Overslaan en naar de inhoud gaan

GHDHA 260219 Prejudiciële vragen aan HR over omvang verhaalsrecht ex artikel 6:107a BW ihb over pensioenpremie

GHDHA 260219 Prejudiciële vragen aan HR over omvang verhaalsrecht ex artikel 6:107a BW ihb over pensioenpremie

De verdere beoordeling 

2.1
De door het hof in het tussenarrest (geen publicatie bekend, red. LSA-LM) voorgestelde prejudiciële vragen luiden als volgt:
1. Valt de pensioenpremie die door een werkgever verplicht doorbetaald/afgedragen is tijdens ziekte of arbeidsongeschiktheid van een werknemer onder het loonbegrip van artikel 6:107a BW ?
2. Indien uit het antwoord op de eerste vraag voortvloeit dat er een verhaalsrecht is voor de in deze zaak aan de orde zijnde pensioenpremie, bestaat er dan reden om een verschil te maken tussen het werknemersgedeelte en het werkgeversgedeelte van de betaalde/afgedragen pensioenpremie ?

2.2
Steinweg heeft geen wijzigingen in de door het hof geformuleerde vragen voorgesteld. Door HDI is in haar akte na tussenarrest een aanvullende (voor)vraag geformuleerd die als volgt luidt:
- Valt de pensioenpremie die door een werkgever wordt betaald onder het loonbegrip van titel 10 van boek 7 BW en van artikel 7:629 BW in het bijzonder ?

2.3
In haar toelichting op de voorgestelde aanvullende vraag verwijst HDI naar de memorie van antwoord in principaal appel, tevens houdende grieven in incidenteel appel waarin zij heeft betoogd dat het regresrecht van de werkgever zoals opgenomen in artikel 6:107a lid 2 BW gekoppeld is aan de loondoorbetalingsverplichting van artikel 7:629 lid 1BW en dat pensioenpremie niet onder het loonbegrip van artikel 7:629 lid 1 BW valt.

2.4
Steinweg heeft in haar akte in reactie hierop aangevoerd dat de door HDI voorgestelde vraag een onterechte verenging inhoudt van de eerste door het hof voorgestelde vraag omdat artikel 6:107a BW niet alleen naar artikel 7:629 BW lid 1 maar ook naar de aanspraken van de gekwetste uit hoofde van de individuele of collectieve arbeidsovereenkomst verwijst. Daarnaast heeft Steinweg naar voren gebracht dat de vraag overbodig is omdat de eerste door het hof voorgestelde vraag verwijst naar het loonbegrip van artikel 6:107a BW.

2.5
Het hof heeft in de voorgestelde vragen bewust verwezen naar het loonbegrip van artikel 6:107a BW nu het dit loonbegrip is dat primair uitgelegd dient te worden bij de bepaling van de omvang van het regresrecht van de werkgever zoals dat aan de orde is in deze zaak. Daarbij komt – zoals ook door Steinweg aangevoerd – dat artikel 6:107a BW niet alleen naar de aanspraken op loon uit hoofde van artikel 7:629 BW lid 1 verwijst maar ook naar aanspraken uit hoofde van de individuele of een collectieve arbeidsovereenkomst. Daarmee draagt beantwoording van de door HDI voorgestelde vraag niet bij aan de (volledige) beantwoording van de vraag die partijen verdeeld houdt. Het hof ziet daarom in de gewisselde aktes geen aanleiding om de vraagstelling zoals opgenomen in het tussenarrest en hiervoor onder 2.1 weergegeven aan te passen.

2.6
Het Hof verzoekt dan ook de Hoge Raad de onder 2.1 genoemde vragen te beantwoorden en houdt in afwachting daarvan iedere verdere beslissing aan. ECLI:NL:GHDHA:2019:340