Overslaan en naar de inhoud gaan

RBNNE 280818 kosten verzocht en toegewezen obv 28,7 x € 248,00 + 6%; kantoorkosten mss niet meer van deze tijd, maar daarmee nog niet onredelijk

RBNNE 280818 Geen opkomend voordeel v.w.b. "bespaarde reiskosten"; rekenrente 5 jaar 1 procent, daarna 3 procent 
kosten verzocht en toegewezen obv 28,7 x € 248,00 + 6%; kantoorkosten mss niet meer van deze tijd, maar daarmee nog niet onredelijk

  1. [verzoeker] verzoekt op grond van het bepaalde in artikel 1019aa Rv voorts om een “volledige kostenveroordeling”. Hij maakt in dit verband – naast het griffierecht en de nakosten – aanspraak op een bedrag van € 9.129,03.
  2. [verzoeker] heeft aan het bedrag van € 9.129,03 ten grondslag gelegd:

–              bestede tijd aan de zaak: 28,7 uur

–              uurtarief: € 248,00 (excl. BTW)

–              6% kantoorkosten

–              21% BTW.

  1. [verweerster] en Delta Lloyd hebben bezwaar gemaakt tegen de hoogte van dit bedrag. Volgens [verweerster] en Delta Lloyd heeft de gemachtigde van [verzoeker]veel tijd aan de zaak besteed en ook maken zij bezwaar tegen de 6% kantoorkosten. Volgens [verweerster] en Delta Lloyd ligt een bedrag aan kosten van ongeveer € 4.500,- a € 5.000,- in de rede.
  2. Het tarief van € 248,00 per uur staat niet ter discussie. Het mag zijn dat, zoals [verweerster] en Delta Lloyd betogen, kantoorkosten niet meer van deze tijd zijn, maar dat maakt nog niet dat deze kosten onredelijk zijn. Omdat voldoende vast staat dat de gemachtigde van [verzoeker]deze kosten aan [verzoeker]doorberekent, komen deze kosten dan ook voor toewijzing in aanmerking. Voorts heeft de gemachtigde voldoende aannemelijk gemaakt dat hij (op zijn minst) 28,7 uren aan de zaak heeft besteed. Dat er meer tijd besteed is dan redelijkerwijs nodig zou zijn, zoals [verweerster] en Delta Lloyd betogen, is niet gebleken. Genoemd bedrag van €9.129,03 zal daarom worden toegewezen. Omdat [verzoeker]in het lichaam van het verzoekschrift ook aanspraak maakt op het door hem betaalde griffierecht (in het petitum keert dat niet terug) en het griffierecht onderdeel uitmaakt van de proceskosten, zullen [verweerster] en Delta Lloyd ook worden veroordeeld tot betaling daarvan. De gevorderde nakosten zullen worden begroot op € 100,00.

In reconventie

  1. [verweerster] en Delta Lloyd zijn van mening dat een rekenrente dient te worden gehanteerd van 3%. [verzoeker]is het daar niet mee eens. Hij is van mening dat het rentepercentage dient te worden vastgesteld op een substantieel lager percentage.
  2. Op 31 maart 2015 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden als volgt over de rekenrente geoordeeld:

7.12 Het hof stelt vast dat partijen het eens zijn over de rekenrente vanaf 1 januari 2018. Het verschil betreft de rekenrente tot die datum, zodat de vraag centraal staat of ook voor de korte termijn (maximaal drie jaar) een rekenrente van 3% dient te worden gehanteerd. Bij het antwoord op die vraag stelt het hof voorop dat in de letselschadepraktijk al jaren lang een rekenrente van 3% (6% rendement en 3% inflatie) wordt toegepast, althans bij de berekening van schades met een lange looptijd. Dit percentage wordt in de literatuur wel ter discussie gesteld en ook in de feitenrechtspraak zijn voorbeelden te vinden van een lager percentage. Wat daar ook van zij, naar het oordeel van het hof sluit een rekenrente van 3% voor de periode tot 1 januari 2018 niet aan bij de huidige ontwikkelingen. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat uit gegevens over de ontwikkeling van het rendement van een 10-jarige staatslening vanaf 2000 tot en met 2013 (te vinden in een artikel van J. Tiemersma in VR 2013, nr. 67) volgt dat het gemiddeld rendement 4,1% heeft bedragen. In die periode bedroeg de inflatie gemiddeld 2%. Daargelaten of dit rendement een juist uitgangspunt is voor het beleggingsresultaat van een particulier (vgl. de kritiek van R.M.J.T. van Dort in TVP 2014 nr. 1, blz. 16 e.v.), voor de korte termijn ligt het voor de hand aansluiting te zoeken bij de spaarrente op een spaarrekening, eventueel een spaardeposito. Die rente bedraagt maximaal 1,5% (bij een deposito). Gelet op de huidige inflatie (in 2014 volgens algemeen kenbare gegevens van het CBS 1%,   waarbij sprake is van een dalende tendens, die zich in 2015 heeft voortgezet) ligt een inflatiepercentage van 0,5% voor de hand. Bij een rendement van 1,5% en een inflatie van 0,5% komt het hof voor de periode tot 1 januari 2018 uit op een rekenrente van 1%.

7.13 Het hof is zich er van bewust dat het enkele feit dat een rekenrente tijdelijk lager is nog niet rechtvaardigt dat voor de eerste periode een lagere rekenrente wordt gehanteerd en voor de latere periode een hogere rekenrente. Het gaat immers om een gemiddeld percentage over een langere periode. Nu de actuele rekenrente zozeer verschilt van de overigens te hanteren rekenrente en geen sprake is van een plotselinge daling maar van een langjarige ontwikkeling acht het hof het hanteren van een rekenrente voor de periode totl 1 januari 2018 echter alleszins gerechtvaardigd. Het neemt daarbij in aanmerking dat gelet op de ontwikkeling van de laatste jaren het niet in de lijn der verwachtingen ligt dat binnen afzienbare termijn een rekenrente van meer dan 3% zou moeten worden gehanteerd.

  1. De kantonrechter acht is het ook in deze zaak redelijk dat voor de langere termijn een rekenrente van 3% wordt toegepast. Wat op lange termijn het gemiddelde rendement en de gemiddelde inflatie zal zijn, is naar het oordeel van de kantonrechter namelijk te ongewis om af te wijken van de gebruikelijke praktijk om bij de berekening van letselschade met een lange looptijd een rekenrente met dit percentage toe te passen.

Op de gronden als in genoemd arrest vermeld, acht de kantonrechter het voorts redelijk om voor de kortere termijn van een lagere rekenrente uit te gaan. Hoewel de in dat arrest genoemde jaren niet (helemaal) overeenkomen met de in de onderhavige in het geding zijnde jaren, acht de kantonrechter het redelijk om ook voor deze kortere termijn uit te gaan van een rekenrente van 1%. Dit geldt temeer nu [verweerster] en Delta Lloyd de verhouding 3% – 1% zelf óok noemen in de e-mail aan hun zijde van 6 november 2017. De in die e-mail genoemde periode van vijfjaren, acht de kantonrechter in dit geval eveneens passend. De rekenrente zal daarom aldus worden vastgesteld.

Nu partijen in reconventie over en weer in het gelijk en in het ongelijk worden gesteld, zullen de proceskosten in reconventie aldus worden gecompenseerd dat iedere partij de eigen kosten draagt.

BESLISSING

De kantonrechter:

in conventie

  1. bepaalt dat voor de regeling (lees: afwikkeling) van de onderhavige kwestie – en een in dat kader eventueel te vervaardigen deskundigenrapport (lees: actuariële berekening), de arbeidsdeskundige rapporten d.d. 5 oktober 2016 en 21 juni 2017 van gecertificeerd registerarbeidsdeskundige Bentum van Heling & Partners, als uitgangspunt hebben te gelden, zulks met dien verstande dat geen sprake is van een opkomend voordeel en derhalve voordeelverrekening van een voordeel niet aan de orde is;
  2. begroot de kosten betreffende onderhavige deelgeschilprocedure aan de zijde van [verzoeker]op € 9.129,03 (inclusief BTW) aan kosten van zijn gemachtigde en op € 226,00 aan griffierecht alsmede op € 100,00 aan nakosten en veroordeelt [verweerster] en Delta Lloyd hoofdelijk – des dat de één betalende de ander zal zijn gekweten – tot vergoeding daarvan aan [verzoeker];
  3. veroordeelt Delta Lloyd om het totaal van deze bedragen binnen 14 dagen na dagtekening van deze beschikking rechtstreeks aan [verzoeker]te betalen, waarbij het bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na dagtekening van deze beschikking voor het geval voldoening binnen genoemde termijn niet plaatsvindt;
  4. verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

in reconventie

  1. stelt de rekenrente gedurende een periode van vijfjaren vast op 1% en voor de periode daarna op 3%;
  2. compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
  3. wijst af hetgeen meer of anders is verzocht. PIV-site