Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Almelo 020305 vraagstelling bij verdenking van agravatie

Rb Almelo 02-03-2005 vraagstelling bij verdenking van agravatie; Zijn de klachten reëel, niet ingebeeld, niet voorgewend en niet overdreven?
1.  Op 26 maart 2003 heeft de rechtbank een tussenvonnis gewezen. De rechtbank neemt hier over hetgeen daarover in voormeld vonnis is overwogen. Bij genoemd tussenvonnis heeft de rechtbank de volgende twee vragen aan Kuilman voorgelegd:
I  Zijn de klachten van het echtpaar reëel, niet ingebeeld, niet voorgewend en niet overdreven? Wilt u zich bij de beantwoording van deze vraag waar mogelijk baseren op de classificatie volgens DSM-IV?
II.  Vloeit de aggravatie, al dan niet gedeeltelijk, voort uit een volgens de DSM-IV te onderscheiden stoornis, en zo ja, in welke mate leidt deze stoornis tot beperkingen in het verrichten van arbeid?
Indien u bij de beantwoording van vraag I concludeerde tot één of meer stoornissen volgens de DSM-IV, wilt u dan aangeven in welke mate de stoornis(sen) beperkingen meebrengt/meebrengen ten aanzien van het verrichten van arbeid?  
Kuilman heeft vraag I als volgt beantwoord:  
“onder verwijzing naar de beschouwingen in de samenvatting en conclusie: de klachten van het echtpaar zijn reëel en niet voorgewend. Wel is er naar het oordeel van de rapporteur een discrepantie, in zoverre de lichamelijke klachten van beide echtelieden in overwegende mate niet kunnen worden herleid tot het anatomische of fysiologische substraat dat past bij een somatische c.q. neurologische diagnose. In zoverre zou men kunnen spreken van een “inbeelding”, overigens met de kanttekening dat de echtelieden zich daarvan niet bewust zijn en al helemaal niet opzettelijk en met het oogmerk van het bereiken van een extern doel (gewin) hun klachten naar voren brengen. De rapporteur is voorts van mening dat de klachten gedurende het onderzoek wel erg nadrukkelijk worden ‘aangezet’, hetgeen naar zijn oordeel samenhangt met het feit dat de echtelieden met elkaar rivaliseren voor wat betreft hun misere. Die attitude wordt mede gevoed door het feit dat het echtpaar van mening is door de buitenwereld niet te worden begrepen en au serieus genomen.”
Kuilman heeft vraag II als volgt beantwoord:  
“de aggravatie vloeit in overwegende mate voort uit de stoornissen die de rapporteur bij beide echtelieden heeft beschreven en gediagnosticeerd. Ze voeren tot ernstige beperkingen in het dagelijks leven, zodanig dat geen van beiden in staat geacht moet worden tot het verrichten van loonvormende arbeid.”
LJN AZ9181