Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Rotterdam 180412 overlijdensschade; uitgebreide voorlopige visie met betrekking tot schade van kind

Rb Rotterdam 180412 overlijdensschade; uitgebreide voorlopige visie met betrekking tot schade van kind;

onder meer:
- gewijzigde gezinsomstandigheden geen invloed op behoeftigheid; 
- verzekeringsuitkeringen in verband met het overlijden verminderen hypothecaire schuld en daarmee woonlasten;
- uitkeringen uit sommenverzekeringen, voorzover deze zien op smart, verminderen behoeftigheid niet
;
- Vaste lasten zijn lasten waarbij het vaste element overheerst in die zin dat door het overlijden geen (wezenlijke) besparing van die lasten optreed
- ontwikkeling vaste en variabele lasten door stijging welvaartsniveau
- halfwezenuitkering dient aan kind te worden toegerekend;

komt het de rechtbank praktisch voor in deze situatie de auto van de zaak niet in de berekening op te nemen, noch de gestelde fiscale bijtelling, noch het gestelde privévoordeel

De beoordeling 
  [eiser] grondt haar vordering tegen de achtergrond van de vaststaande feiten op de stelling dat de door Allianz aan [X] te vergoeden schade op basis van de juiste uitgangspunten correct is berekend in het door haar overgelegde rapport van het NRL (productie 10 bij dagvaarding). In de visie van [eiser] weigert Allianz ten onrechte die schade volledig te vergoeden. 

  Dat [eiser] ter zake van de verplichtingen van de verzekerde van Allianz een rechtstreeks vorderingsrecht heeft jegens Allianz is tussen partijen niet in geschil. Het geschil tussen partijen betreft louter de omvang van de vergoedingsplicht van Allianz jegens [X]. 

Overlijdensschade 
  Artikel 6:108 lid 1 aanhef en onder a Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt, voor zover hier van belang, dat indien iemand ten gevolge van een gebeurtenis waarvoor een ander jegens hem aansprakelijk is overlijdt, die ander verplicht is tot vergoeding van schade door het derven van levensonderhoud aan de minderjarige kinderen van de overledene. [X] dient op grond van deze bepaling door Allianz in staat te worden gesteld om na het overlijden van zijn vader, de heer [eiser], voor wat betreft zijn levensonderhoud te leven in overeenstemming met de levensstandaard die hij gewend was en in overeenstemming met de levensstandaard zoals die zich naar redelijke verwachting verder zou hebben ontwikkeld indien zijn vader niet zou zijn overleden. 

  Schade zoals de onderhavige wordt in de rechtspraktijk in Nederland begroot door de situatie zonder voortijdig overlijden te vergelijken met de situatie na overlijden. Aan de hand van de verwachte carrière van de overledene en de nabestaanden wordt het hypothetisch netto gezinsinkomen in de situatie zonder ongeval vastgesteld. Dit netto gezinsinkomen bepaalt de levensstandaard ofwel de behoefte van het gezin. Het wordt opgedeeld in vaste en variabele lasten, welke vervolgens per gezinslid worden toegerekend. Aldus wordt volgens deze theorie de individuele behoefte per gezinslid zichtbaar. Vervolgens wordt het te verwachten netto gezinsinkomen na overlijden vastgesteld en aan de afzonderlijke nabestaanden toegerekend. Vergelijking van de individuele behoefte met het individuele inkomen na overlijden levert de individuele behoeftigheid op, ofwel de schade door gederfd levensonderhoud per nabestaande.

  Naar de rechtbank begrijpt, verschillen partijen niet van mening over het hiervoor geschetste kader en gebruiken de door hen ingeschakelde rekenkundige experts dezelfde software bij het berekenen van de overlijdensschade. Niettemin hebben partijen een totaal verschillende visie op de omvang van de vergoedingsplicht van Allianz ten opzichte van [X]. 

Comparitie van partijen 
  De rechtbank zal - zoals door Allianz bij conclusie van dupliek is verzocht - een comparitie van partijen gelasten teneinde de geschilpunten met partijen door te nemen, inlichtingen van partijen te verkrijgen en een regeling in der minne te beproeven. 

  Opdat alle betrokkenen de comparitie van partijen goed kunnen voorbereiden en opdat partijen in het kader van die voorbereiding, en ter facilitering van een eventuele spoedige verdere beslechting van het geschil, enkele alternatieve berekeningen aan de rechtbank kunnen doen toekomen, zal de rechtbank hierna reeds ingaan op een aantal (geschil-)punten welke van belang lijken voor de begroting van de schade, en een voorlopige visie op die punten formuleren. 

De verwachte carrière en inkomsten van de overledene 
  In de periode van december 2005 tot en met januari 2007 heeft de heer [Z] - als gecertificeerd arbeidsdeskundige verbonden aan Heling & Partners B.V. - op gezamenlijk verzoek van partijen een arbeidsdeskundig onderzoek ingesteld. Het doel daarvan was om het arbeidsverleden en de inkomsten van de heer [Y] in kaart te brengen en om de ontwikkeling van de carrière en de inkomsten van de heer [Y] in de situatie zonder ongeval te bepalen. [Z] heeft op 25 januari 2007 definitief gerapporteerd. De rechtbank is van oordeel dat [Z] een helder en goed gemotiveerd rapport heeft uitgebracht. De door [Z] getrokken conclusies vloeien logisch voort uit zijn bevindingen. De door [Z] getrokken conclusies dienen dan ook tot uitgangspunt te worden genomen bij de begroting van de schade. 

  Hoewel de gebondenheid aan de uitkomsten van het rapport van [Z] tussen partijen niet in geschil is, komt het de rechtbank voor dat [eiser] de relevante financiële gegevens niet geheel in lijn met de uit het rapport van [Z] blijkende informatie heeft laten verwerken in de (uitgangspunten voor de) schadeberekening die zij heeft doen opstellen door het NRL. Allianz heeft haar kritiek op de door [eiser] gehanteerde uitgangspunten (opgesomd op pagina 25 van het NRL-rapport) geformuleerd onder de punten 28 en 29 van de conclusie van dupliek. Nu [eiser] daar nog niet op heeft kunnen reageren, zal zij daartoe in het kader van de te gelasten comparitie van partijen in de gelegenheid worden gesteld. 

Gewijzigde gezins- en leefomstandigheden 
  Een belangrijk geschilpunt betreft in de visie van Allianz de gevolgen van de gewijzigde gezins- en leefomstandigheden. De moeder van [X] heeft een nieuwe partner. Inmiddels is er een nieuw gezin gevormd waarvan [X], zijn moeder en de nieuwe partner van zijn moeder deel uitmaken. Op 23 december 2007 is bovendien een halfzusje van [X] geboren en in augustus 2010 een halfbroertje, welke eveneens deel uitmaken van dit nieuw gevormde gezin. Voorts is het gezin inmiddels verhuisd. De rechtbank is - anders dan Allianz - van oordeel dat van deze na het overlijden opgekomen persoonlijke omstandigheden dient te worden geabstraheerd. Deze behoren geen invloed te hebben op de voor vergoeding in aanmerking komende schade van [X]. 

  De visie van Allianz dat indien wordt geabstraheerd van de na het overlijden gewijzigde gezins- en leefomstandigheden [X] levensonderhoud verschaft aan zijn halfbroertje, zijn halfzusje en de nieuwe partner van zijn moeder (conclusie van dupliek onder 44), acht de rechtbank onjuist. Uitgangspunt is dat Allianz de volledige schade door het derven van levensonderhoud dient te vergoeden die [X] als gevolg van het overlijden van zijn vader lijdt. De schadevergoeding dient een zodanige omvang te hebben dat [X] daardoor in een situatie wordt gebracht dat hij ondanks het overlijden van zijn vader in materiële zin tot het moment van zijn financiële zelfstandigheid het leven zal kunnen leiden dat hij naar redelijke verwachting zou hebben geleid indien zijn vader niet vroegtijdig was overleden. Allianz heeft er terecht op gewezen dat ingevolge vaste jurisprudentie van de Hoge Raad het gaan samenwonen van de overblijvende partner in zoverre niet van belang is dat de aanspraak van het kind op vergoeding van gederfd levensonderhoud op de aansprakelijke partij onverkort blijft gelden (conclusie van antwoord onder 41). Hetzelfde geldt indien in een dergelijk nieuw gevormd gezin kinderen worden geboren. De keuzes die de overblijvende partner maakt met betrekking tot de gezins- en leefomstandigheden kunnen invloed hebben op de eventuele vergoedingsplicht van de aansprakelijke partij jegens die overblijvende partner, maar zij hebben geen invloed op de vergoedingsplicht van de aansprakelijke partij jegens het kind. Het is niet zo dat de behoefte van het kind minder wordt doordat er later in een nieuw gevormd gezin waarvan hij dan inmiddels deel uitmaakt een halfzusje of een halfbroertje wordt geboren. 

  Het is in het belang van de samenleving als geheel dat de aanspraken op schadevergoeding van de kinderen van een overledene jegens de voor het overlijden van hun ouder aansprakelijke partij op zo kort mogelijke termijn na dat overlijden - bij voorkeur in het kader van een minnelijke regeling - kunnen worden afgewikkeld. Thans is in de praktijk afwikkeling van de schade van de kinderen van een overledene reeds zeer complex, tijdrovend en kostbaar, en daarmee voor de nagelaten betrekkingen onwenselijk belastend. Dit zou nog complexer worden indien de aansprakelijke partij er belang bij zou (kunnen) hebben om eventuele toekomstige ontwikkelingen in de persoonlijke sfeer ten aanzien van het nieuwe gezin waarvan die kinderen door dat overlijden deel gaan uitmaken af te wachten omdat daar mogelijk argumenten aan zouden kunnen worden ontleend om de schade op een lager bedrag te begroten dan kort na het overlijden in de rede lag. 

  Dat [eiser] inmiddels een nieuwe partner heeft, dat [X] inmiddels een zusje en een broertje heeft, dat het nieuwe gezin inmiddels is verhuisd en dat de voormalige woning van het gezin [eiser] inmiddels is verkocht, zijn derhalve allemaal omstandigheden die de rechtbank niet relevant acht voor de bepaling van de omvang van de schadevergoedingsplicht van Allianz jegens [X]. 

Behoeftigheid kind 
  Vooropgesteld moet worden dat [X] een eigen recht op schadevergoeding heeft. Zijn behoeftigheid, dat wil zeggen zijn schade - het bedrag dat nodig is om in de berekende behoefte van [X] te voorzien - vermindert slechts door aan [X] toerekenbaar netto inkomen, althans door aan [X] toerekenbare middelen voor zover het redelijk is om aan te nemen dat daarmee in zijn behoeften kan worden voorzien, zodat in zoverre geen sprake is van behoeftigheid. 

  Allianz stelt zich op het standpunt dat de schade van [X] al is vergoed doordat [X] (erfrechtelijke) aanspraken heeft op de opbrengst van de voormalige woning van het gezin-[eiser] en op de eenmalige uitkeringen van Hamburg Mannheimer (€ 41.711,30), Nationale-Nederlanden (€ 15.018,08 en € 276.283,17) en Fortis (€ 13.614,00). 

Behoeftigheid kind en opbrengst woning gezin 
  Het eventueel in de voormalige woning van het gezin-[eiser] gevormde vermogen is niet vrijgevallen door het overlijden van [eiser] en evenmin door de latere verkoop van die woning. [eiser] en [X] hielden en houden sedert het overlijden van [eiser] immers onverminderd behoefte aan woonruimte. De woonlasten betreffen vaste lasten die in beginsel geen wijziging ondergaan als gevolg van het overlijden, met dien verstande dat de woonlasten in de situatie na ongeval wel kunnen afnemen door de niet ongebruikelijke - en zich ook in dit geval voordoende - situatie dat met verzekeringsuitkeringen in verband met het overlijden de hypothecaire schuld wordt verminderd. Dat zal dan in de schadeberekening dienen te worden verdisconteerd. Dit leidt in de schadeberekening tot lagere vaste lasten in de situatie na ongeval. Dat de moeder van [X] inmiddels een nieuwe partner heeft, dat er een halfzusje en een halfbroertje zijn geboren en dat het nieuw gevormde gezin uiteindelijk is verhuisd, zijn zoals hiervoor reeds is aangegeven echter geen omstandigheden die in de schadeberekening dienen te worden verdisconteerd. Dat de woning van het gezin-[eiser] uiteindelijk is verkocht en dat ten behoeve van het nieuw gevormde gezin een woning elders is gekocht, blijft derhalve eveneens buiten beschouwing. 

Behoeftigheid kind en verzekeringsuitkeringen 
  Voor zover de door het overlijden tot uitkering gekomen verzekeringen na het overlijden inkomen voor de begunstigde opleveren, kan daarmee in beginsel in de behoefte van de begunstigde worden voorzien. Uit de stellingen van Allianz en de overgelegde producties kan de rechtbank vooralsnog echter niet afleiden dat uit deze verzekeringen inkomen voor [X] voortvloeit. Voor zover dat nog niet is geschied, dient [eiser] alle op deze verzekeringen en de daaruit voortgevloeide uitkering betrekking hebbende bescheiden in het geding te brengen. Vervolgens kan Allianz haar stellingen hieromtrent nader toelichten en uitwerken. 

  De rechtbank wijst er op dat voor zover door het overlijden sprake zou zijn geweest van uitkeringen uit sommenverzekeringen ten behoeve van [X], dergelijke uitkeringen de behoeftigheid slechts kunnen verminderen voor zover zij niet de strekking te hebben om op enigerlei wijze het leven voor de nabestaanden draaglijker te maken. [X] kan op grond van de wet jegens Allianz geen aanspraak maken op een vergoeding vanwege geleden en te lijden immateriële schade in verband met het overlijden van zijn vader. Voor zover eventuele uitkeringen uit sommenverzekeringen echter geacht moeten worden verband te houden met dergelijke immateriële schade, is er in zoverre geen sprake van inkomen dat de materiële behoeftigheid vermindert. 

  Onjuist is de visie van Allianz ten aanzien van de lijfrenteverzekering bij Nationale Nederlanden, polisnummer: 03923634, met een verzekerde uitkering van € 276.238,17. De overgelegde polis vermeldt als begunstigden: "1. de verzekeringnemer; 2. de echtgenote van de verzekeringnemer; 3. de kinderen van de verzekeringnemer; 4. de erfgenamen van de verzekeringnemer". Deze (niet ongebruikelijke) opsomming in de polis geeft anders dan Allianz meent wel degelijk een preferente volgorde aan. In dit geval was na het overlijden van de verzekeringnemer de echtgenote van de verzekeringnemer de door de polis aangewezen begunstigde. [X] kan aan die verzekering geen rechten ontlenen. Dit staat los van het wettelijk erfrecht waarop Allianz zich beroept. 

Vaste lasten en variabele lasten 
  Een volgend geschilpunt betreft de vaste lasten. De term "vaste lasten" dient in de systematiek van de overlijdensschadeberekening te worden begrepen in het licht van de functie die "vaste lasten" daarin vervullen. Het voornaamste kenmerk van de "vaste lasten" in deze betekenis is dat zij door het overlijden niet verminderen. Deze vaste lasten blijven volledig ten laste komen van het gezin. Dit in tegenstelling tot de variabele lasten. Binnen de variabele lasten treedt immers een besparing voor het gezin op doordat het aandeel van de overledene daarin wegvalt. De totale lasten van het gezin na het overlijden van een van de ouders bestaan uit de volledige vaste lasten vermeerderd met de aan ieder van de resterende gezinsleden toerekenbare variabele lasten. De som van die lasten (de totale vaste lasten plus de aan ieder van de resterende gezinsleden toerekenbare variabele lasten) dient het gezin volledig te kunnen voldoen teneinde de levensstandaard te kunnen (blijven) voeren waarop zij rechtens aanspraak kunnen maken jegens de aansprakelijke partij. Dat is de levensstandaard zoals die ten tijde van het overlijden was en zoals die zich verder zou hebben ontwikkeld in de hypothetische situatie waarin het overlijden niet zou hebben plaatsgevonden. 

  Tegen de hiervoor weergegeven achtergrond definieert de rechtbank het begrip "vaste lasten" als volgt: Als vaste lasten worden aangemerkt de niet direct van het aantal gezinsleden afhankelijke kosten die onafhankelijk van het weggevallen zijn van de overledene gemaakt moeten worden om de levensstandaard te (blijven) voeren zoals die ten tijde van het overlijden was en zoals die zich naar redelijke verwachting verder zou hebben ontwikkeld indien het overlijden niet had plaatsgevonden. 

  De schade van de resterende gezinsleden wordt individueel bepaald. Bij de bepaling van de schade krijgt ieder van de nabestaanden een deel van de vaste lasten toegerekend. Gebruikelijk is daarbij dat het deel van de achterblijvende partner wordt gesteld op tweemaal het deel van een kind. Voor de volledigheid merkt de rechtbank op dat voor de verdeling van het variabele deel van het inkomen zonder ongeval (overeenkomend met de theoretische variabele lasten) een verdeelsleutel pleegt te worden gehanteerd op basis van de zogeheten Amsterdamse schaal in de moderne variant. Deze uitgangspunten zijn tussen partijen echter niet in geschil, zodat deze aspecten hier verder onbesproken kunnen blijven. 

  Enkele voorbeelden van mogelijke vaste lasten zijn woonlasten in ruime zin inclusief de kosten van de inboedel en inrichting en onderhoud van tuin, lasten verbonden aan het bezit en gebruik van een gezinsauto, abonnementen voor kabeltelevisie en internet, een krantenabonnement, bepaalde (gezins-) verzekeringen. Daarvan te onderscheiden variabele lasten betreffen bijvoorbeeld de kosten van voedsel en kleding, persoonsgebonden abonnementen, mobiele telefoons en persoonlijke hobby's, persoonsgebonden vervoerskosten.

  De visie van Allianz dat onderhoudskosten met betrekking tot het binnenwerk van een huis, onderhoud van een tuin en vervangingskosten van meubilair als variabele lasten moeten worden beschouwd, acht de rechtbank onjuist. Dergelijke kosten kunnen als vaste lasten worden beschouwd; dat wil zeggen als vaste lasten in de betekenis die in het kader van de afwikkeling van een overlijdensschade aan die term dient te worden toegekend. De door Allianz genoemde kosten houden veeleer verband met het bezit van een bepaald type woning en met een bepaalde welstand dan met het aantal bewoners van die woning. Meubilair pleegt - anders dan Allianz kennelijk meent - in veel Nederlandse gezinnen vanaf een bepaald welstandsniveau te worden vervangen niet zozeer omdat het door de van het aantal bewoners afhankelijke intensiviteit van het gebruik is versleten, maar omdat - om welke reden dan ook - behoefte bestaat aan verandering. Door het wegvallen van de overledene treedt ter zake van dergelijke kosten niet zonder meer een besparing op. 

  Ter nuancering van het vorenstaande verdient opmerking dat veel vaste kosten niet geheel onafhankelijk zijn van het aantal gezinsleden en daarom een enigszins gemengd karakter hebben. Indien het vaste element overheerst in die zin dat door het overlijden geen (wezenlijke) besparing van die lasten optreedt, dienen zij echter als vaste lasten te worden aangemerkt, zodat zij volledig worden verdisconteerd bij de berekening van de behoefte(n) van de na het overlijden achterblijvende gezinsleden. 

  Allianz wijst er op dat woonlasten ook "vast" zijn in die zin dat rente en aflossing voor vele jaren - waarbij 20 tot 30 jaar geen uitzondering zou zijn - tevoren al zijn vastgelegd. Allianz meent kennelijk dat dergelijke lasten in de loop van de tijd en met het eventueel fluctueren van het inkomen gelijk blijven. Dat is echter slechts zeer ten dele juist. Immers, in een situatie waarin het gezinsinkomen in de loop van de tijd sterk toeneemt, zal het bijvoorbeeld geen uitzondering zijn dat een gezin op enig moment van een zogenoemde "starterswoning" verhuist naar een woning in een hogere prijsklasse waaraan (veel) hogere (vaste) lasten verbonden zijn. Ook de keuze voor een gezinsauto van een bepaalde prijsklasse of van een bepaald abonnement voor kabeltelevisie en internet zal in veel gevallen mede afhankelijk zijn van de hoogte van het inkomen. Hetzelfde geldt voor de aanschaf en vervanging van de inboedel van een woning. "Vaste lasten" in de betekenis die daaraan in dit kader wordt toegekend, zijn derhalve niet steeds "vast" in die zin dat zij (ook) onafhankelijk zijn van de ontwikkeling van het inkomen in de loop van de tijd. Tot een bepaald niveau zijn zowel vaste als variabele lasten onvermijdelijk, bijvoorbeeld noodzakelijke woonkosten, noodzakelijke kosten van kleding en voedsel. Naarmate het inkomen toeneemt, plegen zowel de vaste als de variabele lasten te stijgen en gaat van beide in toenemende mate een luxe component deel uitmaken (een duurdere woning, duurdere kleding, uit eten gaan, wintersportvakantie enz.). 

  In welke mate een toename van het inkomen in de loop van de tijd tot een stijging van de vaste lasten zal leiden, laat zich echter moeilijk voorspellen. Het ligt in de visie van de rechtbank in de rede om de per datum ongeval te voorspellen toekomstige ontwikkeling van de vaste lasten als percentage van het inkomen te baseren op (een interpretatie door een onafhankelijk deskundige van) de best beschikbare onderzoekscijfers in dat kader, zulks bij gebreke van enige andere betere maatstaf. Weliswaar kan de verhouding tussen vaste en variabele lasten ten tijde van het overlijden zo concreet mogelijk worden bepaald, maar de ontwikkeling van die verhouding in de toekomst in de hypothetische situatie waarin het ongeval wordt weggedacht, met name indien in de toekomst naar verwachting sprake zou zijn van aanzienlijke wijzigingen van het netto gezinsinkomen, kan niet worden bepaald. Uiteindelijk komt het dus neer op de redelijke verwachting, zoveel mogelijk gebaseerd op wel beschikbare informatie. 

Door de werkgever ter beschikking gestelde auto 
  Een geschilpunt dat in de processtukken veel aandacht krijgt, betreft de auto die de werkgever van de heer [Y] aan hem ter beschikking had gesteld. Indien een dergelijke auto privé wordt gebruikt, kan dit voordeel opleveren. Immers men heeft niet de kosten die verbonden zijn aan het bezit en gebruik van een eigen auto zodat in zoverre sprake kan zijn van een besparing. Daar staat echter tegenover dat in verband met het privévoordeel van "een auto van de zaak" een percentage van de catalogusprijs bij het fiscale inkomen dient te worden geteld, zodat een lager netto inkomen resteert. Niettemin zal per saldo voor veel gezinnen sprake zijn van een voordeel. 

  De aan het bezit en gebruik van een gezinsauto verbonden kosten - aan te duiden als vervoerskosten - kunnen een vaste last vormen in de onder 4.20 hiervoor aangegeven betekenis. Het kunnen immers kosten betreffen die niet direct van het aantal gezinsleden afhankelijk zijn en die onafhankelijk van het weggevallen zijn van de overledene gemaakt moeten (blijven) worden om de levensstandaard te kunnen voeren zoals die ten tijde van het overlijden was en zoals die zich naar redelijke verwachting verder zou hebben ontwikkeld indien het overlijden niet had plaatsgevonden. De auto van de zaak kan in de situatie zonder ongeval een besparing - uiteraard geen inkomsten - opleveren die in de situatie na ongeval niet kan worden gerealiseerd. Immers, in de situatie na ongeval zal men voor een alternatief dienen te kiezen (eigen auto) dat duurder kan zijn. 

  Indien in een gezin echter reeds meerdere auto's aanwezig zijn, ligt het in de rede om aan te nemen dat de totale vervoerskosten ten dele een vast, maar voor een belangrijk deel ook een variabel karakter hebben. De kosten van het bezit en gebruik van één auto kan grotendeels onafhankelijk zijn van het aantal gezinsleden. Indien echter twee auto's aanwezig zijn in een gezin bestaande uit twee volwassenen en een kind, is aannemelijk dat de totale aan het bezit en gebruik van die auto's verbonden vervoerskosten in de situatie zonder ongeval in belangrijke mate samenhangen met het aantal gezinsleden. Indien een van de partners overlijdt, zal er in het gezin nog slechts behoefte zal zijn aan één auto. 

  Het komt de rechtbank voor dat het uitermate lastig is te beoordelen wat in deze concrete situatie per saldo de eventuele invloed is van de in de situatie zonder ongeval aanwezige auto van de zaak voor de omvang van de schade van [X]. Daarbij heeft de rechtbank de indruk dat die invloed niet groot is. Teneinde de schadeberekening niet verder te compliceren - er bestaat tussen partijen namelijk ook nog verschil van mening over te hanteren cataloguswaarden en aantallen in privé te rijden kilometers - komt het de rechtbank praktisch voor in deze situatie de auto van de zaak niet in de berekening op te nemen, noch de gestelde fiscale bijtelling, noch het gestelde privévoordeel. 

Looptijd 
  [eiser] heeft tot uitgangspunt gekozen dat [X] gaat studeren en tot het 24e levensjaar zal studeren. Allianz voert aan dat zij wel wil meegaan in de veronderstelling dat [X] te zijner tijd zal gaan studeren, maar zij meent dat de eindleeftijd dan op 22 jaar dient te worden gesteld. Het komt de rechtbank voor dat studeren tot het 23e levensjaar in deze zaak een redelijk uitgangspunt is. In dit verband is van belang dat beide ouders van [X] gestudeerd hebben en dat in het kader van de schadeberekening het uitgangspunt is dat [X] enig kind is. Het is een feit van algemene bekendheid dat kinderen uit een milieu als het milieu waaruit [X] afkomstig is in het algemeen door hun ouders plegen te worden gestimuleerd om een zo hoog mogelijk niveau van scholing te bereiken. Dat [X] in verband met een vervolgopleiding waarschijnlijk rond zijn 23e de arbeidsmarkt zal betreden, lijkt een reëel uitgangspunt. 

Aan kind toerekenbare inkomsten 
  De rechtbank acht het, mede gelet op de gemaakte keuze met betrekking tot de looptijd, niet redelijk om rekening te houden met bijverdiensten tijdens de studie. Aan het (te) lang studeren zijn steeds hogere kosten verbonden. Daarom ligt het in de rede om te veronderstellen dat voor kinderen van ouders die tijdens de studie tot voldoende onderhoud van hun (enig) kind in staat en bereid zijn, de prioriteit in de toekomst steeds meer zal komen te liggen op het zoveel mogelijk bevorderen dat de studie zonder onnodige vertraging wordt doorlopen. Dat brengt mee dat niet aannemelijk is dat door [X] gedurende zijn studie werkzaamheden zouden worden verricht teneinde naast het door zijn ouders verstrekte levensonderhoud en studiefinanciering inkomsten uit arbeid te genereren. Voor zover hierover onzekerheid bestaat, verdient [X] het voordeel van de twijfel. 

  Het komt de rechtbank voor dat de wijze waarop de overlijdensschade in Nederland pleegt te worden berekend, meebrengt dat ook componenten zoals het inkomen van de partner (waarbij het uitgangspunt dat dit zonder ongeval gelijk zou blijven niet onredelijk lijkt), de kinderbijslag en studiefinanciering in de situatie zonder overlijden onderdeel uitmaken van het hypothetisch netto gezinsinkomen dat de levensstandaard ofwel de behoefte van het gezin mede bepaalt. Posten zoals de kinderbijslag en studiefinanciering dienen voorts in de situatie met ongeval als inkomen van het kind zelf te worden aangemerkt. Dat deze bedragen zonder en na ongeval gelijk zijn, doet daar niet aan af. Door de wijze waarop de overlijdensschade wordt berekend, vallen deze posten rekenkundig niet tegen elkaar weg. 

  Onjuist acht de rechtbank dat [eiser] de totale ANW-uitkering in de schadeberekening laat toerekenen aan de partner. In HR 28 februari 1986, NJ 1987, 100 heeft de Hoge Raad onder meer het volgende overwogen: 
"3.3 Voor de beantwoording van de vraag of de hiervoor bedoelde gezinstoeslag de behoeften van de kinderen vermindert, is het volgende van belang: 
- ingevolge art. 19 lid 2 heeft de weduwe, en hebben niet de kinderen, recht op het weduwenpensioen met inbegrip van de gezinstoeslag; 
- dit pensioen beloopt een vast bedrag, onafhankelijk van het aantal kinderen; 
- het in art. 19 lid 2 bedoelde pensioen komt de weduwe toe, ongeacht of er een of meer kinderen te haren laste komen; 
- uit de in de conclusie van het Openbaar Ministerie onder 3 geciteerde passage uit de Memorie van Toelichting op de AWW blijkt dat de gezinstoeslag is bedoeld om de "algemene kosten, verbonden aan het voeren van een gezinshuishouding" te dekken, terwijl voor de "additionele kosten, welke de opvoeding van de kinderen medebrengt", daarenboven een uitkering per kind dient te worden verstrekt. 
Op grond van een en ander moet worden aangenomen dat de gezinstoeslag niet in onmiddellijk verband staat met de behoeften van de kinderen en deze dan ook niet vermindert, zodat de gezinstoeslag bij de vaststelling van de aan hen verschuldigde schadevergoeding buiten beschouwing moet worden gelaten." 

  Uit de hiervoor genoemde uitspraak, die nog onder vigeur van de voorloper van de ANW, de AWW is gewezen, kan niet worden afgeleid dat de halfwezenuitkering aan de partner in plaats van aan het kind mag worden toegerekend. Die uitkering staat - anders dan de genoemde gezinstoeslag - immers wel in direct verband met de behoefte van het kind. Een dergelijke uitkering strekt in mindering op de behoefte van het kind en vermindert daarmee de schadevergoeding die aan het kind toekomt. Allianz wijst er terecht op dat in dit kader niet relevant is dat het recht op de uitkering voor een halfwees wordt toegekend aan de achterblijvende ouder. Wel verdient aandacht het door [eiser], althans door de heer [A] van het NRL, gesignaleerde rekentechnische probleem dat de halfwezenuitkering wordt belast bij de ouder en dat het invoeren van die uitkering in de overlijdensschadeberekening bij het kind ertoe leidt dat geen rekening wordt gehouden met belastingheffing, zodat voor het kind een te hoog nettobedrag in de berekening wordt opgenomen. Het komt de rechtbank voor dat dit technische probleem kan worden opgelost door niet een brutobedrag, maar het te bepalen, althans te begroten, netto equivalent bij het kind in te voeren. 

Kapitalisatiedatum en wettelijke rente 
  Allianz is in beginsel wettelijke rente verschuldigd over verschenen schade. In dit kader is echter relevant dat inmiddels een substantieel voorschot op de schade is voldaan. Aangezien nieuwe berekeningen zullen moeten worden vervaardigd, ligt het in de rede thans uit te gaan van 1 juli 2012 als kapitalisatiedatum, of indien dit moeilijk werkbaar is 1 januari 2012 dan wel 1 januari 2013, mede afhankelijk van de vraag of deze zaak thans spoedig kan worden afgewikkeld.

Ten slotte 
  De rechtbank is van oordeel dat de problematiek van de overlijdensschadeberekening door het vervlochten zijn van juridische en rekentechnische aspecten en de beperkingen die de toegepaste schadeberekeningssoftware meebrengt zeer complex is. De rechtbank sluit dan ook niet uit dat zij zich na de comparitie genoopt zal zien zich te doen voorlichten door een onafhankelijk deskundige. Voorlichting door die deskundige zou er ook toe zou kunnen leiden dat de rechtbank haar in dit vonnis verwoorde voorlopige visie ten aanzien van een of meer van bovengenoemde onderwerpen dient bij te stellen. 

  Ter comparitie van partijen wenst de rechtbank de volgende onderwerpen met partijen te bespreken: 
1. de hiervoor behandelde onderwerpen, voor zover partijen dit wenselijk achten; 
2. de vraag over welke uitgangspunten voor de schadeberekening (zie onder meer pagina 25 van het NRL-rapport van 1 oktober 2008; productie 10 bij dagvaarding) thans overeenstemming bestaat en welke (nog) in geschil zijn, in welk kader ook de financiële relevantie van de eventuele resterende geschilpunten kan worden besproken; 
3. de mogelijkheid van een te treffen regeling in der minne; 
4. de modaliteiten van een eventueel door de rechtbank te gelasten deskundigenonderzoek (NAW-gegevens deskundige, vraagstelling, kosten); 
5. de eventuele verdere procedure; 
6. eventuele andere onderwerpen die partijen aan de orde wensen te stellen. 

  Uiterlijk vier weken voor de zitting wenst de rechtbank van partijen te ontvangen: 
[eiser]: 
- een reactie als bedoeld onder 4.9 hiervoor; 
- de onder 4.17 aangeduide bescheiden voor zover niet reeds overgelegd; 
Beide partijen: 
- schadeberekeningen waarin de niet in geschil zijnde en uit het vorenstaande voortvloeiende uitgangspunten zijn verwerkt met eventuele alternatieven ten aanzien van de resterende geschilpunten; 
- een eventuele schriftelijke toelichting op de diverse resterende punten van geschil, waarbij voor zover mogelijk per geschilpunt wordt aangegeven wat de financiële relevantie is van betreffend geschilpunt; 
- een - voor zover mogelijk eenparig - concreet voorstel voor het eventueel door de rechtbank te gelasten deskundigenonderzoek; 
- een opgave van eventuele onderwerpen die zij tijdens de comparitie van partijen wensen te bepreken. 

  Het staat partijen vrij uiterlijk twee weken voor de zitting aan de rechtbank en de wederpartij een reactie te doen toekomen op eventueel door de wederpartij nader ingediende stukken en ingenomen standpunten. 

  Het staat partijen vrij zich op de zitting te laten bijstaan door een rekenkundig expert. Indien partijen van die mogelijkheid gebruik maken, acht de rechtbank het wenselijk dat zij dat uiterlijk twee weken voor de zitting aan de wederpartij kenbaar maken.  LJN BW4682