Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Amsterdam 090611 na expertise neuroloog en psychiater volgt benoeming orthopeed, psychiater, neuro-psycholoog; vza en ad-er afgewezen want prematuur

Rb Amsterdam 090611 na expertise neuroloog en psychiater volgt benoeming orthopeed, psychiater, neuro-psycholoog; vza en ad-er afgewezen want prematuur
2.  De feiten
2.1.  [A] is op 22 december 2003 in Litouwen betrokken geraakt bij een verkeersongeval. [A] bevond zich als passagier achterin een personenauto. Terwijl de bestuurder probeerde een vrachtwagen in te halen, is hij de controle over het stuur verloren, waarna de auto verschillende malen over de kop is geslagen. [A] is daarbij met zijn hoofd tegen het linker zijraam geslagen.
2.2.  Het voertuig waarmee het ongeval heeft plaatsgevonden, was verzekerd bij TVM.

2.3.  TVM heeft aansprakelijkheid erkend en heeft toegezegd 75% van de door [A] geleden schade -die het gevolg is van het ongeval- te zullen vergoeden.

2.4.  Partijen zijn buiten rechte met elkaar in overleg getreden over de vraag welke door [A] gestelde klachten als gevolg van het ongeval moeten worden aangemerkt.

2.5.  Partijen hebben gezamenlijk neuroloog drs. M.B.M. Vermeulen (hierna: Vermeulen) gevraagd om [A] te onderzoeken. Het deskundigenrapport van 13 juni 2008 van Vermeulen houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
“(..)
Samenvatting en conclusie

Betrokkene, die tevoren gezond en klachtenvrij was, was op 22 december 2003 betrokken bij een auto-ongeval in Litouwen, waarbij de auto waarin hij midden achterin gezeten was, slipte en een aantal malen over de kop sloeg.
Op grond van de anamnestische en dossiergegevens zijn er geen aanknopingspunten te denken aan een doorgemaakt hersenletsel van enige betekenis. (..)

Nadien is betrokkene gaan klagen over duizeligheden alsmede onzekerheid ter been, pijnklachten in de nek, besturingsstoornissen van digiti III en IV links en hoofdpijnklachten, zowel in de nekregio als, aanvankelijk continu, later intermitterend optredend, in de linker pariëtale regio.

Bij betrokkene zijn diverse röntgenologische onderzoeken verricht, waaronder MRI-scans van de cervicale wervelkolom, alsmede een CT-scan en MRI-scan van de hersenen, waarbij geen traumatische afwijkingen aan het licht zijn gekomen. (..)
(..)  
Bij neurologisch onderzoek worden geen afwijkingen gevonden, er zijn ook geen aanwijzingen voor bewegingsbeperkingen op cervicaal niveau, alwaar ook geen aanwijzingen zijn voor de aanwezigheid van radiculaire of myelopathische afwijkingen. (..)
(..)
Differentiaal diagnostisch zou, zoals in diverse dossierproducties ook wordt gesteld, overwogen kunnen worden of er bij betrokkene sprake is van een post-whiplash syndroom.
(..)”
2.6.  Partijen zijn op basis van het rapport van Vermeulen niet tot overeenstemming gekomen over het antwoord op de vraag welke klachten van [A] het gevolg van het ongeval zijn.

3.  Het verzoek en het verweer

3.1.  Het verzoekschrift strekt ertoe dat de rechtbank een voorlopig deskundigenbericht zal gelasten, met benoeming van dr. C.M.T. Plasmans (hierna: Plasmans) als orthopedisch chirurg, prof. dr. M. Kuilman (hierna: Kuilman) als psychiater, drs. T. Koene (hierna: Koene) als neuropsycholoog/GZ-psycholoog, H.F.I. van Waart (hierna: Van Waart) als verzekeringsarts en E.P. Audenaerde (hierna: Audenaerde) als registerarbeidsdeskundige. Ter mondelinge behandeling heeft [A] verzocht de beslissing op het verzoek tot benoeming van een verzekeringsarts en registerarbeidsdeskundige aan te houden totdat de overige te benoemen deskundigen hun onderzoek hebben verricht. Voorts strekt het verzoekschrift ertoe te bepalen dat het voorschot op de kosten van de deskundigenonderzoeken ten laste van TVM dienen te worden gebracht.
3.2.  [A] legt aan zijn verzoek tot benoeming van de deskundigen ten grondslag dat met de te verkrijgen deskundigenrapporten duidelijkheid zal worden verkregen over de causale relatie tussen het ongeval enerzijds en de huidige klachten, beperkingen en belemmeringen van [A] anderzijds, alsmede over de vraag hoe de hypothetische situatie zonder ongeval eruit zou hebben gezien. De te verkrijgen deskundigenrapporten zullen [A] in staat stellen zijn schade in kaart te brengen en zijn procespositie nader te bepalen, aldus steeds [A]. Aan zijn verzoek om de kosten ten laste van TVM te brengen, legt [A] ten grondslag dat TVM aansprakelijkheid heeft erkend voor het ongeval.

4.  Het verweer tevens voorwaardelijk tegenverzoek
4.1.  TVM verzet zich niet tegen benoeming van een orthopedisch chirurg. Wel heeft zij bezwaren tegen benoeming van Plasmans als deskundige. TVM stelt voor om dr. J.D. Visser (hierna: Visser) tot deskundige orthopedisch chirurg te benoemen.

4.2.  TVM verzet zich tegen toewijzing van het verzoek tot benoeming van een psychiater. Zij heeft hiertoe, bij brief van 11 mei 2011, aangevoerd dat psychiater prof. dr. G.F. Koerselmans (hierna: Koerselmans) op 12 januari 2010 reeds een expertise bij [A] heeft verricht. Een hernieuwde expertise is dus niet geïndiceerd zo relatief kort na 12 januari 2010. Bovendien heeft Koerselmans geen psychische aandoeningen geduid.

4.3.  TVM verzet zich voorts tegen toewijzing van het verzoek tot benoeming van een neuropsycholoog. Hiertoe voert TVM aan dat een neuropsychologisch hulponderzoek normaliter ten behoeve van een neuroloog wordt verricht. Een dergelijk hulponderzoek is niet aan de orde, omdat Vermeulen in zijn onderzoek heeft aangegeven dat aanvullend specialistisch onderzoek niet nodig is. Bovendien is er al een neuropsychologisch onderzoek bij [A] verricht door dr. J.B.K. Lanser, aldus TVM.

4.4.  TVM betwist bovendien de noodzaak tot benoeming van een verzekeringsarts en een arbeidsgeneeskundige dan wel aanhouding van de beslissing hieromtrent door plaatsing van de zaak op de parkeerrol. Zij voert hiertoe aan dat het van belang is -om onnodige kosten te voorkomen- dat partijen eerst duidelijkheid krijgen over de medische causaliteit alvorens een verzekeringsarts en een arbeidsgeneeskundige te benoemen.

4.5.  Indien tot benoeming van deskundigen wordt overgegaan, dan verzoekt TVM bij voorwaardelijk tegenverzoek om:
•  als orthopedisch chirurg Visser te benoemen en aan hem de IWMD-vraagstelling (in oorspronkelijke bewoordingen) voor te leggen en daaromtrent een voorlopig deskundigenbericht uit te brengen;
•  als neuropsycholoog Koene te benoemen en aan haar de vragen te stellen zoals geformuleerd onder randnummer 39 van het verweerschrift en daaromtrent een deskundigenbericht uit te brengen;
•  als verzekeringsarts G.T. Kruithof te benoemen en aan hem de door [A] voorgestelde vragen en de vragen zoals geformuleerd onder randnummer 43 van het verweerschrift te stellen en daaromtrent een deskundigenbericht uit te brengen;
•  als arbeidsdeskundige Audenaerde te benoemen en aan hem de vragen te stellen zoals geformuleerd onder randnummer 46 van het verweerschrift en daaromtrent een deskundigenbericht uit te brengen.

4.6.  Tenslotte voert TVM aan dat het feit dat zij aansprakelijkheid heeft erkend, niet betekent dat zij gehouden is om het voorschot op de kosten van de deskundigen te voldoen. Immers, TVM betwist het door [A] gestelde medisch causaal verband ten aanzien van de huidige klachten van [A]. Indien het voorschot op de kosten van het deskundigen wel voor rekening van TVM zou komen dan is TVM subsidiair van oordeel dat dit bedrag moet worden verminderd met het toepasselijke percentage eigen schuld van 25% aan de zijde van [A] vanwege het niet dragen van de veiligheidsgordel op het moment van het ongeval.

5.  De beoordeling
Benoeming van een orthopedisch chirurg als deskundige

5.1.  Na afloop van de mondelinge behandeling van het verzoekschrift hebben partijen de rechtbank schriftelijk laten weten dat zij overeenstemming hebben bereikt over benoeming van prof. dr. R.P.H. Veth (hierna: Veth), orthopedisch chirurg, als deskundige. Nu Veth aan de rechtbank heeft medegedeeld bereid te zijn om in deze zaak als deskundige op te treden, zal tot zijn benoeming worden overgegaan.

5.2.  Aan Veth zal de IWMD-vraagstelling worden voorgelegd. [A] heeft ter mondelinge behandeling immers laten weten in te kunnen stemmen met het tegenverzoek van TVM om aan de deskundige de IWMD-vraagstelling in oorspronkelijke bewoordingen voor te leggen. Deze vraagstelling wordt onder r.o. 6.2. van ‘de beslissing’ opgenomen en aan de deskundige voorgelegd.

Benoeming van een psychiater als deskundige

5.3.  De rechtbank stelt voorop dat zij geen discretionaire bevoegdheid heeft bij de beoordeling van een verzoek tot het gelasten van een voorlopig deskundigenbericht. Hoewel TVM zich heeft verzet tegen toewijzing van het verzoek tot benoeming van een psychiater als deskundige, moet dit onderzoek in beginsel worden gelast indien het verzoek voldoende concreet is en indien met toewijzing van het verzoek aan verzoeker de mogelijkheid wordt verschaft om aan de hand van het uit te brengen deskundigenbericht zekerheid te verkrijgen over de voor de beslissing van het geschil relevante feiten en omstandigheden, waardoor verzoeker zijn procespositie beter kan beoordelen. Dit is slechts anders indien de rechtbank van oordeel is dat het verzoek in strijd is met een goede procesorde, dat misbruik wordt gemaakt van de bevoegdheid toepassing van dit middel te verlangen of dat het verzoek moet afstuiten op een ander zwaarwichtig belang.

5.4.  Naar het oordeel van de rechtbank is het gedane verzoek tot benoeming van een psychiater als deskundige voldoende concreet, terwijl benoeming van een psychiater [A] voorts de mogelijkheid kan verschaffen om aan de hand van het door de psychiater uit te brengen deskundigenbericht zekerheid te verkrijgen omtrent voor de beslissing van het geschil relevante feiten en omstandigheden, waardoor hij zijn procespositie beter kan beoordelen. Gelet op de aard van het ongeval waarvan [A] het slachtoffer is geworden en de aard van de klachten die hij daaraan overgehouden stelt te hebben, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat een psychiatrisch deskundigenbericht niet in de rede ligt. Dat op 12 januari 2010 reeds een psychiatrisch onderzoek is verricht door Koerselmans waarin geen psychische aandoeningen zijn geduid, maakt dit niet anders. Koerselmans heeft immers gerapporteerd in opdracht van de arbeidsongeschiktheidsverzekeraar, hetgeen een ander beoordelingskader en aldus een ander type vraagstelling veronderstelt dan in de onderhavige civielrechtelijke procedure. Daarbij komt dat noch [A] noch TVM gekend zijn in de keuze van de persoon van de deskundige en de formulering van de aan hem gestelde vragen. Nu niet is gesteld of gebleken dat anderszins sprake zou zijn van strijd met de goede procesorde, misbruik van bevoegdheid, of van een zodanig zwaarwichtig belang dat het verzoek zou moeten worden afgewezen, zal de rechtbank het verzoek tot benoeming van een psychiater toewijzen.

5.5.  Na afloop van de mondelinge behandeling heeft [A] bij brief van 11 mei 2011 te kennen gegeven dat, indien de rechtbank het verzoek tot benoeming van een psychiater toewijst, partijen het eens zijn over benoeming van prof. dr. W. van Tilburg (hierna: Van Tilburg) als psychiater. Nu Van Tilburg aan de rechtbank heeft medegedeeld bereid te zijn om in deze zaak als deskundige op te treden, zal tot zijn benoeming worden overgegaan. Van Tilburg zal niet eerder dan oktober 2011 in staat zijn om deskundigenonderzoek te verrichten. Partijen hebben desgevraagd aan de rechtbank laten weten daarmee akkoord te zijn.

5.6.  Aan Van Tilburg zal de IWMD-vraagstelling worden voorgelegd. [A] heeft ter mondelinge behandeling immers laten weten in te kunnen stemmen met het tegenverzoek van TVM om aan de te benoemen deskundige de IWMD-vraagstelling in oorspronkelijke bewoordingen voor te leggen. Deze vraagstelling wordt – met de door TVM akkoord bevonden aanpassingen zoals genoemd onder 15 van de pleitnota van de raadsman van [A] –onder r.o. 6.3. van ‘de beslissing’ opgenomen en aan de deskundige voorgelegd.

Benoeming van een neuropsycholoog als deskundige

5.7.  Partijen verschillen van mening over de vraag of een neuropsycholoog als deskundige dient te worden benoemd. TVM meent immers dat een neuropsycholoog slechts hulponderzoek verricht ten behoeve van een neuroloog, terwijl neuroloog Vermeulen in zijn rapport reeds heeft aangegeven dat aanvullend onderzoek niet nodig is. [A] heeft daartegen, ter mondelinge behandeling, aangevoerd dat neuropsychologen niet alleen zelfstandig onderzoek verrichten, maar ook hulponderzoek verrichten in opdracht van een neuroloog of psychiater. Nu partijen het er wel over eens zijn dat, indien een deskundige wordt benoemd, Koene als deskundige moet worden benoemd, is ter mondelinge behandeling afgesproken dat partijen zich na afloop van de mondelinge behandeling zouden uitlaten over de vraag of Koene kan instemmen met zelfstandig onderzoek op basis van de IWMD-vraagstelling, dan wel met hulponderzoek in opdracht van een mogelijk te benoemen psychiater.

5.8.  [A] heeft de rechtbank bij brief van 10 mei 2011 laten weten dat het de voorkeur van Koene heeft om hulponderzoek te verrichten ten behoeve van een onderzoek dat wordt uitgevoerd door een neuroloog of psychiater. [A] heeft voorts laten weten dat Koene, in dat geval, kan instemmen met de door [A] voorgestelde vraagstelling (zoals vermeld onder randnummer 22 van het verzoekschrift). [A] heeft dan ook voorgesteld om Koene (hulp-)onderzoek te laten verrichten op verzoek van de (mogelijk) te benoemen psychiater. TVM heeft tegen dit voorstel in haar brief van 11 mei 2011 geen bezwaren geuit.

5.9.  Gelet op vorenstaande zal de rechtbank het verzoek van [A] om een neuropsycholoog als deskundige te benoemen, afwijzen. De rechtbank zal in de vraagstelling aan Van Tilburg wel de onder randnummer 22 van het verzoekschrift geformuleerde vraag opnemen of Van Tilburg aanvullend neuropsychologisch onderzoek noodzakelijk acht, en bepalen dat in het geval hij dit hulponderzoek noodzakelijk acht, hij dit onderzoek moet laten verrichten door Koene en dat hij aan haar de vragen moet voorleggen zoals geformuleerd onder randnummer 22 van het verzoekschrift. Deze vragen worden eveneens onder de beslissing opgenomen. Van Tilburg dient de uitkomsten van het aanvullende onderzoek door Koene in zijn conclusies te betrekken en de verslaglegging van dit onderzoek bij zijn expertiserapport te voegen.

Benoeming van een arbeidsgeneeskundige en een verzekeringsarts als deskundigen

5.10.  Het verzoek van [A] om de beslissing op het verzoek tot benoeming van een verzekeringsgeneeskundige en een arbeidsdeskundige als deskundigen aan te houden door plaatsing van de zaak op de parkeerrol van de rechtbank, wordt afgewezen. De rechtbank is met TVM van oordeel dat dit verzoek in dit stadium van de procedure niet voldoet aan de hiervoor onder r.o. 5.3. genoemde criteria voor toewijzing daarvan. Met de verzochte voorlopige deskundigenberichten wordt immers thans beoogd de procespositie omtrent de medische causaliteit met relevante feiten en omstandigheden te bepalen, dan wel het partijdispuut hieromtrent tot klaarheid te brengen. Eerst nadat de orthopedisch chirurg, de psychiater en eventueel de neuropsycholoog hebben gerapporteerd, kan nader bezien worden of [A] ongevalsgerelateerde klachten en beperkingen heeft, terwijl alleen indien dat het geval is de behoefte aan verzekeringsgeneeskundige en arbeidsdeskundige rapportage in beeld komt. Bovendien ligt het in de rede dat partijen op basis van de (medische) rapportages eerst trachten hun buitengerechtelijke onderhandelingen te hervatten, waarbinnen het gelasten van een verzekeringsgeneeskundig- en arbeidsdeskundig onderzoek op gezamenlijk verzoek desgewenst tot de mogelijkheden behoort. Verzoekster heeft derhalve thans geen voldoende concreet belang bij dit verzoek. De goede procesorde verzet zich onder deze omstandigheden tegen toewijzing daarvan.

Voorschot op de kosten van de deskundigenonderzoeken

5.11.  Partijen verschillen van mening over de vraag wie (het voorschot ter zake van) de kosten van de deskundigenonderzoeken dient te betalen. De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende. De hoofdregel met betrekking tot het voorschot ter zake van de kosten van het voorlopige deskundigenbericht is dat degene die een verzoekschrift indient dit dient te betalen, zo volgt uit het bepaalde in artikel 205 lid 1 in verbinding met artikel 195 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv). Van deze hoofdregel wordt evenwel afgeweken indien er feiten of omstandigheden aanwezig zijn die zulks rechtvaardigen. Gelet op de omstandigheid dat TVM aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval heeft erkend, ziet de rechtbank aanleiding het voorschot ter zake van de kosten van de voorlopige deskundigenonderzoeken voor rekening van TVM te laten komen.
Het beroep van TVM op een percentage eigen schuld van 25% bij [A] maakt dit oordeel niet anders, omdat dat neerkomt op een – nog niet beoordeeld – mogelijk in een eventuele bodemprocedure te voeren verweer ex artikel 6:101 BW, dat niet afdoet aan voormelde aansprakelijkheid.

5.12.  Het voorschot zal worden vastgesteld op een door de deskundigen te bepalen bedrag, tenzij binnen twee weken na dagtekening van de brief van de griffier aan partijen, waarbij een kopie van de voorschotnota van de deskundigen wordt doorgezonden, schriftelijk bezwaar tegen het voorschot ter griffie is ingekomen. In laatstgenoemd geval zal de rechtbank nader beslissen over de begroting van het voorschot.

5.13.  De beslissing met betrekking tot betaling van het voorschot wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

5.14.  In de brief van de griffier waarmee de voorschotnota van de deskundigen aan partijen wordt doorgezonden, zal de termijn voor de voldoening van het voorschot worden gesteld op twee weken. Als het voorschot niet binnen de gestelde termijn is betaald, kan de rechtbank daaruit de gevolgtrekking maken die zij geraden acht.

5.15.  De deskundigen dienen niet met het onderzoek te beginnen voordat de rechtbank schriftelijk aan de deskundigen heeft laten weten dat het voorschot ter griffie is ontvangen en het onderzoek kan beginnen.

5.16.  Partijen zijn verplicht medewerking te verlenen aan het onderzoek van de deskundigen. Indien aan deze verplichting niet wordt voldaan, dan kan de rechtbank daaruit de gevolgtrekking maken die zij geraden acht.

5.17.  TVM zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten worden begroot op:
- betaald vast recht  € 263,00
- salaris advocaat     € 904,00 (2 punten x tarief € 452,00)
Totaal      € 1.167,00
5.18.  Al het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.


6.  De beslissing
De rechtbank

6.1.  beveelt een onderzoek door de volgende deskundigen:

-  prof. dr. R.P.H. Veth, orthopedisch chirurg
Universitair Orthopaedisch Expertise Centrum Nijmegen
Postbus 9101
6500 HB Nijmegen
Email: XXX
Tel: 024-3613918

-  prof. dr. W. van Tilburg, psychiater
Stommeerweg 61,
1431 ET Aalsmeer
Email: XXXX
Tel: 06-51846212

6.2.  bepaalt dat aan prof. dr. Veth de volgende vragen zullen worden voorgelegd:

VRAAGSTELLING CAUSAAL VERBAND BIJ ONGEVAL
Versie januari 2010
Algemene toelichting
Deze vraagstelling is bedoeld om niet-medici die zich bezighouden met de afwikkeling van letselschade inzicht te geven in de medische uitgangspunten die van belang zijn bij het bepalen van de omvang van de schade die de onderzochte heeft geleden (en in de toekomst mogelijk zal lijden) als gevolg van een ongeval. Deze schade wordt in het civiele aansprakelijkheidsrecht vastgesteld aan de hand van een vergelijking tussen de gezondheidstoestand van de onderzochte zoals die na het ongeval is ontstaan en zich waarschijnlijk in de toekomst zal voortzetten (de situatie met ongeval) en de hypothetische situatie waarin de onderzochte zich zou hebben bevonden als het ongeval nooit had plaatsgevonden (de situatie zonder ongeval).
Deze systematiek vormt de grondslag van deze vraagstelling. Onderdeel 1 heeft betrekking op de gezondheidstoestand en het functioneren van de onderzochte in de situatie met ongeval. In onderdeel 2 wordt aan de deskundige gevraagd zo nauwkeurig mogelijk te beschrijven hoe de gezondheidstoestand en het functioneren van de onderzochte in de hypothetische situatie zonder ongeval zouden zijn geweest. De gezondheidssituatie van de onderzochte voorafgaand aan het ongeval is relevant voor de beoordeling van beide situaties.
Bij het opstellen van deze vraagstelling is aansluiting gezocht bij de Richtlijn Medisch Specialistische Rapportage (RMSR). In deze richtlijn is geformuleerd aan welke eisen een deskundige en diens rapportage moeten voldoen. De richtlijn is bedoeld als hulpmiddel voor deskundigen bij het uitvoeren van hun werkzaamheden. De deskundige wordt verzocht de aanbevelingen en bepalingen in de richtlijn – zo veel als mogelijk – in acht te nemen.
1. DE SITUATIE MET ONGEVAL
Anamnese
a. Hoe luidt de anamnese voor wat betreft de aard en de ernst van het letsel, het verloop van de klachten, de toegepaste behandelingen en het resultaat van deze behandelingen? Welke overige klachten en beperkingen op uw vakgebied worden desgevraagd gemeld? Wilt u in uw anamnese vermelden welke beperkingen op uw vakgebied de onderzochte aangeeft in relatie tot de activiteiten van het algemene dagelijkse leven (ADL), loonvormende arbeid en het uitoefenen van hobby’s, bezigheden in recreatieve sfeer en zelfwerkzaamheid?
Aanbeveling 2.2.4. RMSR:
De beschrijving van de anamnese is deugdelijk en compleet, en beperkt zich tot de relevante gegevens. De beschrijving van de anamnese bevat uitsluitend het verhaal van de onderzochte in diens bewoordingen. Er worden daarbij geen termen gebezigd of feiten vermeld die uitsluitend kunnen zijn ontleend aan aangeleverde of verkregen medische gegevens of een interpretatie daarvan. Als hieraan wordt voldaan, dan verwoordt de anamnese per definitie het subjectieve verhaal van de onderzochte. Termen als “betrokkene zou (…)” worden vermeden. Ook voegt de expert bij de beschrijving van de anamnese geen voorlopige conclusies of eigen interpretaties toe. Auto-anamnese en hetero-anamnese worden gescheiden en als zodanig genoemd weergegeven.
Medische gegevens
b. Wilt u op basis van het medisch dossier van de onderzochte een beschrijving geven van:
- de medische voorgeschiedenis van de onderzochte op uw vakgebied;
- de medische behandeling van het letsel van de onderzochte en het resultaat daarvan.
Aanbeveling 2.2.6 RMSR:
Uit het rapport blijkt van welke van de meegestuurde gegevens kennis werd genomen en op welke wijze de daaraan ontleende feiten zijn meegewogen in het eindoordeel. Bij voorkeur wordt in het rapport een samenvatting opgenomen van de aan de meegestuurde gegevens ontleende feiten.
Medisch onderzoek
c. Wilt u een beschrijving geven van uw bevindingen bij lichamelijk en eventueel hulponderzoek?
Aanbeveling 2.2.5 RMSR:
Er wordt een adequaat lichamelijk en/of psychiatrisch onderzoek verricht, maar slechts voorzover dat relevant is voor de beantwoording van de vraagstelling. Niet relevant onderzoek blijft uitdrukkelijk achterwege. Indien mogelijk worden de resultaten in kwantitatieve vorm weergegeven. Bij de beschrijving van de onderzoeksresultaten kan medisch jargon uiteraard niet worden vermeden.

Aanbeveling 2.2.7 RMSR:
Indien de expert aanvullend hulponderzoek (radiologisch, neuropsychologisch of anderszins) laat verrichten en de uitkomsten daarvan in zijn conclusies betrekt, dan dienen de verslagleggingen van deze onderzoeken bij het expertiserapport gevoegd te worden.
Consistentie
d. Is naar uw oordeel sprake van een onderlinge samenhang als het gaat om de informatie die is verkregen van de onderzochte zelf, de feiten zoals die uit het medisch dossier naar voren komen en uw bevindingen bij onderzoek en eventueel hulponderzoek?
e. Voor zover u de vorige vraag ontkennend beantwoordt, wilt u dan aangeven wat de reactie was van de onderzochte op de door u geconstateerde inconsistenties en welke conclusies u daaruit trekt?
Aanbeveling 2.2.8 RMSR:
Als de anamnese niet overeenkomt met de feiten zoals die uit de stukken naar voren komen, dan dient uit het rapport te blijken dat de onderzochte, voor zover dat medisch verantwoord is, met deze discrepantie werd geconfronteerd. Vermeld wordt, wat zijn reactie daarop was en wat daaruit kan worden geconcludeerd.
Diagnose
f. Wat is de diagnose op uw vakgebied? Wilt u daarbij uw differentiaaldiagnostische overweging geven?
Aanbeveling 2.2.15 RMSR:
Waar nodig wordt een differentiaaldiagnostische overweging gegeven.
Beperkingen
g. Welke beperkingen op uw vakgebied bestaan naar uw oordeel bij de onderzochte in zijn huidige toestand, ongeacht of de beperkingen voortvloeien uit het ongeval? Wilt u deze beperkingen zo uitgebreid mogelijk beschrijven, op semi-kwantitatieve wijze weergeven [in het bijgesloten beperkingenformulier] en zo nodig toelichten ten behoeve van een eventueel in te schakelen arbeidsdeskundige?
Aanbeveling 2.2.17 RMSR :
Uit het rapport blijkt dat de expert de beperkingen van de onderzochte baseert op zijn eigen professionele oordeel en dat hij niet klakkeloos de door de onderzochte genoemde beperkingen heeft overgenomen.

Aanbeveling 2.2.18 RMSR:
De eventuele beperkingen van de onderzochte worden zo nauwkeurig mogelijk beschreven en slechts in semi-kwantitatieve vorm weergegeven. De expert zal zelf geen gekwantificeerde belastbaarheidsprofielen opstellen (bijvoorbeeld volgens de FIS- of FML-methodiek).
Medische eindsituatie
h. Acht u de huidige toestand van de onderzochte zodanig dat een beoordeling van de blijvende gevolgen van het ongeval mogelijk is, of verwacht u in de toekomst nog een belangrijke verbetering of verslechtering van het op uw vakgebied geconstateerde letsel?
i. Zo ja, welke verbetering of verslechtering verwacht u?
j. Kunt u aangeven op welke termijn en in welke mate u die verbetering dan wel verslechtering verwacht?
k. Kunt u aangeven welke gevolgen deze verbetering dan wel verslechtering zal hebben voor de beperkingen (als bedoeld in vraag 1g)?
Aanbeveling 2.2.14 RMSR:
Als de expert om een inschatting wordt gevraagd en hij zich competent acht deze inschatting te maken, dan zorgt hij ervoor dat duidelijk wordt op welke wijze deze inschatting tot stand is gekomen. Hij geeft aan wat daarbij heeft meegewogen en wat van doorslaggevende betekenis is geweest.
2. DE SITUATIE ZONDER ONGEVAL
Meestal zal het niet mogelijk zijn om onderstaande vragen (met name de vragen 2c - 2e) met zekerheid te beantwoorden. Van u wordt ook niet gevraagd zekerheid te bieden. Wel wordt gevraagd of u vanuit uw kennis en ervaring op uw vakgebied uw mening wilt geven over kansen en waarschijnlijkheden. Het is dus de bedoeling dat u aangeeft wat u op grond van uw deskundigheid op uw vakgebied op deze vragen kunt antwoorden.
Aanbeveling 2.2.14 RMSR:
Als de expert om een inschatting wordt gevraagd en hij zich competent acht deze inschatting te maken, dan zorgt hij ervoor dat duidelijk wordt op welke wijze deze inschatting tot stand is gekomen. Hij geeft aan wat daarbij heeft meegewogen en wat van doorslaggevende betekenis is geweest.

Aanbeveling 2.2.16 RMSR:
Een eventuele causaliteitsvraag wordt uitsluitend beantwoord vanuit de medische causaliteitsgedachte, dat wil zeggen op grond van datgene wat bekend en herkenbaar is met betrekking tot het ontstaan en het beloop van de onderhavige klachten en verschijnselen. Deze vraagstelling geschiedt in overeenstemming met de gangbare inzichten dan wel richtlijnen van de desbetreffende wetenschappelijke vereniging. De expert zal nimmer klachten aan een ongeval “toerekenen” of de causaliteit ervan louter baseren op het feit dat ze pas na het ongeval debuteerden.
Klachten, afwijkingen en beperkingen voor ongeval
a. Bestonden voor het ongeval bij de onderzochte reeds klachten en afwijkingen op uw vakgebied die de onderzochte thans nog steeds heeft?
b. Zo ja, kunt u dan aangeven welke beperkingen voor het ongeval uit deze klachten en afwijkingen voortvloeiden en thans nog steeds uit deze klachten en afwijkingen voortvloeien?
Aanbeveling 2.2.17 RMSR :
Uit het rapport blijkt dat de expert de beperkingen van de onderzochte baseert op zijn eigen professionele oordeel en dat hij niet klakkeloos de door de onderzochte genoemde beperkingen heeft overgenomen.

Aanbeveling 2.2.18 RMSR:
De eventuele beperkingen van de onderzochte worden zo nauwkeurig mogelijk beschreven en slechts in semi-kwantitatieve vorm weergegeven. De expert zal zelf geen gekwantificeerde belastbaarheidsprofielen opstellen (bijvoorbeeld volgens de FIS- of FML-methodiek).

Klachten, afwijkingen en beperkingen zonder ongeval
c. Zijn er daarnaast op uw vakgebied klachten en afwijkingen die er ook zouden zijn geweest of op enig moment ook hadden kunnen ontstaan, als het ongeval de onderzochte niet was overkomen?
d. Zo ja (dus zonder ongeval ook klachten), kunt u dan een indicatie geven met welke mate van waarschijnlijkheid, op welke termijn en in welke omvang de klachten en afwijkingen dan hadden kunnen ontstaan?
e. Kunt u aangeven welke beperkingen uit deze klachten en afwijkingen zouden zijn voortgevloeid?
f. Verwacht u in de toekomst nog een belangrijke verbetering of verslechtering van de op uw vakgebied geconstateerde niet ongevalgerelateerde klachten en afwijkingen?
g. Zo ja, welke verbetering of verslechtering verwacht u?
h. Kunt u aangeven op welke termijn en in welke mate u die verbetering dan wel verslechtering verwacht?
i. Kunt u aangeven welke gevolgen deze verbetering dan wel verslechtering zal hebben voor de beperkingen (als bedoeld in vraag 2e)?

Aanbeveling 2.2.17 RMSR :
Uit het rapport blijkt dat de expert de beperkingen van de onderzochte baseert op zijn eigen professionele oordeel en dat hij niet klakkeloos de door de onderzochte genoemde beperkingen heeft overgenomen.

Aanbeveling 2.2.18 RMSR:
De eventuele beperkingen van de onderzochte worden zo nauwkeurig mogelijk beschreven en slechts in semi-kwantitatieve vorm weergegeven. De expert zal zelf geen gekwantificeerde belastbaarheidsprofielen opstellen (bijvoorbeeld volgens de FIS- of FML-methodiek).
3. OVERIG
Aanbeveling 2.2.11 RMSR:
Indien de expert bevindingen doet waar niet naar wordt gevraagd maar die hij terzake relevant vindt, dan vermeldt hij deze in het rapport.
a. Heeft u naar aanleiding van uw bevindingen nog opmerkingen die relevant kunnen zijn voor het verdere verloop van deze zaak?

6.3.  bepaalt dat aan prof. dr. Van Tilburg de volgende vragen zullen worden voorgelegd:

VRAAGSTELLING CAUSAAL VERBAND BIJ ONGEVAL
Versie januari 2010
Algemene toelichting
Deze vraagstelling is bedoeld om niet-medici die zich bezighouden met de afwikkeling van letselschade inzicht te geven in de medische uitgangspunten die van belang zijn bij het bepalen van de omvang van de schade die de onderzochte heeft geleden (en in de toekomst mogelijk zal lijden) als gevolg van een ongeval. Deze schade wordt in het civiele aansprakelijkheidsrecht vastgesteld aan de hand van een vergelijking tussen de gezondheidstoestand van de onderzochte zoals die na het ongeval is ontstaan en zich waarschijnlijk in de toekomst zal voortzetten (de situatie met ongeval) en de hypothetische situatie waarin de onderzochte zich zou hebben bevonden als het ongeval nooit had plaatsgevonden (de situatie zonder ongeval).
Deze systematiek vormt de grondslag van deze vraagstelling. Onderdeel 1 heeft betrekking op de gezondheidstoestand en het functioneren van de onderzochte in de situatie met ongeval. In onderdeel 2 wordt aan de deskundige gevraagd zo nauwkeurig mogelijk te beschrijven hoe de gezondheidstoestand en het functioneren van de onderzochte in de hypothetische situatie zonder ongeval zouden zijn geweest. De gezondheidssituatie van de onderzochte voorafgaand aan het ongeval is relevant voor de beoordeling van beide situaties.
Bij het opstellen van deze vraagstelling is aansluiting gezocht bij de Richtlijn Medisch Specialistische Rapportage (RMSR). In deze richtlijn is geformuleerd aan welke eisen een deskundige en diens rapportage moeten voldoen. De richtlijn is bedoeld als hulpmiddel voor deskundigen bij het uitvoeren van hun werkzaamheden. De deskundige wordt verzocht de aanbevelingen en bepalingen in de richtlijn – zo veel als mogelijk – in acht te nemen.
1. DE SITUATIE MET ONGEVAL
Anamnese
a. Hoe luidt de anamnese voor wat betreft de aard en de ernst van het psychisch letsel, het verloop van de klachten, de toegepaste behandelingen en het resultaat van deze behandelingen? Welke overige klachten en beperkingen op uw vakgebied worden desgevraagd gemeld? Wilt u in uw anamnese vermelden welke beperkingen op uw vakgebied de onderzochte aangeeft in relatie tot de activiteiten van het algemene dagelijkse leven (ADL), loonvormende arbeid en het uitoefenen van hobby’s, bezigheden in recreatieve sfeer en zelfwerkzaamheid?
Aanbeveling 2.2.4. RMSR:
De beschrijving van de anamnese is deugdelijk en compleet, en beperkt zich tot de relevante gegevens. De beschrijving van de anamnese bevat uitsluitend het verhaal van de onderzochte in diens bewoordingen. Er worden daarbij geen termen gebezigd of feiten vermeld die uitsluitend kunnen zijn ontleend aan aangeleverde of verkregen medische gegevens of een interpretatie daarvan. Als hieraan wordt voldaan, dan verwoordt de anamnese per definitie het subjectieve verhaal van de onderzochte. Termen als “betrokkene zou (…)” worden vermeden. Ook voegt de expert bij de beschrijving van de anamnese geen voorlopige conclusies of eigen interpretaties toe. Auto-anamnese en hetero-anamnese worden gescheiden en als zodanig genoemd weergegeven.
Medische gegevens
b. Wilt u op basis van het dossier van de onderzochte een beschrijving geven van:
- de voorgeschiedenis van de onderzochte op uw vakgebied;
- de behandeling van het psychisch letsel van de onderzochte en het resultaat daarvan.
Aanbeveling 2.2.6 RMSR:
Uit het rapport blijkt van welke van de meegestuurde gegevens kennis werd genomen en op welke wijze de daaraan ontleende feiten zijn meegewogen in het eindoordeel. Bij voorkeur wordt in het rapport een samenvatting opgenomen van de aan de meegestuurde gegevens ontleende feiten.
Medisch onderzoek
c. Wilt u een beschrijving geven van uw bevindingen bij uw onderzoek en eventueel hulponderzoek?
Aanbeveling 2.2.5 RMSR:
Er wordt een adequaat lichamelijk en/of psychiatrisch onderzoek verricht, maar slechts voorzover dat relevant is voor de beantwoording van de vraagstelling. Niet relevant onderzoek blijft uitdrukkelijk achterwege. Indien mogelijk worden de resultaten in kwantitatieve vorm weergegeven. Bij de beschrijving van de onderzoeksresultaten kan medisch jargon uiteraard niet worden vermeden.

Aanbeveling 2.2.7 RMSR:
Indien de expert aanvullend hulponderzoek (radiologisch, neuropsychologisch of anderszins) laat verrichten en de uitkomsten daarvan in zijn conclusies betrekt, dan dienen de verslagleggingen van deze onderzoeken bij het expertiserapport gevoegd te worden.
Consistentie
d. Is naar uw oordeel sprake van een onderlinge samenhang als het gaat om de informatie die is verkregen van de onderzochte zelf, de feiten zoals die uit het medisch dossier naar voren komen en uw bevindingen bij onderzoek en eventueel hulponderzoek?
e. Voor zover u de vorige vraag ontkennend beantwoordt, wilt u dan aangeven wat de reactie was van de onderzochte op de door u geconstateerde inconsistenties en welke conclusies u daaruit trekt?
Aanbeveling 2.2.8 RMSR:
Als de anamnese niet overeenkomt met de feiten zoals die uit de stukken naar voren komen, dan dient uit het rapport te blijken dat de onderzochte, voor zover dat medisch verantwoord is, met deze discrepantie werd geconfronteerd. Vermeld wordt, wat zijn reactie daarop was en wat daaruit kan worden geconcludeerd.
Diagnose
f. Wat is de diagnose op uw vakgebied? Wilt u daarbij uw differentiaaldiagnostische overweging geven?
Aanbeveling 2.2.15 RMSR:
Waar nodig wordt een differentiaaldiagnostische overweging gegeven.
Beperkingen
g. Welke beperkingen op uw vakgebied bestaan naar uw oordeel bij de onderzochte in zijn huidige toestand, ongeacht of de beperkingen voortvloeien uit het ongeval? Wilt u deze beperkingen zo uitgebreid mogelijk beschrijven, op semi-kwantitatieve wijze weergeven [in het bijgesloten beperkingenformulier] en zo nodig toelichten ten behoeve van een eventueel in te schakelen arbeidsdeskundige?
Aanbeveling 2.2.17 RMSR :
Uit het rapport blijkt dat de expert de beperkingen van de onderzochte baseert op zijn eigen professionele oordeel en dat hij niet klakkeloos de door de onderzochte genoemde beperkingen heeft overgenomen.

Aanbeveling 2.2.18 RMSR:
De eventuele beperkingen van de onderzochte worden zo nauwkeurig mogelijk beschreven en slechts in semi-kwantitatieve vorm weergegeven. De expert zal zelf geen gekwantificeerde belastbaarheidsprofielen opstellen (bijvoorbeeld volgens de FIS- of FML-methodiek).
Medische eindsituatie
h. Acht u de huidige toestand van de onderzochte zodanig dat een beoordeling van de blijvende gevolgen van het ongeval mogelijk is, of verwacht u in de toekomst nog een belangrijke verbetering of verslechtering van het op uw vakgebied geconstateerde psychisch letsel?
i. Zo ja, welke verbetering of verslechtering verwacht u?
j. Kunt u aangeven op welke termijn en in welke mate u die verbetering dan wel verslechtering verwacht?
k. Kunt u aangeven welke gevolgen deze verbetering dan wel verslechtering zal hebben voor de beperkingen (als bedoeld in vraag 1g)?
Aanbeveling 2.2.14 RMSR:
Als de expert om een inschatting wordt gevraagd en hij zich competent acht deze inschatting te maken, dan zorgt hij ervoor dat duidelijk wordt op welke wijze deze inschatting tot stand is gekomen. Hij geeft aan wat daarbij heeft meegewogen en wat van doorslaggevende betekenis is geweest.
2. DE SITUATIE ZONDER ONGEVAL
Meestal zal het niet mogelijk zijn om onderstaande vragen (met name de vragen 2c - 2e) met zekerheid te beantwoorden. Van u wordt ook niet gevraagd zekerheid te bieden. Wel wordt gevraagd of u vanuit uw kennis en ervaring op uw vakgebied uw mening wilt geven over kansen en waarschijnlijkheden. Het is dus de bedoeling dat u aangeeft wat u op grond van uw deskundigheid op uw vakgebied op deze vragen kunt antwoorden.
Aanbeveling 2.2.14 RMSR:
Als de expert om een inschatting wordt gevraagd en hij zich competent acht deze inschatting te maken, dan zorgt hij ervoor dat duidelijk wordt op welke wijze deze inschatting tot stand is gekomen. Hij geeft aan wat daarbij heeft meegewogen en wat van doorslaggevende betekenis is geweest.
Aanbeveling 2.2.16 RMSR: Een eventuele causaliteitsvraag wordt uitsluitend beantwoord vanuit de medische causaliteitsgedachte, dat wil zeggen op grond van datgene wat bekend en herkenbaar is met betrekking tot het ontstaan en het beloop van de onderhavige klachten en verschijnselen. Deze vraagstelling geschiedt in overeenstemming met de gangbare inzichten dan wel richtlijnen van de desbetreffende wetenschappelijke vereniging. De expert zal nimmer klachten aan een ongeval “toerekenen” of de causaliteit ervan louter baseren op het feit dat ze pas na het ongeval debuteerden. Klachten, afwijkingen en beperkingen voor ongeval a. Bestonden voor het ongeval bij de onderzochte reeds klachten en afwijkingen op uw vakgebied die de onderzochte thans nog steeds heeft? b. Zo ja, kunt u dan aangeven welke beperkingen voor het ongeval uit deze klachten en afwijkingen voortvloeiden en thans nog steeds uit deze klachten en afwijkingen voortvloeien? Aanbeveling 2.2.17 RMSR : Uit het rapport blijkt dat de expert de beperkingen van de onderzochte baseert op zijn eigen professionele oordeel en dat hij niet klakkeloos de door de onderzochte genoemde beperkingen heeft overgenomen. Aanbeveling 2.2.18 RMSR: De eventuele beperkingen van de onderzochte worden zo nauwkeurig mogelijk beschreven en slechts in semi-kwantitatieve vorm weergegeven. De expert zal zelf geen gekwantificeerde belastbaarheidsprofielen opstellen (bijvoorbeeld volgens de FIS- of FML-methodiek). Klachten, afwijkingen en beperkingen zonder ongeval c. Zijn er daarnaast op uw vakgebied klachten en afwijkingen die er ook zouden zijn geweest of op enig moment ook hadden kunnen ontstaan, als het ongeval de onderzochte niet was overkomen? d. Zo ja (dus zonder ongeval ook klachten), kunt u dan een indicatie geven met welke mate van waarschijnlijkheid, op welke termijn en in welke omvang de klachten en afwijkingen dan hadden kunnen ontstaan? e. Kunt u aangeven welke beperkingen uit deze klachten en afwijkingen zouden zijn voortgevloeid? f. Verwacht u in de toekomst nog een belangrijke verbetering of verslechtering van de op uw vakgebied geconstateerde niet ongevalgerelateerde klachten en afwijkingen? g. Zo ja, welke verbetering of verslechtering verwacht u? h. Kunt u aangeven op welke termijn en in welke mate u die verbetering dan wel verslechtering verwacht? i. Kunt u aangeven welke gevolgen deze verbetering dan wel verslechtering zal hebben voor de beperkingen (als bedoeld in vraag 2e)? Aanbeveling 2.2.17 RMSR : Uit het rapport blijkt dat de expert de beperkingen van de onderzochte baseert op zijn eigen professionele oordeel en dat hij niet klakkeloos de door de onderzochte genoemde beperkingen heeft overgenomen. Aanbeveling 2.2.18 RMSR: De eventuele beperkingen van de onderzochte worden zo nauwkeurig mogelijk beschreven en slechts in semi-kwantitatieve vorm weergegeven. De expert zal zelf geen gekwantificeerde belastbaarheidsprofielen opstellen (bijvoorbeeld volgens de FIS- of FML-methodiek). 3. OVERIG Aanbeveling 2.2.11 RMSR: Indien de expert bevindingen doet waar niet naar wordt gevraagd maar die hij terzake relevant vindt, dan vermeldt hij deze in het rapport. a. Heeft u naar aanleiding van uw bevindingen nog opmerkingen die relevant kunnen zijn voor het verdere verloop van deze zaak? b. Bestaat er, gezien uw onderzoeksbevindingen, aanleiding tot nader deskundigenonderzoek, in het bijzonder door een neuropsycholoog? 6.4.  bepaalt dat indien prof. dr. Van Tilburg aanvullend onderzoek door een neuropsycholoog noodzakelijk acht, hij dit onderzoek laat verrichten door Drs. T. Koene Neuropsycholoog/GZ-psycholoog Tesselschadestraat 4 1054 ET Amsterdam Tel: 06-23139926 op basis van de navolgende, aan haar voor te leggen vraagstelling: “Wilt u een beschrijving geven van uw bevindingen bij uw onderzoek? Constateert u stoornissen in het mentale functioneren, het taalgebruik, de regulatie van emoties en gedrag of in de helderheid van bewustzijn? Wilt u aangeven van welke neuropsychologsiche testen u gebruik hebt gemaakt en wat de testresultaten waren? Wilt u ook een effort- en validiteitstest uitvoeren en de uitkomsten en uw interpretatie daarvan in uw rapport vermelden?” 6.5.  bepaalt dat de deskundigen hun onderzoek zelfstandig zullen verrichten en dat dit zal plaatsvinden op een door de deskundigen te bepalen plaats en tijd; 6.6.  bepaalt dat door TVM een voorschot ter zake van de kosten van de deskundigen ter griffie zal worden gedeponeerd, welk voorschot bij deze wordt bepaald op een door de deskundigen te begroten bedrag, tenzij binnen twee weken na dagtekening van de brief van de griffier aan partijen, waarbij een kopie van de voorschotnota van de deskundigen wordt doorgezonden, schriftelijk bezwaar tegen het voorschot ter griffie is ingekomen; 6.7.  bepaalt dat de deskundigen niet met hun onderzoek dienen te beginnen voordat de rechtbank schriftelijk aan de deskundigen heeft laten weten dat het voorschot ter griffie is ontvangen en het onderzoek kan beginnen; 6.8.  bepaalt dat partijen alle door de deskundige noodzakelijk geachte stukken zo spoedig mogelijk aan de deskundigen zullen doen toekomen; 6.9.  bepaalt dat de deskundigen partijen in de gelegenheid zullen stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen en dat uit hun schriftelijke berichten moet blijken of aan dit voorschrift is voldaan en daarbij tevens melding zal worden gemaakt van de inhoud van de opmerkingen en verzoeken van partijen; 6.10.  bepaalt dat de partij die schriftelijke opmerkingen en verzoeken aan de deskundigen doet toekomen daarvan terstond een afschrift aan de wederpartij verstrekt; 6.11.  bepaalt dat de door de deskundigen uit te brengen berichten uiterlijk (gelet op het bepaalde in r.o. 5.5.) zes maanden na dagtekening van het bericht van de griffier dat het voorschot ter griffie is ontvangen, zal worden ingeleverd ter griffie van deze rechtbank; 6.12.  veroordeelt TVM in de proceskosten, aan de zijde van [A] begroot op € 1.167,00 (elfhonderd zevenenzestig euro); 6.13.  wijst af het meer of anders verzochte; 6.14.  verklaart de beslissing omtrent het voorschot uitvoerbaar bij voorraad. Deze beschikking is gegeven door mr. P.J. van Eekeren en in het openbaar uitgesproken op 9 juni 2011.LJN BR5459