geobjectiveerd maat niet ten aanzien van het spreken. De regulatie van emoties en gedrag is ongestoord. 

2. Is het aannemelijk dat de aangetoonde stoornissen veroorzaakt worden door een hersenbeschadiging als gevolg van een bepaalde (nader te omschrijven) gebeurtenis of aandoening? 
Antwoord: Ik acht het niet uitgesloten op basis van de geobjectiveerde cognitieve functiestoornissen (zie verder). 

3. Zijn er wellicht andere oorzaken dan die bepaalde gebeurtenis of aandoening (al dan niet ermee samenhangend), die de verklaring kunnen vormen voor de aangetoonde stoornissen? 
Antwoord: Pijn en vermoeidheid zijn bekende stoorzenders die het cognitief functioneren negatief kunnen beïnvloeden. Ook bij betrokkene blijkt dit het geval. Echter, op basis van de onderzoeksresultaten vormen zij geen afdoende verklaring voor het cognitief disfunctioneren. 

4 . Indien de aangetoonde stoornissen kunnen worden toegeschreven aan een tengevolge van de genoemde gebeurtenis of, aandoening ontstane hersenbeschadiging, welke zijn dan de beperkingen in het functioneren die daardoor zijn ontstaan? 
Antwoord: Betrokkene kan niet meer tegen tijdsdruk. Hij is trager geworden in het verwerken van informatie en heeft moeite om zich te concentreren en met het verdelen van zijn aandacht. Hierdoor werkt hij langzamer op de PC en kan hij niet meer op hoog niveau Salsa dansen. Hij moet alles opschrijven om zijn geheugen te ondersteunen. Het is aannemelijk dat aandachtstoornissen zijn geheugenfuncties (met name opname) negatief beïnvloeden: dit betekent dat de geheugenproblemen secundair van aard zijn. Hij leest niet echt meer vanwege eerder genoemde problemen. De energetische beperkingen sorteren een negatieve invloed op zijn algeheel (cognitief) functioneren. Hij komt moeilijker uit zijn woorden als hij vermoeid is; moet dan meer naar woorden zoeken. Hij raakt ook eerder geïrriteerd als hij moe is. Niet op mijn vakgebied: voorheen deed hij ook het onderhoud en allerlei klusjes van zijn zeilboot, maar dat kon hij niet meer door pijnklachten. 

Het rapport van Bernsen vermeldt onder meer: 
( ... ) 
V Beschouwing 
Betrokkene heeft gezien de krachtinwerking een acceleratietrauma gehad ten tijde van het ongeval op 03-11-201l. Daarbij werden geen voorliggers geraakt. Betrokkene heeft vervolgens mediseh gedocumenteerde hoofdpijnklachten en nekpijnklachten ontwikkeld. Hij heeft geen schedeltrauma gehad, is niet buiten kennis geweest en weet zich het ongeval goed te herinneren. Desalniettemin werd in de behandelende sector wel gedacht aan een hersenschudding. Op grond van bovenstaande kan er echter niet worden gesproken van een noemenswaardig traumatisch hoofd/hersenletsel. Er is daarom ook geen neurologische verklaring voor de hoofdpijnklachten van betrokkene met dien verstande dat er mogelijk wel sprake is van een analgetica-afhankelijk component omdat betrokkene tamelijk veel pijnstillers gebruikt.

Ongeveer 2 weken na het ongeval ontwikkelde betrokkene ook cognitieve klachten. Daarnaast ontstonden verschijnselen van mentale vermoeidheid. De cognitieve klachten van betrokkene zijn in de behandelende sector neuropsychologisch onderzocht. Er werden enkele cognitieve bijzonderheden gevonden waaronder een vertraagde verwerkingssnelheid, In bet neuropsychologisch onderzoek van mevr. dr.. Bruins van 3-6-2016 wordt eveneens gesproken van geobjectiveerde cognitieve functiestoornissen. Gezien bovenstaande kunnen deze geobjectiveerde klachten echter niet neurologisch worden verklaard op basis van structureel hersen letsel en terecht wordt in de behandelende sector opgemerkt dat er geen sprake is van een NAH. 
Verder zijn er ook geen aanwijzingen voor een cervicale myelopathie, een cervicaal radiculair syndroom, een plexus brachialisletsel of perifeer zenuwletsel waarmee de door betrokkene ondervonden nekklachten kunnen worden verklaard. Ook de behandelend neuroloog vindt wat dit betreft geen neurologische afwijkingen en beeldvormende diagnostiek is in dit opzicht eveneens ongestoord. 
Uit de informatie van de behandelende sector valt op te maken dat er een wat wisselend beloop is van de klachten. De fysiotherapeut stelt op 15-02-2012 dat betrokkene met name 's avonds na het werk nog hoofdpijn heeft, de concentratie beter is maar nog niet als vanouds. Genoteerd is dat betrokkene een afnemend klachtenbeeld heeft waarbij er geen beperkingen in mobiliteit zijn. In juni 2015 geeft de fysiotherapeut echter aan dat de nekpijnklachten in de loop van de tijd erger zijn geworden maar kennelijk niet zodanig ernstig dat betrokkene niet I x per week salsa en Zumba kan dansen. Als resultaat van de behandeling wordt genoteerd dat het een stuk beter gaat maar betrokkene wordt nog matig belastbaar geacht. 
In het medisch onderzoeksverslag van maart 2014 is te lezen [dat] de hoofd-, nek- en schouderpijnklachten. geen belemmering in het dagelijks leven vormen. Betrokkene kon minder goed tegen drukte en stress, maar eigenlijk voelde betrokkene zich wel goed en had het salsadansen weer opgepakt maar dit ging niet zo vlot als voorheen. De neuroloog bericht in 2014 dat betrokkene tijdens de vakantie bijna geen last had, tijdens het leren voor tentamens weer meer klachten waarbij wordt gedacht dal mentale stress meer hoofdpijn geeft dan fysieke inspanning. Ook in de brief van september 2015 is te lezen dat betrokkene tijdens vakantie minder vast zat en het wel weer goed ging. Uit het huisartsenjoumaal komt naar voren dat betrokkene in april 2012 weer meer last van hoofdpijn en vermoeidheid had en tevens het druk heeft gehad. De huisarts denkt aan dan een neurasthenie of surmenage. In oktober 2012 ervaart betrokkene meer druk op het werk waarbij taken te zwaar voor betrokkene leken te zijn en genoteerd is dat bij stress hoofdpijn optreedt. Er wordt gesproken van 2 terugvallen. Het voorafgaande suggereert dat er na het ongeval aanvankelijk een verbeteringstendens voor wat betreft de (pijn)klachten zich heeft afgetekend met een gunstige reactie op fysiotherapie. Vervolgens lijken met name stress en geestelijke inspanning vooral van invloed te zijn op het beloop van de pijnklachten met perioden en omstandigheden waarbij het beter gaat, afgewisseld door perioden waarin een toename van klachten plaats vindt. De revalidatieartsen stellen overigens in dit verband dat de grootste beperkingen op he! gebied van de cognitieve functiestoornissen en mentale flexibiliteit en belastbaarheid liggen. Wat dit betreft doet de vraag zich voor of er geen sprake is van herstel belemmerende of ziektebevorderende factoren waarbij de door de huisarts aangeduide neurasthenie en surrnenage alsmede een ongedifferentieerde somatoforme stoornis het klachtenpatroon kunnen onderhouden. 
Samenvattend kan er geen neurologische verklaring worden geboden voor de door betrokkene na het onderhavige ongeval aangegeven klachten. Voor wat betreft de hoofdpijnklachten kan differentiaal diagnostisch worden gedacht aan een tension type headache of analgetica afhankelijke hoofdpijn, voor wat betreft de nekklachten kan er initieel sprake zijn geweest van een WAD graad I/II met een gunstig beloop. Vervolgens ontwikkelt zich een klachtenpatroon wat multifactorieel, psychogeen en/of gedragsrnatig bepaald lijkt te zijn en waarbij herstelbelemmerende of ziekte bevorderende factoren een rol kunnen spelen bij het voortduren van deze klachten. 

VI Beantwoording van uw vragen 
1. De situatie met ongeval 
( ... ) 
Medische gegevens 
b. Wilt u op basis van het medisch dossier van de onderzochte een beschrijving geven van: 
- de medische voorgeschiedenis van de onderzochte op uw vakgebied; 
- de medische behandeling van het letsel van de onderzochte en het resultaat daarvan. 
Antwoord: 
De medische voorgeschiedenis op mijn vakgebied is voor zover mij bekend blanco. ( ... )

Medisch onderzoek 
c. Wilt u een beschrijving geven van uw bevindingen bij lichamelijk en eventueel hulponderzoek? 
Antwoord: 
De bevindingen bij lichamelijk onderzoek zijn besproken in hoofdstuk II.. Voor de bevindingen bij neuropsychologisch onderzoek verwijs ik u naar de rapportage van mevr. dr. J. Bruins. ( ... ) 

Consistentie 
d. Is naar uw oordeel sprake van een onderlinge samenhang als het gaat om de informatie die is verkregen van de onderzochte zelf, de feiten zoals die uit het medisch dossier naar voren komen en uw bevindingen bij onderzoek en eventueel hulponderzoek? 
( ... ) 
Antwoord: 
d. De gegevens zoals door betrokkene zijn medegedeeld, komen in grote lijnen overeen met de informatie uit de behandelende sector. Zowel bij het huidige neurologisch onderzoek, als bij het neurologisch onderzoek in de behandelende sector worden geen neurologische afwijkingen vastgesteld. 
( ... ) 

Diagnose 
f. Wat is de diagnose op uw vakgebied? Wilt u daarbij uw differentiaaldiagnostische overweging geven? 
Antwoord: 
Er kan geen verklarende neurologische diagnose voor met name de hoofdpijnklachten van betrokkene worden aangegeven in relatie tot het ongeval. Eveneens is er geen neurologische verklaring voor de door betrokkene aangegeven nekpijnklachten. Wat betreft de hoofdpijnklachten kan worden gedacht aan een analgetica-afhankelijk hoofdpijn en tevens aan een zogenaamd "tension type headache". 
Differentiaaldiagnostisch kan wat betreft de nekpijnklachten in eerste instantie worden gedacht aan een WAD graad I tot II met vervolgens een klachtenpatroon dat multifactorieel, psychogeen en/of gedragsrnatig bepaald lijkt te zijn en waarbij herstelbelemmerende of ziektebevorderende factoren een rol kunnen spelen bij het voortduren van de klachten. Zie hiervoor eveneens de overwegingen in hoofdstuk V. 

Invaliditeit 
g. Welke huidige mate van functieverlies (impairment) kunt u vaststellen op uw vakgebied? Wilt u dit uitdrukken in een percentage volgens de richtlijnen van de Arnerican Medical Association (AMA- guides, zesde druk) aangevuld met de eventuele richtlijnen van uw eigen beroepsvereniging? 
Antwoord: 
Op grond van de richtlijnen van de Nederlandse Vereniging voor Neurologie kan er bij posttraumatische hoofd- of'nekklachten zonder neurologische substraat geen percentage functiestoornis worden vastgesteld. Met betrekking tot de posttraumatische nekklachten kan betrokkene onder het voorbehoud van hetgeen in de beschouwing in hoofdstuk V is gesteld ten aanzien van klachtenonderhoudende factoren en het atypische verloop van deze nekklachten in relatie tot het ongeval, volgens de AMA guides 6e editie, hoofdstuk 17, worden ingedeeld in klasse I in tabel 17-2. De "grade modifiers" voor "physical examination" en "clinical studies" bedragen beide 0. 
Betrokkene scoort op de PDQ 79 en valt daarom wat betreft de "grade modifier" "functional history" in categorie "matig" waaraan een waarde van 2 is verbonden. Omdat deze waarde echter 2 punten hoger ligt dan de andere "grade modifiers", dient dit getal te worden genegeerd (p.572). Met gebruikmaking van de Net Adjustment Formula: = (GMFH class of diagnosis(CDX) + (GMPE-CDX) + (GMCS-CDX) (17.3f, pg. 582) komt betrokkene vervolgens uit op een. score van - 1 + -1 /-1 hetgeen -3 oplevert. Toegepast op tabel 17-2 levert dit een percentage functiestoornis van 1% op. 

Beperkingen 
h. Welke beperkingen op uw vakgebied bestaan naar uw oordeel bij de onderzochte in zijn huidige toestand, ongeacht of de berperkingen voortvloeien uit het ongeval? Wilt u deze beperkingen zo uitgebreid mogelijk beschrijven, op semi-kwantitatieve wijze weergeven? 
Antwoord: 
Er kunnen geen neurologische afwijkingen worden vastgesteld en er kan geen neurologische verklaring worden geboden voor de door betrokkene aangegeven klachten in relatie tot het ongeval. Derhalve kunnen er geen neurologisch bepaalde beperkingen worden aangegeven. Zie verder het antwoord op vraag 4 in de rapportage van mevr. dr. J. Bruins. 
( ... ) 
Antwoord: 
h, Ik verwacht geen wezenlijke verbeteringen of verslechteringen meer in de huidige neurologische toestand van betrokkene in de toekomst. 
( ... )

2. Situatie zonder ongeval 
Klachten, afwijkingen en beperkingen voor ongeval 
a. Bestonden voor het ongeval bij de onderzochte reeds klachten en afwijkingen op uw vakgebied die de onderzochte thans nog steeds heeft? 
( ... ) 
Antwoord: 
a. Voor zover mij bekend bestonden bij betrokkene voor het ongeval geen klachten of afwijkingen op mijn vakgebied. 
( ... ) 

Klachten, afwijkingen-en beperkingen zonder ongeval 
c. Zijn er op uw vakgebied klachten en afwijkingen die er ook zouden zijn geweest of op enig moment ook hadden kunnen ontstaan, als het ongeval de onderzochte niet was overkomen? 
d. Zo ja (dus zonder ongeval ook klachten), kunt u dan een indicatie geven met welke mate van waarschijnlijkheid, op welke termijn en in welke omvang de klachten en afwijkingen dan hadden kunnen ontstaan? 
e. Kunt u aangeven welke beperkingen en welk percentage functionele invaliditeit uil deze klachten en afwijkingen zouden zijn voortgevloeid? 
f. Verwacht u in de toekomst nog een belangrijke verbetering of verslechtering van de op uw vakgebied geconstateerde niet ongeval gerelateerde klachten en afwijkingen? 
( ... ) 

Antwoord: 
c. Er kan niet worden uitgesloten dat betrokkene ook in de situatie zonder ongeval op enig moment hoofdpijnklachten had kunnen krijgen aangezien hoofdpijn klachten ook in de niet-getraumatiseerde bevolking vrij vaak voorkomen. 
d. Er kan geen indicatie worden gegeven met welke mate van waarschijnlijkheid, op welke termijn en in welke omvang deze klachten aanwezig zouden zijn geweest in de situatie zonder ongeval. 
e. In het algemeen vloeien er geen beperkingen voort uit de meeste hoofdpijnklachten daar het veelal niet handelt om structureel hersenletsel op basis waarvan de hoofdpijnklachten zijn ontstaan. Het percentage functiestoornis kan volgens hoofdstuk 3 van de AMA Guldes 6 editie fluctueren tussen de 1 en 3 (tabel 3-1). Doorgaans kan bij de meeste typen hoofdpijn geen percentage functiestoornis worden toegekend op basis van de NVvN richtlijnen. 
f Er kan geen prognostische uitspraak worden gedaan met betrekking tot eventuele aanwezige hoofdpijnklachten in de situatie zonder ongeval. 
( ... ) 

3. Overig 
a. Heeft u naar aanleiding van uw bevindingen nog opmerkingen die relevant kunnen zijn voor het verdere verloop van deze zaak? 
Antwoord: . 
Voor de bevindingen van het neuropsychologisch onderzoek verwijs ik u naar de rapportage d.d. 3-6-2016 van mevr. dr. J. Bruins, 
Addendum: 
Collega ( ... ) vraagt of er wel of geen aanwijzingen zijn voor hersenbeschadiging (brief 24-8-2016) en wat de interpretatie is van de testresultaten tlegen de achtergrond van onderzoeksbevindingen. 
Zoals aangegeven in de beschouwing in hoofdstuk V zijn er geen aanwijzingen voor een noemenswaardig traumatisch hoofd/hersenletsel op grond waarvan structureel hersenletsel is te verwachten en op basis waarvan de afwijkende neuropsychologische testresultaten zijn te verklaren. Het voorafgaande brengt met zich mee dat er geen neurologische verklaring voor de afwijkende neuropsychologische bevindingen aanwezig is. Er kunnen wellicht wel andere niet-neurologische verklaringen voorhanden zijn maar het valt buiten de deskundigheid van de neuroloog om hier een uitspraak over te doen. Wellicht kan deze vaag wel worden voorgelegd aan de neuropsycholoog. 

2.9. Met ingang van 29 april 2014 ontvangt X een WIA-uitkering die is vastgesteld op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 35-45%.

2.10. X is vanaf september 2012 begeleid door een arbeidsdeskundige van Radar Arbeidsdeskundig Bureau. Pogingen tot re-integratie bij PostNL zijn niet geslaagd. Nadien heeft X een opleiding tot vinoloog gevolgd en is hij vervolgens, na eerst stage te hebben gelopen, met ingang van 4 mei 2015 in dienst getreden bij Return Services voor 20 uur per week in de functie van online wijnmarketeer. Om financiële redenen heeft Return Services de arbeidsovereenkomst met X niet verlengd. Het dienstverband is per 1 november 2016 beëindigd. 

3. Het geschil 
3.1. X verzoekt: 
a. voor recht te verklaren 
- dat er (juridisch) causaal verband bestaat tussen de klachten van X (zoals beschreven in de expertiserapportages) en het ongeval van 3 november 2011, 
- dat de sinds het ongeval bestaande (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid van X en de daarvoor veroorzaakte schade van arbeidsvermogen aan het ongeval toegerekend dienen te worden, 
b. Allianz, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen om aan X bij wijze van voorschot op de schade wegens verlies van arbeidsvermogen en buitengerechtelijke kosten te betalen een bedrag van € 50.000,-, 
c. de kosten van deze procedure te begroten in de zin van artikel 1019aa Rv en Allianz te veroordelen deze kosten aan X te voldoen. 

3.2. Allianz voert verweer dat strekt tot niet-ontvankelijkverklaring dan wel afwijzing van het verzoek. 

4. De beoordeling 
4.1. Deze zaak draagt een internationaal karakter, nu X woonachtig is in België. Onderzocht moet daarom worden of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en zo ja, welk recht moet worden toegepast. Op grond van artikel 11 lid 1 sub a Verordening (EU) nr. 1215/2012 heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht en op grond van artikel 2 Verordening (EG) nr. 593/2008 is Nederlands recht van toepassing. 

4.2. X heeft zich tot de rechtbank gewend met een verzoek als bedoeld in artikel 1019w Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). In genoemd artikel is de mogelijkheid van een deelgeschilprocedure opgenomen. Deze procedure biedt zowel de persoon die schade lijdt door dood of letsel, als degene die daarvoor aansprakelijk wordt gehouden, de mogelijkheid in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase de rechter te adiëren. Doel van de deelgeschilprocedure is de vereenvoudiging en versnelling van de buitengerechtelijke afhandeling van letsel- en overlijdensschade. 

4.3. In de eerste plaats dient, gezien de betwisting van Allianz op dit punt, te worden beoordeeld of het verzoek zich leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure. Hieromtrent wordt het volgende overwogen. 

4.3.1. Gezien het doel van de deelgeschilprocedure, te weten bet bevorderen van de buitengerechtelijke onderhandelingen in het kader van de afhandeling van letsel- en overlijdensschade, dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of de verzochte beslissing voldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst (artikel 1019z Rv). De investering in tijd, geld en moeite moeten aldus worden afgewogen tegen het belang van de vordering en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren. 

4.3.2. Het verzoek strekt er toe een oordeel te geven over het causaal verband tussen de gestelde klachten en het ongeval. Aannemelijk is dat wanneer een beslissing over het causaal verband tussen de gestelde klachten en het ongeval is gegeven, en dus nadat duidelijk is wat op dit punt tussen partijen rechtens heeft te gelden, partijen de buitengerechtelijke onderhandelingen kunnen voortzetten. Daarmee is het belang van X gegeven. Dit alles afgewogen tegen de investering in tijd, geld en moeite, bestaat er geen grond om het verzoek van X op voorhand afte wijzen. De verzochte beslissing kan voldoende bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. 

4.4. Het verzoek, zoals dat ter zitting is toegelicht, strekt er toe te bepalen dat de gestelde klachten aan het ongeval moeten worden toegerekend. Aan het verzoek legt X ten grondslag dat hij sedert en ten gevolge van het ongeval lijdt aan - kort gezegd - pijn aan hoofd, nek en schouder, snelle vermoeidheid, prikkelbaarheid en cognitieve klachten (vertraagde informatieverwerking, problemen met korte termijngeheugen, woordvindingsproblemen en aandachtstoornissen), met als gevolg dat hij wordt beperkt in (onder meer) zijn arbeidsvermogen. X stelt zich op het standpunt dat op grond van de overgelegde medische informatie, in het bijzonder de rapporten van Bernsen en Bruins, de door hem gestelde klachten en het causaal verband tussen die klachten en het ongeval voldoende zijn aangetoond. 

4.5. In de kern betwist Allianz dat er tussen de door X gestelde klachten en het ongeval een causaal verband bestaat. In dat verband voert Allianz (onder meer) aan dat er hoogstens sprake is van enkele maanden aanhoudende ongevalsgerelateerde nekklachten en dat er voor de nadien aanhoudende (nek)klachten geen medische verklaring kan worden gegeven. Voorts voert Allianz aan dat de klachten van X heel goed verklaard kunnen worden door persoonlijke omstandigheden (zoals kennelijke werkdruk bij PostNL alsook kennelijke psychische klachten bij X).

4.6. De rechtbank zal, nu partijen tijdens de buitengerechtelijke onderhandelingen in gezamenlijk overleg hebben besloten tot een neurologische expertise, zijn rapport als uitgangspunt nemen bij de beoordeling van het onderhavige geschil. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat niet in geschil is dat het rapport van Bernsen voldoet aan de daaraan te stellen eisen en er ook overigens tegen dit rapport geen bezwaren zijn geuit. Ook het rapport van Bruins zal als uitgangspunt worden gebruikt. Hoewel Allianz, zo begrijpt de rechtbank haar standpunt, hiertegen bezwaar heeft gemaakt omdat Bruins op eigen initiatief van Bernsen en zonder medeweten van Allianz een neuropsychologisch onderzoek heeft uitgevoerd, ziet de rechtbank thans geen aanleiding om inhoudelijk aan de juistheid van het rapport van Bruins te twijfelen. 

4.7.1. De rechtbank stelt op basis van de rapporten van Bernsen en Bruins vast dat de door X gepresenteerde klachten gekwalificeerd kunnen worden als - kort gezegd - whiplashklachten. Inherent aan dergelijke klachten is dat deze moeilijk objectiveerbaar zijn, omdat bij deze klachten een anatomisch substraat ontbreekt, dat wil zeggen dat de klachten veelal niet aantoonbaar zijn op medisch beeldmateriaal. De medische beoordeling van het bestaan van deze klachten berust daarom vooral op de anamnese van de patiënt. 

4.7.2. Enige objectivering van de - subjectieve - klachten is echter wel mogelijk en ook vereist. Daarvoor is noodzakelijk en voldoende dat bij zorgvuldige beoordeling van alle (medische) informatie kan worden vastgesteld dat aannemelijk is dat de klachten reëel, niet ingebeeld, niet voorgewend en niet overdreven zijn. Dit in de jurisprudentie ontwikkelde criterium komt er op neer dat de rechter er, op grond van de beschikbare medische informatie, van overtuigd moet zijn dat het gaat om klachten die de betrokkene daadwerkelijk beeft zonder dat zij tracht de situatie ernstiger te doen overkomen dan deze is. Nu het aan de rechter is om het causaal verband tussen een onrechtmatige daad en de volgens het slachtoffer van die onrechtmatige daad daaruit voortvloeiende schade vast te stellen en de klachten volgens het slachtoffer (in casu X) leiden tot beperkingen die weer leiden tot materiële schade in de vorm van verlies aan verdienvermogen komt het aan op het rechterlijk oordeel (en niet op een medische diagnose). 

4.7.3. De rapporten van Bernsen en Bruins bieden voldoende aanknopingspunten om te kunnen spreken van gezondheidskIachten in vorenbedoelde zin. Uit de rapporten blijkt dat Bernsen en Bruins hebben beschikt over het medisch dossier van X, waaronder inlichtingen van de door X sinds het ongeval geraadpleegde medische behandelaars en dat naar het oordeel van Bernsen sprake is van een onderlinge samenhang als het gaat om de informatie die is verkregen van X, de feiten zoals die uit het medisch dossier naar voren komen en de bevindingen bij zijn onderzoek (zie vraag d rapport Bernsen). Het gaat daarbij om de door X genoemde pijn aan hoofd, nek en schouders, snelle vermoeidheid, prikkelbaarheid en cognitieve klachten. X heeft deze klachten in de periode na het ongeval steeds benoemd in de contacten met zijn medisch behandelaars en hij heeft fysiotherapie ondergaan gericht op het verminderen van deze door hem ervaren klachten. Er is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een consistent, consequent en samenhangend patroon van "whiplashachtige" klachten. Verder kan uit de medische gegevens worden afgeleid dat de hiervoor genoemde klachten sinds het ongeval onafgebroken hebben voortgeduurd. 

4.7.4. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en in aanmerking genomen dat X een kop-staart-botsing is overkomen en dat juist een dergelijk ongeval tot het ontstaan van whiplashklachten kan leiden, heeft X het bestaan van zijn klachten voldoende aannemelijk gemaakt. Voor het oordeel dat de klachten niet reëel zijn of zijn ingebeeld, voorgewend of overdreven bestaan onvoldoende aanknopingspunten. 

4.8. Vervolgens wordt toegekomen aan de beoordeling van de vraag of de klachten van X door het ongeval zijn veroorzaakt. Daarbij wordt voorop gesteld dat in een geval als het onderhavige, waarin het gaat om medisch moeilijk objectiveerbare klachten, aan het bewijs van het oorzakelijk verband tussen het ongeval en de klachten (waarbij een vergelijking dient te worden gemaakt tussen de situatie met ongeval en de situatie zonder ongeval) in de gegeven omstandigheden geen al te hoge eisen kunnen worden gesteld. Dit betekent dat een specifieke, medisch aantoonbare verklaring voor de klachten niet aanwezig hoeft te zijn. Indien komt vast te staan dat het slachtoffer voor het ongeval de klachten niet had, de klachten op zich door het ongeval veroorzaakt kunnen worden en een alternatieve verklaring voor de klachten ontbreekt, zal het bewijs van het (juridisch) causaal verband tussen de klachten en het ongeval daarmee veelal geleverd zijn. 

4.9. Uit de overgelegde medische informatie volgt dat de klachten van X zijn aangevangen meteen na het ongeval, dat zij sindsdien steeds in meerdere of mindere mate aanwezig zijn geweest en nog immer voortduurden ten tijde van de expertises van Bernsen en Bruins. De beschikbare medische gegevens bevatten geen enkele aanwijzing dat X in het verleden vergelijkbare problemen met zijn gezondheid heeft ondervonden. Bij gebreke van relevante klachten voor het ongeval ontbreken aanknopingspunten dat de klachten het gevolg zijn van een te hoge werkdruk bij PostNL dan wel kennelijk reeds bestaande kennelijke psychische klachten bij X, zoals door Allianz aangevoerd. Wel heeft Bernsen bij de beantwoording van vraag 2c en 2d geoordeeld dat "niet kan worden uitgesloten dat betrokkene ook in de situatie zonder ongeval op enig moment hoofdpijnklachten had kunnen krijgen aangezien hoofdpijnklachten ook in de niet- getraumatiseerde bevolking vrij vaak voorkomen", maar volgens hem kan "geen indicatie worden gegeven met welke male van waarschijnlijkheid, op welke termijn en in welke omvang deze klachten aanwezig zouden zijn geweest in de situatie zonder ongeval". In het medisch dossier zijn verder ook geen aanknopingspunten te vinden om te kunnen concluderen dat X, indien het ongeval hem niet was overkomen, de overige hiervoor genoemde klachten ook zou hebben ontwikkeld. 

4.10. Voor het aannemen van een (juridisch) causaal verband hoeft geen specifieke, medisch aantoonbare verklaring aanwezig hoeft te zijn. Gelet hierop is de omstandigheid dat Bernsen en Bruins voor de klachten geen neurologische verklaring heeft gevonden niet van doorslaggevende betekenis. 

4.11. Dat de klachten van X volgens Allianz wellicht mede kunnen worden veroorzaakt door persoonlijke omstandigheden in privé of op het werk doet aan het voorgaande niet af. Immers, voor juridische causaliteit is niet noodzakelijk dat klachten een direct gevolg zijn van het ongeval. Ook klachten die een indirect gevolg zijn van het ongeval en die eventueel mede samenhangen met pre-existente klachten en/of de persoonlijkheidsstructuur van het slachtoffer zullen veelal aan de aansprakelijke partij kunnen worden toegerekend. Uitgangspunt is dat Allianz X dient te nemen zoals hij is, dus inclusief eventuele pre-existente kwetsbaarheid en eventuele persoonlijke predispositie tot ontwikkeling of het in stand houden van bepaalde klachten. Dit is slechts anders in geval van bijzondere omstandigheden, maar die zijn niet gesteld noch gebleken. 

4.12. Op grond van het vorenstaande wordt geoordeeld dat er (juridisch) causaal verband bestaat tussen de klachten van X en het ongeval. De periode van volledige werkhervatting vanaf 1 maart 2012 tot 1 mei 2012 (de dag waarop X opnieuw volledig arbeidsongeschikt is geraakt) is dermate kort dat deze periode van volledige werkhervatting geacht wordt het causaal verband niet te hebben doorbroken, te meer nu de werkhervatting en de tweede uitval in werkzaamheden betrekkelijk kort na het ongeval heeft plaatsgevonden. De op dit onderdeel gevorderde verklaring voor recht zal dan ook worden toegewezen. 

4.13. Met betrekking tot het door X gevorderde voorschot stelt de rechtbank voorop dat de aard van de deelgeschilprocedure met zich brengt dat de deelgeschilrechter zoveel mogelijk uitdrukkelijk en zonder voorbehoud oordeelt. Dit stelt dus andere eisen aan de beoordeling van een verzoek over een (aanvullend) voorschot dan indien een voorschot in kort geding of provisionele eis in een bodemprocedure zou worden gevorderd (waarin alsdan voorlopige oordelen worden geformuleerd). Dit betekent dat op basis van de thans in het geding gebrachte stukken vastgesteld moet kunnen worden dat X een aanspraak heeft op schadevergoeding die de reeds door Allianz betaalde voorschotten (significant) overstijgt. Voor (nadere) bewijslevering is in een deelgeschilprocedure immers in beginsel geen plaats, terwijl het in voorkomend geval ook niet zou gaan om een overzichtelijke, eenvoudige bewijskwestie op grond waarvan de rechtbank aanleiding zou zien op dat uitgangspunt een uitzondering te maken.

4.13.1. X stelt dat hij schade wegens verlies aan arbeidsvermogen lijdt en heeft geleden. In 2011 (het ongevalsjaar) had hij een jaarinkomen van € 46.053,- en in 2012 € 52.323,-. Na de beëindiging van het dienstverband bij PostNL had X een jaarinkomen van € 30.826,- en in 2014 (in verband met uitkeringen) € 25.045,- en in 2015 en 2016 respectievelijk € 27.109,- en € 21.952,- (geschat). X stelt dat hij zonder ongeval bij PostNL in dienst zou zijn gebleven en dan jaarlijks minimaal € 52.323,- zou hebben verdiend, los van emolumenten en een geschatte salarisgroei van 1% per jaar wegens aannemelijke doorgroeimogelijkheden. De totaal door het ongeval geleden schade wegens verlies aan arbeidsvermogen begroot X op € 73.095,-, waardoor volgens X (gezien het eerdere uitbetaalde voorschoot van € 14.300,-) ruimte bestaat voor een aanvullend voorschot van € 56.000,-. Daarnaast is Allianz volgens X gehouden de door hem gemaakte kosten van € 10.026,01 aan rechtshulp te vergoeden. Gelet op dit alles verzoekt X thans om toekenning van een aanvullend voorschot van € 50.000,-. 

4.13.2. In het procesdossier bevindt zich geen actueel rapport van een verzekeringsarts die naar aanleiding van de ongevalsgerelateerde klachten van X de als gevolg daarvan bestaande arbeidsbeperkingen en de duurzaam benutbare mogelijkheden van X in kaart brengt. Wel heeft verzekeringsarts N.J.M. de Bruyn in zijn medisch onderzoeksverslag van 10 maart 2014 gerapporteerd dat er duurzaam benutbare mogelijkheden zijn, maar dat X ook beperkingen heeft op het psyche-mentale vlak. Daarbij was de verwachting dat op langere termijn de medische situatie zou verbeteren en de functionele mogelijkheden zouden toenemen (zie productie 1 verzoekschrift, blz.76). 

4.13.3. X is, zo is ter zitting naar voren gekomen, thans vanuit huis werkzaam als beheerder van een facebookpagina voor 20 uur per week en ontvangt aanvullend een WIA- uitkering. Wat thans de actuele stand van zaken aangaande zijn arbeidsbeperkingen en benutbare mogelijkheden is, kan in deze procedure niet worden vastgesteld, maar vast staat in ieder geval wel dat X na het ongeval arbeidsongeschikt is geraakt alsmede dat er na de beëindiging van zijn dienstverband bij PostNL eind 2012 sprake is van een forse daling van zijn inkomen. Deze omstandigheden gevoegd bij het hierboven gegeven oordeel dat er (juridisch) causaal verband bestaat tussen de klachten van X en het ongeval, maken op zich aannemelijk dat er tussen de als gevolg van het ongeval ontstane (al dan niet gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid en de forse inkomstendaling eveneens een causaal verband in juridische zin bestaat. 

4.13.4. Met betrekking tot de inkomensdaling van X wijst Allianz er op dat onduidelijk is wat de precieze reden voor de beëindiging van het dienstverband bij PostNL is geweest. Zo bestaat de mogelijkheid van een arbeidsconflict tussen X en PostNL en is daarnaast uit een arbeidsdeskundig vervolgrapportage van 15 november 2012 gebleken dat vanwege een reorganisatie bij PostNL ongeveer de helft van de collega's van X moest vertrekken. Voor zover Allianz zich hiermee op het standpunt bedoelt te stellen dat het dienstverband tussen X en PostNL om een andere reden dan X arbeidsongeschiktheid is beëindigd, wordt overwogen dat van omstandigheden die wijzen op een arbeidsconflict niet is gebleken en verder aannemelijk is dat, als juist zou zijn dat met de beëindiging van het dienstverband van X vooruit zou zijn gelopen op een aanstaande reorganisatie, de arbeidsongeschiktheid van X de kans op verlenging van zijn arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd in ieder geval aanzienlijk heeft verkleind. Dat X nadien een opleiding tot vinoloog is gaan volgen en naar aanleiding daarvan een op basis van een tijdelijk contract aangevangen dienstverband bij een online wijnmarketeer geen succesvol vervolg heeft kunnen geven (het tijdelijke contract is niet verlengd), doet aan het voorgaande niet af.

4.13.5. Op grond van het voorgaande is aannemelijk dat X als gevolg van het ongeval (en de naar aanleiding daarvan ontstane arbeidsongeschiktheid) schade wegens verlies aan arbeidsvermogen heeft geleden. In die zin zal de verzochte verklaring voor recht worden toegewezen. 

4.13.6. Hoe hoog de schade precies is en of deze volledig aan het ongeval kan worden toegerekend, zal nog nader moeten worden vastgesteld, maar aannemelijk is wel dat die schade het reeds uitgekeerde totaalbedrag van € 17.300,- aan voorschotten overstijgt. Onder de gegeven omstandigheden komt de rechtbank, na afweging van de wederzijdse belangen, tot toewijzing van een voorschot van € 40.000,- wegens verlies aan arbeidsvermogen. Allianz heeft de hoogte van het verzochte voorschot van € 10.000,- ter zake van gemaakte buitengerechtelijke kosten niet dan wel niet gemotiveerd betwist, zodat ook dit bedrag aan voorschot zal worden toegekend. 

4.13.7. Het voorgaande leidt ertoe dat in totaal een bedrag van € 50.000,- aan aanvullend voorschot zal worden toegekend. 

4.13.8. Het ligt thans voor de hand dat partijen zich wenden tot een verzekeringsarts voor de vraag in hoeverre thans sprake is van (blijvende) beperkingen ten gevolge van het ongeval. 

4.14. Ingevolge artikel 1019aa Rv dient de rechtbank de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door letsel lijdt te begroten, waarbij alle redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW) in aanmerking worden genomen. Of de kosten redelijk zijn, hangt ervan af of het redelijk is dat de kosten zijn gemaakt en of de omvang van de kosten redelijk is. 

4.14.1. Er zijn geen juridische redenen die zich verzetten tegen toewijzing van het verzoek van X om Allianz in de kosten van deze procedure te veroordelen. Evenmin is gebleken van praktische redenen die zich daartegen verzetten. 

4.14.2. X heeft een specificatie gegeven voor het totaal van 31,7 uur dat in verband met het onderhavige geschil is besteed aan de voorbereiding van de zitting (inclusief opstellen verzoekschrift en pleitnota) en het bijwonen van de zitting (inclusief reistijd). Mede gelet op het forse aantal uur dat aan het opstellen van het verzoekschrift en de pleitnota is besteed, komt de rechtbank dit urentotaal bovenmatig voor. Gelet op de kenmerken van de onderhavige zaak, de complexiteit, het financieel belang en de ervaring en kennis van de advocaat komt een urentotaal van 20 tegen een uurtarief van € 260,- (exclusief btw) redelijk voor. 

4.14.3. Het vorenstaande in aanmerking nemende begroot de rechtbank de kosten van dit deelgeschil op een totaalbedrag van € 6.580,- inclusief btw,zijnde 20 uur x € 314,60 (uurtarief van € 260,- + € 54,60 btw) + € 288,- aan griffierecht. 

Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2017/rb-rotterdam-140617

Met dank aan mr. E. Wytema, Van Wassenaer Wytema Letselschade Advocaten & Mediation, voor het inzenden van deze uitspraak.