Overslaan en naar de inhoud gaan

RBMNE 090818- kosten gevorderd en begroot op € 3.480,46 (10,24 uur x € 265,- + 6% + btw)

RBMNE 090818 letsel door uitglijden op rolband in parkeergarage; geen aansprakelijkheid van de gemeente ex 6:174 en 6:162 BW;
- kosten gevorderd en begroot op € 3.480,46 (10,24 uur x € 265,- + 6% + btw)

De feiten

2.1.
[verzoekster] is jeugdverpleegkundige. Zij werkt onder meer op een school in Huizen. Bij een bezoek aan deze school parkeert [verzoekster] haar auto gewoonlijk in de parkeergarage […] te Huizen.

2.2.
In de parkeergarage is een hellende rolband aanwezig die loopt van de hal van de parkeergarage boven, waar zich een entree van de parkeergarage bevindt, naar het parkeerterrein beneden en andersom.

2.3.
Op 23 mei 2016 heeft [verzoekster] haar auto geparkeerd in de parkeergarage. Ze had een rolkoffer bij zich met onderzoekspullen, waaronder een weegschaal, een laptop en de nodige papieren. 

2.4. 
Bij terugkomst ’s middags heeft op de rolband een incident plaatsgevonden, waardoor [verzoekster] letsel heeft opgelopen aan haar linkerbeen, voet en enkel, bestaande uit een breuk in haar scheen- en kuitbeen.

2.5. 
( De advocaat van) [verzoekster] heeft de Gemeente op 9 juni 2016 aansprakelijk gesteld voor het ontstaan van het ongeval.

2.6.
Bij e-mail van 7 oktober 2016 heeft Achmea, de aansprakelijkheidsverzekeraar van de Gemeente, de aansprakelijkheid afgewezen.

2.7.
De Gemeente heeft het onderhoud van de rolband uitbesteed aan Kone B.V. 
Bij e-mail van 13 december 2016 heeft de heer [A] van Kone B.V. aan de Gemeente meegedeeld dat op 29 augustus 2016 een onderzoek heeft plaatsgevonden naar de ruwheid van de treden, dat geen afwijkingen zijn aangetroffen, dat de installatie voldoet aan alle wettelijke eisen en dat geen reden bestaat om de huidige situatie aan te passen.

2.8.
[verzoekster] heeft in november 2017 schriftelijk het volgende verklaard over het incident:
“(…)
In de ochtend van 23 mei 2016 was ik op de scholengemeenschap [naam scholengemeenschap] te Huizen . Mijn auto had ik zoals gewoonlijk geparkeerd in de parkeergarage bij winkelcentrum [naam winkelcentrum] .

Rond kwart voor 1 ’s middags was ik klaar met mijn spreekuur en ging met mijn spullen in een rolkoffertje naar mijn auto. Ik was niet gehaast, niet gestrest, had schoenen met profielzolen aan.

Het regende die dag, de ingang van de hal waar de rolband zich bevond was nat. De automatische schuifdeuren zorgden voor regeninval bij open en dicht gaan en inloop van nattigheid. Er was geen mat, ook geen waarschuwing om extra voorzichtig te zijn met glad weer. Ik was dat echter wel. Ik had met mijn linkerhand de band vast en in mijn rechter de koffer. Ik liep niet, stond stil maar gleed toch uit. De rolband rolde verder. Er was geen automatische stop, ook geen knop bovenaan, beneden of halverwege waarop gedrukt kon worden om de rolband tot stilstand te brengen. Ik heb me opgehesen met het einde van de band in zicht. Mijn linkerbeen heb ik daarbij niet belast. 
(…).” 

2.9. Op 17 mei 2018 heeft [bedrijfsnaam 1] B.V. een stroefheidsonderzoek verricht op de gehele rolband (inclusief verbindingsplaat). In het naar aanleiding van dit onderzoek uitgebrachte rapport is, voor zover relevant, vermeld:

“(…) 
De gemeten stroefheid van het vloermateriaal in droge toestand ligt boven de als ‘voldoende stroef’ geachte ondergrens van µ 0,30 voor de slipweerstand . De norm voor een vloer in natte toestand is µ 0,40 en deze waarde wordt zowel op de verbindingsplaat als op de treden gehaald. Hoewel de parkeergarage dateert van de periode voorafgaand aan de ingangsdatum van de norm NEN 7909 zou ook de ondergrens van µ 0,44 gehaald worden die in de NTA 7909 was opgenomen.

Conclusie 
De treden en de verbindingsplaat op de meetplaatsen voldoen aan norm NEN 7909 (en NTA 7909) en zijn dus voldoende stroef.

(…).”

Het geschil

3.1.
[verzoekster] verzoekt, bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de Gemeente en Achmea aansprakelijk zijn voor de door [verzoekster] geleden en te lijden materiële en immateriële schade en dat de Gemeente en/of Achmea gehouden zijn haar (volledige) schade te voldoen, de kosten van dit geding te begroten en de Gemeente te veroordelen in de kosten van dit geding ex artikel 1019aa van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) juncto 6:96 van het Burgerlijk Wetboek (BW), waaronder het griffierecht.

3.2.
[verzoekster] beroept zich primair op artikel 6:174 BW en subsidiair op artikel 6:162 BW. In het kader van artikel 6:174 BW stelt [verzoekster] dat de rolband niet voldoet aan de eisen die men in de gegeven omstandigheden daaraan mag stellen, omdat in de gegeven omstandigheden (de rolband heeft een hoge hellingsgraad, is blootgesteld aan weerselementen en wordt door winkelend publiek met onder andere winkelwagens gebruikt) had mogen worden verwacht dat de rolband voldoende antislipcoating had dan wel dat er andere veiligheidsmaatregelen waren getroffen, zoals het plaatsen van een waarschuwingsbord of het neerleggen van een antisplitmat. Voor wat betreft artikel 
6:162 BW voert [verzoekster] aan dat de Gemeente een gevaarscheppende situatie in het leven heeft geroepen. Het was volgens [verzoekster] zeer waarschijnlijk dat de gebruikers van de parkeergarage niet aldoor voldoende oplettend zijn vanwege hun achtergrond (winkelend publiek met volle winkelwagens, tassen en rolkoffers). Verder was volgens [verzoekster] de kans op een ongeval in geval van gladheid aanzienlijk en zijn de gevolgen van het ongeval zeer ernstig. De Gemeente had tegen geringe kosten maatregelen kunnen treffen ter voorkoming van het ongeval, zoals het plaatsen van een liftbordje.

3.3.
De Gemeente c.s. voert verweer. Zij betoogt primair dat dit geschil zich niet leent voor behandeling in deze procedure, omdat partijen twisten over de exacte toedracht van het ongeval. Volgens de Gemeente c.s. zal [verzoekster] bewijs moeten leveren van haar stellingen, terwijl dit het bestek van de procedure te buiten gaat. Subsidiair heeft de Gemeente c.s. de aansprakelijkheid betwist. Volgens haar is niet gebleken dat de rolband ten tijde van het ongeval van [verzoekster] op zichzelf glad was, zodat niet wordt toegekomen aan de toepassing van artikel 6:174 BW. De Gemeente c.s. betwist dat de rolband als gevaarzettend of gebrekkig kan worden gekwalificeerd. Voor zover de Gemeente toch aansprakelijk is, is zij van mening dat de schadevergoedingsplicht moet worden verminderd wegens eigen schuld van [verzoekster] . 

3.4. 
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is in geschil of de Gemeente jegens [verzoekster] aansprakelijk is voor de door [verzoekster] geleden schade ten gevolge van het incident op 23 mei 2016.

4.2.
Partijen verschillen van mening over de toedracht van het incident. Volgens [verzoekster] was het op de dag van het incident regenachtig weer en werd water de hal van de parkeergarage ingelopen. [verzoekster] heeft ter zitting verklaard dat zij op de rolband stond met haar linkerhand aan de leuning en haar rechterhand aan de rolkoffer, dat opeens haar voet weggleed en zij viel. Zij meent dat daaruit moet worden afgeleid dat de band glad was.

4.3.
De Gemeente c.s. heeft aangevoerd dat de toedracht van het incident onduidelijk is en dat uitglijden onwaarschijnlijk is indien men op normale wijze stilstaat op de rolband. De rolband is volgens de Gemeente c.s. ontworpen en ingericht om te allen tijde – onafhankelijk van de weersomstandigheden buiten – te gebruiken.

4.4.
De rechtbank overweegt dat in het midden kan worden gelaten wat de toedracht is geweest van het incident. Ook een toedracht van het incident op de wijze die [verzoekster] beschrijft, leidt niet tot aansprakelijkheid van de Gemeente.

4.5.
Een gebrekkige opstal in de zin van artikel 6:174 BW is een opstal die niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen en daardoor gevaar voor personen of zaken oplevert. Wanneer dit gevaar zich verwezenlijkt, is de bezitter van de opstal aansprakelijk, behoudens hier niet aan de orde zijnde uitzonderingen.

4.6.
Het in het leven roepen van een gevaarzettende situatie kan, bij verwezenlijking van dat gevaar, leiden tot aansprakelijkheid op grond van artikel 6:162 BW, indien is voldaan aan de criteria die door de Hoge Raad zijn geformuleerd in het Kelderluikarrest van 5 november 1965 (NJ 1966, 136). In dit arrest is bepaald dat alleen in het licht van de omstandigheden van het gegeven geval kan worden beoordeeld of en in hoeverre aan iemand, die een situatie in het leven roept die voor anderen bij niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid gevaarlijk is, de eis kan worden gesteld, dat hij rekening houdt met de mogelijkheid dat die oplettendheid en voorzichtigheid niet zullen worden betracht en met het oog daarop bepaalde veiligheidsmaatregelen neemt. Daarbij moet worden gelet niet alleen op de mate van waarschijnlijkheid waarmee de niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid kan worden verwacht, maar ook op de grootte van de kans dat daaruit ongevallen ontstaan, op de ernst die de gevolgen daarvan kunnen hebben, en op de mate van bezwaarlijkheid van de te nemen veiligheidsmaatregelen. Deze criteria dienen in onderling verband te worden beschouwd.

4.7.
De rechtbank stelt voorop dat een rolband met een hellingshoek het gevaar in zich bergt dat een gebruiker, die niet de vereiste mate van oplettendheid en voorzichtigheid in acht neemt, te laat op de helling anticipeert en valt. Het bestaan van een latent gevaar is evenwel op zichzelf niet voldoende om de aansprakelijkheid van de Gemeente in het leven te roepen. Relevant is de vraag of de rolband in de gegeven omstandigheden aan de veiligheidseisen voldeed en of de Gemeente in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs meer veiligheidsmaatregelen had moeten nemen.

4.8.
Volgens [verzoekster] is de rolband niet geschikt voor het vervoer van winkel- en bagagekarretjes bij regenachtig weer. De rolband bevindt zich volgens [verzoekster] in de buurt van een in- en uitgang van een parkeerterrein en is aldus blootgesteld aan weerelementen. Bij regenachtig weer en wanneer de wind op de schuifdeuren staat, wordt de hal en vervolgens de rolband nat. In die omstandigheden mag volgens [verzoekster] worden verwacht dat een rolband voldoende antislipcoating bevat om het verliezen van grip te voorkomen. Dat is hier niet gebleken, omdat [verzoekster] ten val is gekomen. [verzoekster] verwijst onder meer naar het door haar overgelegde rapport ‘Schindler 9500AE Hellende rolpaden’, waarin is vermeld dat er een speciale Grip+ wordt geadviseerd, wanneer een rolband zich in de buurt van een uitgang bevindt en is blootgesteld aan weerelementen.

4.9.
De Gemeente c.s. betwist dat de rolband gebrekkig was. Op het moment van het ongeval waren de treden voldoende ruw. Ter onderbouwing van deze stelling verwijst de Gemeente c.s. naar de certificaten van goedkeuring van het [bedrijfsnaam 2] van 22 mei 2008 en 28 februari 2018. Voorts zijn volgens de Gemeente in 2016 regelmatig controles verricht en onderhoudswerkzaamheden uitgevoerd door Kone B.V. Op 19 april 2016, oftewel een maand voor het incident, heeft Kone B.V. de treden van de rolband nog getest op de juiste afstelling en slijtage zonder bijzonderheden te constateren. Hetzelfde beeld gaf de rolband na het incident op 11 augustus 2016. Op 29 augustus 2016 heeft Kone B.V. een extra onderzoek uitgevoerd om de ruwheid van de treden te controleren en zijn er opnieuw geen afwijkingen geconstateerd. Ook uit het rapport van [bedrijfsnaam 1] (vgl. r.o. 2.8.) blijkt volgens de Gemeente c.s. dat de treden voldoende ruw waren. Grip+ wordt alleen toegepast bij rolbanden die werkelijk blootgesteld zijn aan de elementen. Deze rolband ligt binnen, in een hal, en het begin van de rolband is vijf meter verwijderd van de buitendeur van de hal. Op een incident op 9 september 2017 na – waarin een ongeval plaatsvond bij het met één voet opstappen op de rolband – zijn bij de Gemeente geen andere ongevallen op de plek gemeld. Gelet op dit gemotiveerde verweer van de Gemeente c.s. had het op de weg gelegen van [verzoekster] om nadere feiten en omstandigheden aan te voeren die haar stelling dat sprake is van een gebrek kunnen dragen. Zij heeft echter nagelaten om, bijvoorbeeld door het geven van een nadere (deskundige) toelichting ten aanzien van de grip van de onderhavige rolband bij regenachtig weer, haar stelling dat sprake is van een gebrek te onderbouwen. Dat de aanwezigheid van Grip+ noodzakelijk is om de veiligheid van de rolband te garanderen of dat de rolband anderszins gebrekkig was is dan ook niet komen vast te staan.

4.10.
[verzoekster] stelt voorts dat de kans op uitglijden zou zijn verminderd indien de Gemeente een waarschuwingsbord had geplaatst met de vermelding dat het rolband in bepaalde gevallen glad kan zijn. De Gemeente c.s. heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Zij betwist onder meer het causaal verband tussen de maatregel en het gedrag van [verzoekster] . Gelet op dit verweer had het op de weg van [verzoekster] gelegen om concreet aan te geven wat zij na het plaatsen van een waarschuwingsbord anders zou hebben gedaan. Ter zitting heeft [verzoekster] verklaard dat zij misschien beter zou hebben opgelet. Niet gesteld of gebleken is echter dat zij op de dag van het ongeval niet heeft opgelet. [verzoekster] heeft in november 2017 juist schriftelijk verklaard dat zij extra voorzichtig was (vgl. r.o. 2.7.). Naar het oordeel van de rechtbank heeft [verzoekster] dan ook niet concreet gemaakt hoe een extra waarschuwing haar gedrag zou hebben beïnvloed.

4.11.
Voorts had naar de mening van [verzoekster] de Gemeente een droogloopmat voor de rolband kunnen neerleggen. De Gemeente c.s. voert daartegen aan dat aan een (verzonken) droogloopmat weer andere bezwaren ten aanzien van de veiligheid kleven. Dit is door [verzoekster] niet betwist. Dit leidt ertoe dat niet vast staat dat het plaatsen van een (verzonken) droogloopmat de veiligheid van de rolband zou hebben vergroot.

4.12.
Ten aanzien van de suggestie van [verzoekster] dat een liftbordje had kunnen worden geplaatst, is de rechtbank met de Gemeente c.s. van oordeel dat uit de door [verzoekster] als productie 1 bij haar verzoekschrift ingebrachte foto blijkt dat de lift goed zichtbaar is. Daarbij komt dat [verzoekster] tijdens de zitting heeft verklaard dat als zij goed had gezocht, zij had kunnen weten waar de lift zat. [verzoekster] had derhalve – ondanks het ontbreken van een liftbordje – wel degelijk de keuze om met de lift te gaan in plaats van de rolband te gebruiken.

4.13.
Gelet op het voorgaande kan niet worden geconcludeerd dat de rolband niet voldeed aan de veiligheidseisen die daaraan in de gegeven omstandigheden konden worden gesteld. Evenmin kan gelet daarop worden geconcludeerd dat de Gemeente gehouden was meer veiligheidsmaatregelen te nemen. De verzoeken van [verzoekster] worden afgewezen.

4.14.
De rechtbank dient op grond van artikel 1019aa lid 1 Rv de kosten van de procedure te begroten en daarbij de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking te nemen, ook indien een verzoek niet wordt toegewezen. Dit is alleen dan anders indien de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld. Bij de begroting van de kosten dient de rechtbank de dubbele redelijkheidstoets te hanteren; zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn.

4.15.
[verzoekster] verzoekt om de kosten van het deelgeschil te begroten op een bedrag van € 3.480,46 inclusief btw (10,24 uur maal uurtarief € 265,- + kantoorkosten van 6% en btw). De Gemeente c.s. meent dat maximaal 15 uren voor onderhavige deelgeschilprocedure redelijk is en voert geen verweer tegen het uurtarief. De met de opstelling van het verzoekschrift en de verdere behandeling van de zaak gemoeide, redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW zullen door de rechtbank worden begroot op € 3.480,46 inclusief BTW en kantoorkosten. Omdat de aansprakelijkheid niet is komen vast te staan, zal de rechtbank de kosten slechts begroten en niet tevens een veroordeling tot betaling daarvan uitspreken. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat het begrote bedrag uitsluitend verschuldigd is indien de aansprakelijkheid van de Gemeente alsnog in rechte komt vast te staan. ECLI:NL:RBMNE:2018:3705