Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Amsterdam 051114 hernia niet in causaal verband met botsing met dalende slagboom, acute en chronische lage rugklachten wel

Rb Amsterdam 051114 hernia niet in causaal verband met botsing met dalende slagboom, acute en chronische lage rugklachten wel

De verdere beoordeling

Samenvatting

2.1.
Kort samengevat gaat deze zaak om het volgende. [eiser 1] is op 30 maart 2004 een ongeval overkomen (hierna: het ongeval) tijdens zijn werkzaamheden als motorsurveillant bij de Koninklijke Marechaussee. Op deze dag heeft [eiser 1] hoogwaardigheidsbekleders vanaf Schiphol geëscorteerd op een deel van hun reis naar Den Haag waar zij de begrafenis van prinses Juliana zouden bijwonen. [eiser 1] passeerde daarbij steeds een controlepost met een stalen slagboom tussen het beveiligde en het onbeveiligde deel van de luchthaven. Tijdens één van deze passages heeft de beveiligingsbeambte van het beveiligingsbedrijf[bedrijf 1] (de rechtsvoorganger van gedaagden sub 2 en 3, die was verzekerd bij de rechtsvoorganger van gedaagde sub 1) de bedieningsknop van de slagboom die open stond, losgelaten waardoor deze op de helm/het hoofd van [eiser 1] terecht kwam (zie ook het tussenvonnis van 26 juni 2013 onder 2.1.). De rechtsvoorganger van HDI heeft bij brief van 16 februari 2005 als verzekeraar aansprakelijkheid voor het ongeval erkend voor haar toenmalige verzekerde (zie ook het tussenvonnis van 26 juni 2013 onder 2.5.). Partijen twisten over de vraag of de door [eiser 1] gestelde klachten en beperkingen het gevolg zijn van het ongeval.

Het tussenvonnis

2.2.
Bij tussenvonnis van 26 juni 2013 heeft de rechtbank (zie 4.10.) overwogen dat zij op basis van de op dat moment voorhanden gegevens niet in staat was te beoordelen of en zo ja in welke mate de klachten en beperkingen van [eiser 1] als gevolg van het ongeval hebben te gelden. Met het oog op de beoordeling van het causaal verband tussen beperkingen en het ongeval heeft de rechtbank het dan ook aangewezen geacht om een deskundigenbericht in te winnen. Naast de IWMD vraagstelling heeft de rechtbank het voornemen aan partijen voorgelegd om de deskundige tevens te vragen of hij in het medisch dossier informatie aantreft over een til-incident in 2004 en zo ja, in hoeverre dit incident invloed heeft op de beoordeling van het letsel en de beperkingen als ongevalsgevolg . Nadat partijen zich over deze vragen bij akte instemmend hebben uitgelaten is bij tussenvonnis van 4 september 2013 prof. em. dr. C.C.J. Avezaat (hierna: de deskundige) tot deskundige benoemd.

Het deskundigenbericht

2.3.
De deskundige heeft op 17 februari 2014 (hierna: het deskundigenbericht) onder meer het volgende bericht. Als diagnose heeft de deskundige gesteld:
"6. Diagnose
Chronische lagerugklachten sinds een ongeval in 2004. Status na een radiculair syndroom van de rechterzenuwwortel L5 bij een op MRI aangetoonde laterale hernia L4-L5, ook in 2004, met nog klachten van het rechterbeen en een subjectieve sensibiliteitsstoornis L5. Bij neurologisch onderzoek geen afwijkingen behoudens een vlakke rug en tintelingen voorvoet en grote teen rechts bij het sensibiliteitsonderzoek."
Onder het kopje “7.3.2. Literatuurgegevens”, dat een subkopje is van het kopje “De ongevalsrelatie van een hernia” stelt de deskundige vast dat een traumatische lumbale HNP een zeldzaamheid is. Onder hetzelfde kopje beschrijft de deskundige drie criteria ontleend aan de Duitse literatuur voor het aannemen van een traumatische oorzaak van een aandoening in een specifieke casus, maar daarbij merkt de deskundige ook op dat een goede wetenschappelijke onderbouwing voor deze criteria ontbreekt. Desalniettemin past de deskundige vervolgens de drie criteria toe op de casus van [eiser 1] en bericht onder meer onder het kopje "7.5.1. De hernia/het radiculair syndroom":
"Het staat vast dat er voor het ongeval bij betrokkene geen klachten waren die wezen op een radiculair syndroom. Gezien het frequent voorkomen van een asymptomatische hernia in de gezonde populatie kan, zoals vrijwel altijd, niet worden uitgesloten dat deze voor het ongeval al bestond. Maar omdat het hier gaat om een symptomatische hernia, kan worden gesteld dat aan criterium 3 voor een ongevalsrelatie is voldaan.
Ten aanzien van de rol van het ongeval kunnen de volgende drie mogelijkheden worden onderscheiden: er is door het ongeval een symptomatische hernia ontstaan, een reeds bestaande hernia is symptomatisch geworden, waarbij het ongeval dus een luxerende of provocerende factor is geweest, of het ongeval heeft geen invloed gehad en de hernia is later ontstaan of een reeds bestaande hernia is later symptomatisch geworden.
Vastgesteld kan worden dat er bij het ongeval sprake is geweest van een forse, plotselinge en onverwachte geweldsinwerking: helm kapot, betrokkene gevallen, slagboom op de grond. Hierbij heeft een axiale belasting van de wervelkolom plaatsgevonden, heeft de wervelkolom bij de val mogelijk een bepaalde beweging doorgemaakt bij een 'onvoorbereid' spierstelsel, waarna een reflectoire spieraanspanning is opgetreden. Dit zijn de omstandigheden waaronder volgens de door mij aangehaalde literatuur een traumatische hernia kan optreden. De aanwezigheid van een hernia is door een MRI bevestigd. De radiculaire klachten van betrokkene passen bij het niveau van de aangetoonde hernia. Ook aan criterium 1 voor een ongeval is derhalve voldaan. De aard en het mechanisme van het ongeval is adequaat geweest om een hernia te doen ontstaan of van een reeds bestaande hernia klachten te luxeren.
De toepassing van criterium 2 voor een ongevalsrelatie (De klachten moeten zijn ontstaan in aansluiting van of voldoende kort na het trauma.) is in deze casus het meest problematisch. Dit is vanwege het gebrek aan samenhang tussen de anamnestische gegevens en de medische gegevens in het dossier. Ook binnen deze categorieën bestaat er een gebrekkige samenhang. Bij het afnemen van de anamnese vermeldde betrokkene de beenklachten pas later in het verloop hiervan, na enkele maanden 'doormodderen'. In de notitie die betrokkene in die periode heeft bijgehouden […] vermeldt hij de uitvalsverschijnselen in het been in week 26, dat is de week van 21 juni, maar bij navraag geeft hij hiervoor een verklaring. Ook meldde hij de beenpijn toen hij niet meer uit de auto kon komen na een bezoek aan het Militair Hospitaal voor het maken van foto's (30 juni). Tijdens de anamnese gaf betrokkene aan dat de beenklachten na enkele weken waren begonnen. Bij navraag geeft betrokkene aan dat zijn beenpijn en ook de zwakte in het been zijn begonnen enkele dagen na het ongeval en zelfs direct na het ongeval. Misschien kan hieruit de conclusie worden getrokken, dat de beenklachten aanvankelijk niet op de voorgrond stonden. Het valt ook op, dat er in de eerste weken na het ongeval betrekkelijk weinig dokterscontact is geweest. Gesteld zou ook kunnen worden dat als er aansluitend of kort na het ongeval een evident radiculair syndroom bestond, dit toch eerder via medische consultatie tot een diagnose had kunnen of moeten leiden. Op 5 april is hij weer aan het werk gegaan. […]
Op 1-7-2004 heeft betrokkene zijn huisarts in [woonplaats] geconsulteerd wegens klachten van de lagerug en het rechterbeen. In het briefje van 11-12-2004) wordt vermeld dat de klachten begonnen zijn na het ongeval. Volgens het journaal zou een doof gevoel in de rechterbil zijn ontstaan na tillen en krachtsverlies in het rechterbeen en een doof gevoel in de voorvoet de avond tevoren. Op dat moment bestonden er duidelijke aanwijzingen voor een HNP. De bedrijfsarts vermeldt (30-9-2004) dat betrokkene na drie weken bedrust op advies van de huisarts (begin juli) slecht kon lopen en krachtsverlies had in zijn rechterbeen. Uit de brief van de neuroloog (10-8-2004) zou kunnen worden opgemaakt dat de beenklachten dateren van 3 weken voorafgaand aan het consult op 19-7-2004. De fysiotherapeut (8-12-2004) meldt expliciet dat er na het ongeval geen uitstraling was naar de benen en dat de beenpijn zou zijn ontstaan na het optillen van een doosje. Bij navraag meldde betrokkene dat dit louter een voorval was dat op een bepaalde dag had plaatsgevonden, geen relatie met de beenpijn. De revalidatiearts vermeldt (2-11-2004) dat er sinds het ongeval in maart toenemende klachten zijn van rechterbeen en rug, evenals de neurochirurg (30-11-2005).
Er bestaat dus geen consistentie ten aanzien van het begin en de aanleiding van de radiculaire klachten. De rugklachten moeten hier buiten beschouwing blijven, omdat deze onvoldoende bewijzend zijn voor het bestaan van een hernia of radiculair syndroom. Het tijdsinterval varieert van direct, via enkele dagen en weken, tot enkele maanden, afhankelijk van of men zich baseert op de anamnese van betrokkene of op het medisch dossier. Op grond hiervan is het dus moeilijk om een betrouwbare uitspraak te doen over de geldigheid van criterium 2. Naarmate het tijdsinterval langer duurt, wordt de ongevalsrelatie minder waarschijnlijk. Uitgaande van het medisch dossier en het criterium strikt toepassend is er geen reden om een ongevalsrelatie aan te nemen. Uitgaande van de anamnese zou de ongevalsrelatie niet met zekerheid kunnen worden uitgesloten, maar ik wees al op de gebrekkige samenhang in de anamnese wat betreft het tijdstip van het ontstaan van de klachten. […]
Het is denkbaar dat een trauma de annulus fibrosus, zeker in een reeds gedegenereerde discus, zodanig kan beschadigen dat, onder voortdurende belasting, pas later een symptomatische hernia ontstaat. In dat geval zou het ongeval de omstandigheden kunnen hebben geschapen waaronder later een hernia kon ontstaan of een reeds bestaande hernia symptomatisch kon worden.” […]
Onder het kopje: "7.5.2. De lagerugklachten" bericht de deskundige onder andere:
"De rugklachten zijn wel in aansluiting aan het ongeval ontstaan en het trauma was adequaat om acute rugklachten te veroorzaken. Het letsel dat aan dergelijke traumatische rugklachten ten grondslag ligt, herstelt meestal spontaan in een relatief kort tijdsbestek van dagen tot weken. Bij betrokkene hebben deze klachten een chronisch karakter aangenomen. […]
De vraag of de chronische rugklachten zich ook zonder het ongeval zouden hebben voorgedaan, vind ik moeilijk te beantwoorden. Betrokkene had voor het ongeval al episodes met rugklachten gehad. De recidiefkans is groot en het is dus zeker mogelijk dat dergelijke episodes zich, in minder of meer ernstige mate, ook later zouden hebben voorgedaan. Ik acht het minder waarschijnlijk dat de klachten dan ook chronisch zouden zijn geworden. De chroniciteit zou kunnen worden toegeschreven aan in de persoon gelegen factoren, waarbij het ongeval dan eerder aanleiding dan oorzaak is."
Tenslotte heeft de deskundige onder "8. Samenvatting" onder meer bericht:
"Betrokkene heeft vóór het ongeval enkele episodes doorgemaakt met lagerugklachten. Na het ongeval traden acute rugklachten op en op enig moment een radiculair syndroom L5 rechts op basis van een op MRI gedocumenteerde hernia L4-L5. De rugklachten zijn chronisch geworden en hebben tot beperkingen geleid. Momenteel bestaan er nog steeds lagerugklachten en, in mindere mate, klachten van het rechterbeen. Bij het onderzoek werden geen neurologische afwijkingen gevonden behoudens een verstreken lumbale lordose en tintelingen in het L5 areaal rechts."
In antwoord op de vraag of er klachten en afwijkingen zouden zijn geweest als het ongeval de onderzochte niet was overkomen (aan de deskundige voorgelegd als vraag 2d) bericht de deskundige, voor zover relevant:
"Wat betreft de afwijkingen gaat het hier om de hernia. Voor zover deze al niet voor het ongeval bestond, had deze ook zonder ongeval kunnen ontstaan. De klachten van het rechterbeen hangen hier mogelijk mee samen. Een deel van de lagerugklachten kan hier misschien ook aan worden toegeschreven. Een radiculair syndroom ontstaat doorgaans zonder een noemenswaardig trauma. Betrokkene is altijd goed gezond geweest. […] De incidentie neemt toe met de leeftijd, maar niet meer boven 65 jaar. Bij beroepschauffeurs zou sprake zijn van een risicofactor. Op grond van deze gegevens bestond er voor betrokkene dus een kans om zonder ongeval op enig moment een radiculair syndroom te ontwikkelen.
Bij betrokkene gaat het voornamelijk om chronische lagerugklachten, die ook zonder een radiculair syndroom kunnen bestaan. […] Lagerugklachten hadden dus ook bij betrokkene zonder ongeval kunnen ontstaan. Bij hem was de kans daarop wellicht wat groter, omdat hij in het verleden al acute rugklachten had gehad. Maar bij betrokkene gaat het om chronische lagerugpijn. Zoals in paragraaf 7.5.2. besproken acht ik de kans niet zo groot, dat zonder ongeval lagerugklachten chronisch zouden zijn geworden. Het zou waarschijnlijk bij korte episodes zijn gebleven, zoals dat ook voor het ongeval het geval was."

2.4.
Naar aanleiding van vragen en opmerkingen van de advocaat van HDI c.s. heeft de deskundige in deel III van zijn deskundigenbericht onder meer vermeld:
"Het begin van de radiculaire klachten
[…]
De bevindingen van de huisarts te [woonplaats], drie maanden na het ongeval, pleiten tegen een ongevalsrelatie van de hernia c.q. de herniasymptomen, waarbij het overigens frappant is dat de huisarts zelf (op 16-7-2004) rekening houdt met het ongeval als een 'luxerend moment'. De huisarts noteert wel 'na trauma hoofd in april 2004 lagerugklachten'. Het verschil tussen mijn standpunt en dat van de medisch adviseur van [naam adviseur] is gelegen in de stelligheid waarmee de causaliteit wordt ontkend. Mijn eindconclusie is geweest dat op grond van het medisch dossier en gangbare criteria er, naar alle waarschijnlijkheid, geen ongevalsrelatie is, maar dat op grond van de anamnestische gegevens, theoretische overwegingen en een literatuurreferentie een ongevalsrelatie niet geheel kan worden uitgesloten."

2.5.
De rechtbank stelt voorop dat nu partijen geen zwaarwegende en of steekhoudende bezwaren tegen het deskundigenbericht of de wijze van totstandkoming hebben aangevoerd, zij het deskundigenbericht en de daarin opgenomen conclusies overneemt en tot het hare maakt. Partijen verschillen echter wel van mening omtrent de uitleg van het deskundigenrapport.

De aktes na deskundigenbericht

2.6.
Naar aanleiding van het deskundigenrapport heeft De [eisers] betoogd dat met het bericht vaststaat dat zowel de klachten van [eiser 1] als gevolg van zowel de hernia/het radiculair syndroom als de (chronische) lage rugklachten zijn toe te rekenen aan het ongeval. HDI c.s. heeft een tweetal rapportages van de medisch adviseur van HDI in het geding gebracht. Zij stelt dat de rechtbank in het tussenvonnis van 26 juni 2013 de omkeringsregel ten onrechte heeft toegepast en komt tot de conclusie dat uit het deskundigenrapport volgt dat naar alle waarschijnlijkheid geen sprake is van een ongevalsrelatie waar het gaat om de herniasymptomen. Ten aanzien van de rugklachten betoogt HDI c.s. dat de acute lage rugklachten ongevalsgerelateerd zijn, maar dat niet duidelijk is waarom de rugklachten een chronisch karakter hebben gekregen. HDI c.s. is van mening dat, voor zover de rechtbank vasthoudt aan de omkeringsregel, zij met het rapport van de deskundige voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat de gestelde schade –anders dan die ten gevolge van de rugklachten in de acute fase- naar alle waarschijnlijkheid ook zonder het ongeval zou zijn ontstaan.

Uitgangspunten

2.7.
In het tussenvonnis van 26 juni 2013 is geoordeeld dat toepassing van de omkeringsregel op zijn plaats is, in die zin dat het causaal verband tussen het onrechtmatig handelen van de bediener van de slagboom en de schade van [eiser 1] vast staat, behoudens tegenbewijs (rov. 4.5). Daaraan is toegevoegd dat voor zover onzekerheid bestaat over het bestaan van causaal verband tussen het ongeval en beperkingen van [eiser 1], die onzekerheid voor rekening van HDI c.s. komt (4.6). Vervolgens is overwogen dat de rechtbank voor de beoordeling van het causaal verband tussen het ongeval en beperkingen van [eiser 1] behoefte heeft aan deskundige voorlichting (rov. 4.10). Uit deze overwegingen, in hun onderlinge samenhang beschouwd, volgt dat de rechtbank heeft bedoeld dat het deskundigenbericht is gelast in het kader van de beantwoording van de vraag of het tegenbewijs voor het bestaan van het causale verband tussen de normschending en de verschillende gezondheidsklachten van [eiser 1] aanwezig is. Dit betekent dat indien uit het deskundigenonderzoek volgt dat niet aannemelijk is dat (een van) de klachten het gevolg is van het ongeval, het causale verband (in zoverre) niet is komen vast te staan. De uitleg die De [eisers] aan de vermelde overwegingen geven, namelijk dat iedere onzekerheid omtrent de causaliteit meebrengt dat het verband moet worden aangenomen, moet dan ook worden verworpen. De rechtbank ziet voorts in het door HDI c.s. gestelde geen aanleiding om terug te komen van haar bindende eindbeslissing dat de omkeringsregel moet worden toegepast, nu van een juridisch onjuiste gedachtegang naar haar oordeel geen sprake is.

2.8.
Verder heeft te gelden dat gevolgen van een door een eventuele persoonlijke predispositie van [eiser 1] bepaalde reactie op het ongeval in het algemeen aan het ongeval dienen te worden toegerekend, ook al zouden deze gevolgen door die persoonlijke predispositie ernstiger en langer van duur zijn dan in de normale lijn der verwachtingen ligt. Dit zou slechts ander zijn onder bijzondere omstandigheden, bijvoorbeeld indien [eiser 1] zou hebben nagelaten van zijn kant alles in het werk te stellen wat redelijkerwijs van hem kan worden verlangd om tot het herstelproces bij te dragen.

De hernia/het radiculair syndroom

2.9.
De rechtbank is van oordeel dat uit het onderzoek van de deskundige volgt dat niet aannemelijk is dat de hernia/het radiculair syndroom van [eiser 1] het gevolg is van het ongeluk. Uit het deskundigenbericht komt immers naar voren dat er op grond van het medische dossier en de gangbare criteria naar alle waarschijnlijkheid geen ongevalsrelatie is. Dit brengt mee dat het bedoelde tegenbewijs is geleverd. Dat de deskundige op grond van de anamnestische gegevens, theoretische overwegingen en een literatuurreferentie een ongevalsrelatie niet geheel kan uitsluiten, is van onvoldoende gewicht om te oordelen dat het vermoeden van een causaal verband tussen het ongeval en de hernia/het radiculair syndroom niet is ontzenuwd.

De acute lage rugklachten

2.10.
Uit het deskundigenbericht blijkt dat de acute lage rugklachten van [eiser 1] rechtstreeks aan het ongeval moeten worden toegeschreven. HDI c.s. betwist dit in haar akte na deskundigenbericht ook niet. De rechtbank zal dan ook uitgaan van causaal verband tussen de acute lage rugklachten en het ongeval, zodat de schade die [eisers] als gevolg van die klachten heeft geleden dient te worden vergoed door HDI c.s.

De (chronische) lage rugklachten

2.11.
Met betrekking tot de chroniciteit van de lage rugklachten heeft de deskundige bericht dat het minder waarschijnlijk is dat de lage rugklachten ook zonder het ongeval chronisch zouden zijn geworden en dat de chroniciteit zou kunnen worden toegeschreven aan in de persoon (van [eiser 1]) gelegen factoren waarbij het ongeval dan eerder aanleiding is geweest dan oorzaak. Hieruit volgt weliswaar dat, zoals ook HDI c.s. stelt, niet duidelijk is waarom de lage rugklachten chronisch zijn geworden, maar niet dat het niet aannemelijk is dat de chroniciteit het gevolg is van het ongeval. Op grond hiervan en op grond van hetgeen hierboven is overwogen onder 2.7. moet al worden geoordeeld dat niet alleen de acute, maar ook de chronische lage rugklachten als ongevalsgevolg zijn aan te merken en dus toe te rekenen zijn aan het ongeval. Bovendien komen, zoals hiervoor reeds is overwogen (zie rov. 2.8.) in de persoon van [eiser 1] gelegen factoren in beginsel voor rekening en risico van HDI c.s. Dat dit anders zou moeten zijn bijvoorbeeld omdat [eiser 1] niet zou hebben meegewerkt aan een zo spoedig mogelijk herstel is gesteld noch gebleken. Dit betekent dat de schade die De [eisers] als gevolg van de chronische lage rugklachten heeft geleden dient te worden vergoed door HDI c.s.

Verzekeringsgeneeskundige en arbeidsdeskundige?

2.12.
Nu de deskundige heeft vastgesteld dat sprake is van een eindtoestand ten aanzien van de klachten en beperkingen van [eiser 1], zal de rechtbank overgaan tot het benoemen van een verzekeringsgeneeskundige ten einde een belastbaarheidsprofiel en een Kritische Functionele Mogelijkheden Lijst (hierna: FML) op te stellen, waarop een arbeidsdeskundige zijn onderzoek kan baseren. Alvorens hiertoe over te gaan zullen partijen in de gelegenheid worden gesteld zich over de persoon van de te benoemen deskundige alsmede over de aan de deskundige voor te leggen vragen uit te laten. De rechtbank geeft partijen daarbij in overweging op voorhand de aktes onderling uit te wisselen zodat zij zich zoveel mogelijk eensluidend kunnen uitlaten over zowel de persoon van de te benoemen deskundige alsmede de voor te leggen vragen. De kosten voor dit deskundigenbericht zullen voor rekening komen van HDI c.s. nu zij aansprakelijkheid voor het ongeval heeft aanvaard. Voorts geeft de rechtbank partijen in overweging om bij de te nemen aktes zich meteen ook uit te laten over de benoeming van een arbeidsdeskundige en de aan die deskundige voor te leggen vragen, zodat beide deskundigen in één vonnis kunnen worden benoemd. ECLI:NL:RBAMS:2014:7089