Overslaan en naar de inhoud gaan

RBOBR 181218 KG, reconventionele vorderingen: 1. tot opheffing beslag afgewezen en 2. mediation kan niet afgedwongen worden

RBOBR 181218 KG, voorshands evident dat de uiteindelijke schade in de tonnen zal lopen. voorschot € 250.000 toegewezen;
- reconventionele vorderingen: 1. tot opheffing beslag afgewezen en 2. mediation kan niet afgedwongen worden

in vervolg op rb-oost-brabant-290817-deelgeschil-personal-assistent-valt-van-dak-bij-wzh-voor-directeur-in-prive-directeur-in-prive-en-bv-hoofdelijk-aansprakelijk

De beoordeling in reconventie


6.1.
Met de beschikking in de deelgeschilprocedure van 29 augustus 2017 is sprake van een rechtsgeldige titel voor het leggen van executoriaal beslag. Dat de omvang van de vordering op dit moment nog niet vast staat, doet daaraan niet af. Artikel 441 Rv bepaalt immers dat het geldelijk beloop van de vordering waarvoor beslag wordt gelegd, bepaalbaar moet zijn. Dat betekent dat de vordering in totaliteit in geld uitgedrukt moet kunnen worden. De executoriale titel zelf hoeft niet in totaliteit de vordering in geld uit te drukken, als uit de titel maar blijkt langs welke weg op voor de schuldenaar bindende wijze het krachtens de titel verschuldigde bedrag kan worden vastgesteld (zie HR 24 januari 1935, NJ 1935, 498 (Geldersche Credietvereeniging/Jonkers)).

6.2.
Gezien het voorgaande mocht [eiser] executoriaal beslag doen leggen op het vermogen van [eiser] , ondanks het feit dat de omvang van de vordering van [eiser] jegens [gedaagden] thans nog niet vast staat. Dit zou slechts anders zijn wanneer [eiser] met het leggen van het executoriale beslag, misbruik van executiebevoegdheid zou maken. Daarvan is niet gebleken. Vast staat dat [gedaagden] nog geen voorschot heeft betaald, anders dan de in totaal € 100.000,00 die al is voldaan. [gedaagden] heeft weliswaar gesteld dat hij de reeds verschenen schade wil bevoorschotten, maar ook dat heeft hij tot op heden niet gedaan. [gedaagden] heeft verder nog aangevoerd dat hij voor het moeten vrijmaken van liquiditeiten voortijdig bedrijfsactiviteiten zou moeten staken waardoor hij schade lijdt. Dit betekent echter geenszins dat de door [eiser] gelegde executoriale beslagen misbruik van executiebevoegdheid opleveren. Zoals hiervoor reeds is overwogen, heeft [eiser] er klaarblijkelijk zelf voor gekozen geen liquide middelen voorhanden te hebben. Gelet op de terughoudendheid die in conventie is betracht bij het bepalen van het voorschot, is het des te aannemelijker dat [gedaagden] uiteindelijk nog meer zal moeten betalen. Dat betekent dat het bewarend aspect van het executoriaal beslag hier een relevante factor blijft, temeer daar [gedaagde 2] er tot op heden ook nog niet in is geslaagd te bewerkstelligen dat de schade zal worden vergoed door een verzekeraar.

6.3.
Het executoriaal beslag kan gezien het voorgaande gewoon blijven liggen. De vordering van [gedaagden] onder A in reconventie wordt daarom afgewezen.

6.4.
De vordering die ertoe strekt [eiser] te dwingen tot mediation wordt afgewezen. Alleen al het naar zijn aard vrijwillige karakter van een mediationtraject staat eraan in de weg dat iemand daartoe kan worden gedwongen. Reeds hierom ligt ook de reconventionele vordering onder B voor afwijzing gereed. Uiteraard mogen partijen er altijd voor kiezen met elkaar te gaan praten, al dan niet onder deskundige begeleiding, maar daarvoor hebben zij geen rechterlijke beslissing nodig. ECLI:NL:RBOBR:2018:6245