Overslaan en naar de inhoud gaan

GHARL 290920 val elektrisch fietser vanwege groef met hoogteverschil tussen tegels; omkeringsregel van toepassing

GHARL 290920 val elektrisch fietser vanwege groef met hoogteverschil tussen tegels; omkeringsregel van toepassinggemeente aansprakelijk

Causaal verband

2.16
[appellante] heeft in eerste aanleg het volgende over de toedracht verklaard: “Over de val kan ik het volgende vertellen. De bocht waar ik ben gevallen ken ik goed. Ik kwam aanfietsen met een snelheid van ongeveer 16/17 km/u. Ik bleef in iets haperen/steken en raakte toen uit balans. De groef maakte mij instabiel, daarna kwam de stoeprand en ben ik gevallen, schuin op de stoep. Het spoor stond nog in het zand. Ik had de groef niet eerder gezien.”. Een getuige heeft haar aangetroffen vlak naast de groef nadat zij was gevallen. Van de getuige heeft zij een verklaring in het geding gebracht3. Tijdens de comparitie in eerste aanleg heeft zij verklaard dat een gemiddelde fietsband 32 mm breed is, maar dat de banden van een e-bike hoger zijn en daarom ongeveer 3 mm smaller aan de onderkant. In hoger beroep heeft zij betoogd dat haar banden waarschijnlijk 27/28 mm breed waren ten tijde van het ongeval. Zij reed op een Koga e-bike en had haar snelheid voor de bocht verminderd tot 16/17 km/u.

2.17
Achmea en de gemeente hebben een en ander betwist. Zij hebben tegen het scenario ingebracht dat [appellante] een stuurfout kan hebben gemaakt en dat de groef met zand en steentjes gevuld was. Zij baseren dat laatste op foto’s van [appellante] . Zij hebben ook zelf een foto overgelegd, maar die valt niet te herleiden tot de ongevalslocatie. De foto’s van [appellante] zijn één dag na het ongeval gemaakt. In hoger beroep heeft zij kwalitatief betere afbeeldingen overgelegd dan eerder in het geding waren gebracht.

2.18
Het hof overweegt het volgende. Omdat de gemeente heeft bestreden dat [appellante] is gevallen doordat zij in de groef is blijven steken, rust in principe op [appellante] de bewijslast van haar stelling dat zij door de groef is gevallen. Op die bewijsregel bestaat een uitzondering, die de omkeringsregel wordt genoemd. Die regel komt op het volgende neer. Wanneer er een (veiligheids)norm bestaat met als doel een bepaald specifiek gevaar te voorkomen, iemand die norm schendt én dat specifieke gevaar zich voordoet, is het in strijd met de redelijkheid en billijkheid om degene die (mogelijk) de dupe is geworden van die normschending, te belasten met soms moeilijk te leveren bewijs van het causaal verband. In dat soort gevallen mag als vertrekpunt worden aangenomen dat dat specifieke gevaar is veroorzaakt door de schending van die norm en is het aan de andere partij om uit te leggen (en te bewijzen) dat dat niet klopt.

2.19
Naar het oordeel van het hof doet dit zich hier voor. De gemeente is als wegbeheerder verantwoordelijk voor veilige wegen zodat zoveel mogelijk wordt voorkomen dat zich ongevallen voordoen als gevolg van de slechte staat van de weg. Die norm is hier geschonden: een groef van 3 cm breed en 1,5 cm diep in de bocht van een druk bereden fietspad is gevaarlijk en creëert het risico van ongevallen. [appellante] is gevallen vlakbij die groef en heeft letsel opgelopen. Juist tegen de verwezenlijking van dit gevaar beoogt deze norm te beschermen. Vanwege de omkeringsregel hoeft [appellante] dus niets te bewijzen en gaat het hof er van uit dat [appellante] is gevallen doordat er een groef van 3 cm breed en 1,5 cm diep in het fietspad zat. De gemeente mag daartegenin gaan, maar behalve de betwisting dat de groef diep was, waarover het hof hiervoor al heeft geoordeeld, heeft de gemeente in wezen niet meer aangevoerd dan dat [appellante] ook door een andere oorzaak gevallen kan zijn. Dat is te weinig en er is dus geen aanleiding de gemeente tot tegenbewijslevering toe te laten.

2.20
Het hof oordeelt dan ook dat alles wat hiervoor is besproken in de omstandigheden van het geval ertoe leidt dat de gemeente aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval dat [appellante] is overkomen. Door de val heeft [appellante] een hersenschudding opgelopen, zijn drie tanden afgebroken en is het radiuskopje van de elleboog verbrijzeld. [appellante] heeft nog dagelijks last van haar gebit en haar onderarm.

2.21
Achmea en de gemeente hebben een beroep gedaan op eigen schuld van [appellante] om hun aansprakelijkheid te beperken. Zij dragen daarvoor de stelplicht en bewijslast. Ze hebben aangevoerd dat, omdat [appellante] is gevallen, zij blijkbaar de controle over de fiets niet had. Dat betoog gaat niet op. Wanneer een fietser geen controle over zijn fiets heeft, betekent dat zonder verdere toelichting van de gemeente niet zomaar dat sprake is van eigen schuld. Dat geldt nog meer als een fietser in een bocht klem raakt in een groef als de onderhavige, maar bijvoorbeeld ook in een richel of een trambaan. Hij raakt dan onherroepelijk in onbalans. Dat leidt makkelijk tot een (ongecontroleerde) val en levert zeker geen eigen schuld op.

2.22
De gemeente is dus ten volle aansprakelijk. [appellante] heeft een verklaring voor recht gevraagd en schadevergoeding nader op te maken bij staat. Die vorderingen zal het hof toewijzen. [appellante] heeft wettelijke rente over de schade gevorderd vanaf 30 mei 2016. De gemeente heeft aangevoerd dat de wettelijke rente niet voor alle posten is gaan lopen op 30 mei 2016. Dat klopt. In de schadestaatprocedure zal hierover verder gedebatteerd moeten worden. Het hof zal nu wettelijke rente toewijzen vanaf de opeisbaarheid van de verschillende schadeposten. Ook over de buitengerechtelijke kosten zal in de schadestaatprocedure moeten worden beslist. [appellante] heeft tot slot een voorschot van€ 5.000 gevraagd op de schadevergoeding. De gemeente heeft die vordering niet betwist en het hof zal dat bedrag toewijzen.

Slotsom

2.23
Het hoger beroep slaagt en het hof zal de vorderingen van [appellante] alsnog toewijzen. De vordering tot restitutie van de proceskosten van de eerste aanleg zal het hof ook toewijzen. ECLI:NL:GHARL:2020:7814