Overslaan en naar de inhoud gaan

GHDHA 310320 Kosten van fraudeonderzoek voor eigen rekening werkgever; daarmee voldoende compensatie voor onrechtmatig onderzoek

GHDHA 310320 OOSV: liegen tegen werkgever over (fysieke) beperkingen na arbeidsongeval
- Camera surveillance door recherchebureau (o.m. bij huis, sportschool) onrechtmatig, maar geen bewijsuitsluiting
- Kosten van fraudeonderzoek voor eigen rekening werkgever; daarmee voldoende compensatie voor onrechtmatig onderzoek

Onrechtmatig verkregen bewijs en schadevergoeding

4.11
Uit het voorgaande volgt dat het hof de video-opnamen en het onderzoeksverslag van Dörr, alsook de verklaring van [geïntimeerde] die door Dörr is opgesteld (hierna: de bewijsstukken), heeft meegenomen in de beoordeling. Het hof acht de bewijsstukken weliswaar onrechtmatig verkregen, maar wijst het incidentele beroep van [geïntimeerde] alsook zijn verzoek aan het hof om deze bewijsstukken uit te sluiten, af. Dit wordt hierna verder toegelicht.

4.12
Of sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs moet worden beoordeeld aan de hand van alle omstandigheden van het geval (HR 11 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1632). Het enkele feit dat bewijs onrechtmatig is verkregen, heeft niet zonder meer tot gevolg dat dit bewijs moet worden uitgesloten. Uit artikel 152 Rv volgt immers dat bewijs door alle middelen kan worden geleverd en dat de waardering van het bewijs aan het oordeel van de rechter is overgelaten, tenzij de wet anders bepaalt. In een civiele procedure geldt niet als algemene regel dat de rechter op onrechtmatig verkregen bewijs geen acht mag slaan. In beginsel wegen het algemene maatschappelijke belang dat de waarheid in rechte aan het licht komt, alsmede het belang dat partijen erbij hebben hun stellingen in rechte aannemelijk te kunnen maken (welke belangen mede aan artikel 152 Rv ten grondslag liggen) zwaarder dan het belang van uitsluiting van bewijs. Slechts indien sprake is van bijkomende omstandigheden, is terzijde legging van dat bewijs gerechtvaardigd (HR 18 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:942).

4.13
Voorop staat dat een persoonlijk onderzoek op verzoek van ILS door Dörr als hier aan de orde een inbreuk vormt op het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van [geïntimeerde] . Zodanige inbreuk is in beginsel onrechtmatig en het met die inbreuk verkregen bewijsmateriaal moet als onrechtmatig verkregen worden aangemerkt. Het hof neemt dan ook tot uitgangspunt dat het onderzoek van Dörr in beginsel een inbreuk oplevert op het privéleven van [geïntimeerde] , en dat ILS onvoldoende heeft onderbouwd dat die inbreuk gerechtvaardigd was. Het hof deelt wel de opvatting van ILS dat het onderzoek noodzakelijk was om de waarheid aan het licht te brengen, mede gezien het feit dat [geïntimeerde] meermalen heeft gelogen tegen ILS en de bedrijfsarts over zijn fysieke mogelijkheden en bovendien heeft geprobeerd de waarheid te verhullen door zich te laten brengen en ophalen door zijn vader naar afspraken met de bedrijfsarts (terwijl hij op dat moment zelfstandig kon autorijden). Verder is niet gesteld of gebleken dat een ander middel geschikt(er) was om de waarheid boven tafel te krijgen. Het is immers aannemelijk dat [geïntimeerde] ook bij een onafhankelijke deskundige dan wel in het kader van een deskundigenoordeel van het UWV evenmin de waarheid zou hebben verteld over zijn fysieke beperkingen.

4.14
Aan de andere kant geldt dat de stelselmatige observatie van [geïntimeerde] gedurende een periode van een maand door het hof als een zwaar middel wordt beschouwd. Temeer omdat, zoals de kantonrechter terecht heeft overwogen, al uit de eerste resultaten van het onderzoek na een week (op 14 , 18 en 21 februari 2019) bleek dat [geïntimeerde] , in tegenstelling tot wat hij aan zijn werkgever meldde, zelfstandig kon autorijden, intensief trainde op de sportschool en vaak met zijn nek en hoofd draaide. Ook bezocht hij het Scheepvaart- en Transportcollege, liep over straat met een volle tas en een vuilniszak en waste zijn auto met een hogedrukreiniger bij de wasstraat. De vraag is of het vervolgen van een dergelijk omvangrijk en extensief onderzoek over een periode van een maand, waarbij video-opnamen van [geïntimeerde] zijn gemaakt bij zijn woning, in aanwezigheid van vrienden en zelfs in de sportschool, nog in verhouding staat tot het te bereiken doel van de waarheidsvinding voor ILS omtrent de fysieke mogelijkheden en beperkingen van [geïntimeerde] . Het hof is in dat opzicht van oordeel dat ILS de eisen van proportionaliteit niet in acht heeft genomen; zij had ook kunnen volstaan met een observatie gedurende een kortere periode, zodat de inbreuk op het privéleven van [geïntimeerde] beperkt(er) zou zijn geweest. Daarnaast blijkt uit de stellingen van ILS en de inhoud van het onderzoeksrapport van Dörr dat vraagtekens kunnen worden gezet bij de zorgvuldigheid van de gespreksmethoden. Tegen [geïntimeerde] was gezegd dat hij op 14 maart 2019 een gesprek zou hebben met zijn werkgever in de persoon van [managing director] . Na dit gesprek is hem echter te kennen gegeven dat er nog twee andere personen waren die met [geïntimeerde] wilden spreken over zijn re-integratie, terwijl dit medewerkers van het bedrijfsrecherchebureau waren die [geïntimeerde] gingen “verhoren”. Vooraf is [geïntimeerde] hierover niet geïnformeerd, en de vader van [geïntimeerde] (die hem gebracht had) mocht niet bij het verhoorgesprek aanwezig zijn. Van ILS had mogen worden verwacht dat zij [geïntimeerde] in aanwezigheid van zijn werkgever – in de persoon van [managing director] – of de bedrijfsarts had geconfronteerd met de videobeelden in plaats van onder valse voorwendsels (door mee te delen: “deze heren willen met je praten over je re-integratie”, zoals [managing director] heeft verklaard tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep) een verhoor te laten afnemen bij [geïntimeerde] door twee medewerkers van Dörr.

4.15
Uit de verklaringen van [geïntimeerde] valt op te maken dat hij zich overvallen voelde door het gesprek met Dörr, en de gang van zaken op zijn minst als onprettig heeft ervaren, en wellicht zelfs intimiderend. [geïntimeerde] heeft echter onvoldoende onderbouwd dat sprake is geweest van een zodanig onaanvaardbare druk dat (met name) zijn verklaring als niet-bruikbaar terzijde zou moeten worden geschoven. De videobeelden, in combinatie met de rapportages van de bedrijfsarts en de WhatsApp berichten met [managing director] , bevestigen ook dat [geïntimeerde] meermalen in strijd met de waarheid tegen ILS en de bedrijfsarts mededelingen heeft gedaan over (de mate van) zijn arbeidsongeschiktheid. De videobeelden spreken in dit opzicht voor zich en [geïntimeerde] heeft deze ook niet weersproken. Wel volgt uit de gang van zaken (zie hiervoor in ro. 4.14) dat de handelwijze van ILS (en Dörr) voor [geïntimeerde] een onrechtmatige aantasting in de persoon heeft betekend.

4.16
De tussenconclusie luidt dat de door [geïntimeerde] aangevoerde (bijkomende) feiten en omstandigheden niet van dien aard zijn dat uitsluiting van de hiervoor bedoelde bewijsstukken is gerechtvaardigd. Niet is gebleken dat de inhoud van de gesprekken met Dörr, evenals de verklaring van [geïntimeerde] , als gevolg van ongeoorloofde druk onjuiste of onbetrouwbare informatie bevat. Wel ziet het hof aanleiding om de in ro. 4.14 genoemde feiten en omstandigheden mee te wegen bij de beoordeling van Grief VII, die ziet op het verzoek van ILS tot vergoeding van de door ILS (voor de werkzaamheden van Dörr) gemaakte onderzoekskosten van € 12.999,93 netto. Weliswaar is voldoende gebleken dat het inschakelen van een bedrijfsrecherchebureau zoals Dörr in de gegeven omstandigheden noodzakelijk was om de waarheid te achterhalen. Niettemin acht het hof de duur van het onderzoek buitensporig en de daarmee gemoeide kosten daarom niet redelijk. Uit de overgelegde declaratie volgt dat 143 uren zijn besteed à € 75 per uur, terwijl – zoals de kantonrechter terecht heeft overwogen – uit de eerste resultaten van het onderzoek al bleek dat in tegenstelling tot wat [geïntimeerde] aan zijn werkgever meldde, hij onder meer zelf kon autorijden en intensief trainde op de sportschool. Daarnaast weegt het hof mee dat de wijze van verhoor geen schoonheidsprijs verdient. Dit alles brengt mee dat de door ILS gemaakte onderzoekskosten voor eigen rekening en risico komen. Grief VII wordt dan ook verworpen.

4.17
Ten aanzien van het verzoek van [geïntimeerde] om schadevergoeding is het hof van oordeel dat [geïntimeerde] met het volledig afwijzen van het verzoek van ILS om veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van de onderzoekskosten van Dörr al voldoende genoegdoening verkrijgt voor eventuele geleden immateriële schade door het onrechtmatige onderzoek. Verder speelt een rol dat [geïntimeerde] de inzet van een observatie door zijn eigen handelwijze (het moedwillig niet de waarheid verklaren tegen ILS en de bedrijfsarts) over zichzelf heeft afgeroepen. Het hof zal de verzochte vergoeding wegens immateriële schade daarom afwijzen.

ECLI:NL:GHDHA:2020:571