Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Roermond, 100309 en 111010 RSI, Omkeringsregel van toepassing,

Rb Roermond, 100309 en 111010 RSI, Omkeringsregel van toepassing,
Uit het vonnis van 10-03-2009

5. Het oordeel van de kantonrechter
In de onderhavige zaak is voor alles de eventuele aansprakelijkheid van Euramax BV als werkgeefster voor het ontstaan van een beroepsziekte ingevolge artikel 7: 658 burgerlijk wetboek aan de orde.

Uitgangspunt dient daarbij te zijn dat het op de weg van [Eiser] ligt om feitelijk te stellen en bij betwisting ook aannemelijk te maken dat hij een beroepsziekte in de uitvoering van de hem door Euramax BV opgedragen werkzaamheden heeft opgelopen, terwijl het dan ook plausibel moet zijn dat de aan de orde zijnde beroepsziekte te wijten zal (kunnen) zijn aan het verrichten van dergelijke werkzaamheden.

Aan deze stelplicht c.q. op hem rustende bewijslast heeft [Eiser] naar het oordeel van de kantonrechter alleszins voldaan. Niet alleen heeft [Eiser] immers zijn stellingen uitgebreid gedocumenteerd bij exploot van dagvaarding, maar [Eiser] heeft ook zichzelf als getuige doen horen, tezamen met de getuigen [getuige 1] [getuige 2] [getuige 3] [getuige 4] en [getuige 5] . Uit deze documentatie en de verklaringen van deze getuigen volgt, in onderlinge samenhang bezien, een situatie van beeldschermwerk, zoals bij de vaststaande feiten aangeduid en het vermoedelijk ontstaan zijn van een beroepsziekte (RSI c.q. CANS) als gevolg van de aan [Eiser] opgedragen beeldscherm werkzaamheden. Het is immers de bedrijfsarts van Euramax BV zelf die onomwonden heeft aangegeven – en dat ook destijds reeds schriftelijk heeft gemeld zowel bij Euramax BV als bij de arbeidsinspectie - dat er sprake is van een vermoedelijke beroepsziekte als gevolg van werkzaamheden, terwijl dit vermoeden van verschillende zijden wordt beaamd (vgl. productie 9, 11,13, 14 en 16 bij dagvaarding).

Het is vervolgens aan Euramax BV om, desverkiezend, aan te geven dat zij alsnog niet aansprakelijk is ingevolge eerdergenoemd artikel 658, om reden dat zij geheel en al aan haar in dat artikel bedoelde verplichting tot het bieden van een veilige werkomgeving voldaan heeft. In het onderhavige geval komt dat erop neer dat Euramax BV voldaan zou dienen te hebben aan de inhoud van de hierboven reeds aangeduide EEG-richtlijn dan wel het daarop geïnspireerde besluit beeldschermwerk, voor zoveel direct per 1 januari 1993 dan wel, na uitstel, vanaf 1 januari 1995 van toepassing.

Voor zoveel Euramax BV bedoeld zou hebben zulks aan te geven – geheel duidelijk is dat in de ogen van de kantonrechter niet – geldt in ieder geval dat dat vergeefs is geschied. Zoals bij de vaststaande feiten reeds aangegeven kan uit het samenstel van de door [Eiser] overgelegde documentatie en de inhoud van de verklaringen van de gehoorde getuigen niet anders af worden geleid dan dat Euramax BV niet aanstonds en op tijd uitvoering heeft gegeven aan met name het besluit beeldschermwerk. Dat geldt met name en voor alles wat betreft de verplichte onderbreking van beeldscherm werkzaamheden – waarvan kennelijk tot aan het moment van uitvallen van [Eiser] nimmer sprake is geweest – en goeddeels ook wat betreft de kwaliteit van kantoormeubilair en kantoorapparatuur (PC). Weliswaar – zo lijkt afgeleid te kunnen worden uit de nadere verklaring van de getuige Ridderbeek en de door hem aangereikte stukken – kan Euramax BV in de jaren 1994,1995 en/of 1996 een inventarisatie ter hand hebben genomen van bij personeelsleden bestaande wensen ten aanzien van de inrichting van hun werkplek, doch daarmee heeft Euramax BV ten onrechte niet zelf actief uitvoering gegeven aan haar werkgeversverplichting tot integrale naleving van het besluit beeldschermwerk, ten laatste: per 1 januari 1995. Zulk een actieve uitvoering veronderstelt immers daadwerkelijke actie van Euramax BV als werkgeefster, terwijl het uitsluitend passief reageren op al dan niet door werknemers geuite wensen op dit punt onvoldoende moet worden geoordeeld, gelijk [Eiser] bij antwoord conclusie na enquête terecht heeft betoogd.

Aldus kan thans de tussen-slotsom worden getrokken dat Euramax BV als werkgeefster haar plicht tot het [Eiser] bieden van een veilige werkomgeving heeft verzaakt door en met onvolledige en/ofte late naleving van eisen, zoals die vanaf 1 januari 1993 zijn gaan gelden voor de inrichting en uitvoering van beeldscherm werkzaamheden.

Aangezien door en met het verzaken van deze plicht tot het bieden van een veilige werkomgeving de bij partijen bekend veronderstelde, in de jurisprudentie ontwikkelde omkeringsregel – niettegenstaande het wel in andere zin concluderende betoog van Euramax BV – aan de orde is, kan de vermoedelijk aan de zijde van [Eiser] ontstane beroepsziekte (RSI c.q. CANS) geacht worden daardoor te zijn ontstaan, terwijl het op de weg van Euramax BV als werkgeefster ligt om, desverkiezend, alsnog het ontbreken van causaliteit aan te tonen.

Uit de conclusie na enquête van Euramax BV (sub 19 in die conclusie) begrijpt de kantonrechter dat Euramax BV ook in deze situatie van een op haar rustende bewijslast ten aanzien van het ontbreken van causaliteit, om inleiding van een deskundigenbericht wenst te verzoeken. Dit verzoek dient te worden gehonoreerd en hierna zal dan ook zo een deskundigen incident worden ingeleid, waarbij geldt dat beide partijen de inleiding daarvan reeds als mogelijkheid onder ogen hebben gezien en zich te dien aanzien reeds uit hebben kunnen laten en ook hebben gelaten.

Na te melden deskundige zal dan ook tot deskundige worden benoemd, ter beantwoording van de vraag of het uit de [Eiser] betreffende medische bescheiden af te leiden RSI c.q. CANS klachten patroon (toch) niet is of kan zijn veroorzaakt door de door [Eiser] in de periode van 3 februari 1992 tot 17 december 1998, van dag tot dag, vanaf ongeveer 07.30 uur tot ongeveer 16.30, goeddeels ononderbroken en deels onder tijdsdruk verrichte beeldschermwerkzaamheden, zoals hierboven in dit vonnis aangeduid en omlijnd.

Aangezien de inleiding van het deskundigen incident geheel en al aan de zijde van Euramax BV is gelegen dient Euramax BV het voorschot op de kosten van dit incident te voldoen.

Aantekening verdient nog dat de kantonrechter ervan uitgaat dat Euramax BV bij de eerstvolgende gelegenheid – ook na het ter beschikking komen van het deskundigen bericht, onafhankelijk van de inhoud daarvan – haar concrete bezwaren tegen de omvang van de door [Eiser] geponeerde schadeposten in ieder geval ook alsnog kenbaar zal maken, ook en met name op het punt van de inschakeling van een actuarieel bureau met het oog op het becijferen van toekomstig inkomensverlies (vanaf 1 januari 2008) van [Eiser].

Aantekening verdient in de tweede plaats nog dat het door Euramax BV gedane verzoek tot het toestaan van tussentijds hoger beroep niet uit het oog is verloren, doch simpelweg niet gehonoreerd wordt om reden van een behoorlijke, mede op een zo spoedig mogelijke afdoening gerichte procesorde.

Er wordt al met al beslist als volgt.

6. Beslissing

Benoemt tot deskundige:
Dr. J.W.M. Gardeniers, orthopaedisch chirurg,
verbonden aan het Universitair Orthopaedisch Expertise Centrum Nijmegen,
357 Orthopaedie, UMC Nijmegen, Postbus 9101,6500 HB Nijmegen,
telefoon 024-3613918.

Draagt de deskundige op schriftelijk bericht in te leveren omtrent de hierboven geformuleerde vragen, te weten:

- is of kan het RSI c.q. CANS klachtenpatroon, zoals af te leiden uit de [Eiser] betreffende medische bescheiden, naar het oordeel van de deskundige niet veroorzaakt zijn door de door [Eiser] in de periode van 3 februari 1992 tot 17 december 1998, van dag tot dag, vanaf ongeveer 07.30 uur tot ongeveer 16.30, goeddeels ononderbroken en deels onder tijdsdruk verrichte beeldschermwerk, zoals hierboven in dit vonnis aangeduid en omlijnd?

- zo neen, waarom niet?

- zo neen, kan de deskundige dan aangeven door welke oorza(a)k(en) dit klachtenpatroon dan wel veroorzaakt is of wordt?

- welke opmerkingen komen de deskundige overigens gerade voor in het licht van het partijen verdeeld houdende geschil op het punt van het ontstaan zijn van het RSI c.q. CANS klachten patroon bij [Eiser]?

Bepaalt dat de deskundige zijn werkzaamheden dient aan te vangen zodra hij van de griffier mededeling heeft ontvangen dat gedaagde het voorschot ter griffie heeft gedeponeerd.

Bepaalt het voorschot dat door gedaagde dient te worden voldaan, op een bedrag van € 3.000,00, inclusief B.T.W.

Uit het vonnis van 11-10-2010
In deze fase van de procedure wordt de inhoud van het tussenvonnis d.d. 10 maart 2009 overgenomen, terwijl daarbij ook geheel en al wordt volhard.

In dit tussenvonnis is een deskundige benoemd teneinde de in dit tussenvonnis onder woorden gebrachte vragen te – doen – beantwoorden, in hoofdzaak en met name: naar de wel of niet aanwijsbare oorzaak of oorzaken voor het klachtenpatroon van eiser, anders dan de werkomstandigheden zoals die voor eiser bij gedaagde in de periode van 3 februari 1992 tot einde 1998/aanvang 1999 hebben bestaan en zoals die in dat vonnis nader werden omlijnd.

In het rapport van de deskundige staat verwoord dat de deskundige bij onderzoek op meerdere plaatsen in het skelet bij eiser, met name in de cervicale wervelkolom, de thoracolumbale wervelkolom en de schouders, degeneratieve veranderingen aangetroffen heeft; door de deskundige worden vervolgens genoemd enige facetarthrose cervicaal, verkalking van het ligamentum anterieur ter hoogte van C6-C7, geringe thoracale scoliose van 9 graden, enige facetarthrose lumbaal met verkalking van het ligamentum longitudinale anterior en tot slot subacromiale verkalkingen in met name de rechterschouder.

Deze door de deskundige bij onderzoek aangetroffen lichamelijke afwijkingen worden door de deskundige als "organisch substraat" voor de klachten van eiser aangeduid, zonder dat deze zelfde lichamelijke afwijkingen expliciet als gevolg van de werkzaamheden van eiser bij gedaagde kunnen worden geduid.

Daaruit kan niet anders af worden geleid dan dat er sprake is van een primair en in hoofdzaak door autonome veroudering en/of erfelijkheid bepaalde situatie, zonder dat vaststelbaar is dat de werkomstandigheden voor eiser bij gedaagde in de periode dat eiser daar werkzaam is geweest, daarop wezenlijk van invloed zijn geweest. Al met al moet derhalve worden geoordeeld dat gedaagde door en met de inhoud van het deskundigen bericht geslaagd is in het door haar bij te brengen bewijs dat de werkomstandigheden niet oorzakelijk zijn geweest voor de – vermoedelijk – aan de zijde van [Eiser]aanwezige beroepsziekte. Kennelijk – zo begrijpt de kantonrechter – zitten de problemen ten aanzien van zijn bewegingsapparaat bij eiser in hoofdzaak "in de aard van het beestje". Bij gebreke in ieder geval van een door werkomstandigheden ontstane beroepsziekte kunnen alle vorderingen van eiser alleen maar van de hand worden gewezen, aangezien die alle juist op de aanwezigheid van zulk een beroepsziekte zijn gegrond.

Bij dit alles verliest de kantonrechter overigens niet uit het oog dat de deskundige de voor eiser aanwezig geweest zijnde werkomstandigheden – evenzeer – in zijn beschouwingen heeft betrokken. De deskundige heeft die werkzaamheden en werkomstandigheden als belangrijkste onderhoudende factor in het persisteren van het klachtenpatroon aangeduid, waaruit de kantonrechter afleidt dat de ernst en/of omvang van het klachtenpatroon bij eiser wellicht niet of in mindere mate aan de orde zou kunnen zijn geweest ingeval van – voor een persoon als eiser – minder belastend werk of minder belastende werkomstandigheden. Dat doet als vanzelfde vraag rijzen naar de eventuele mogelijkheid van proportionele schade vergoeding (vergelijk – voor het eerst – de uitspraak van de Hoge Raad der Nederlanden d.d. 31 maart 2006, LJN AU 6092), doch die vraag is tot op heden door geen van partijen opgeworpen, zodat die ook geen onderdeel uitmaakt van de door partijen bepaalde rechtsstrijd en om die reden door de kantonrechter niet beantwoord kan en mag worden.

Aangezien de vorderingen van eiser van de hand zullen worden gewezen, dient eiser als de in het ongelijk gestelde partij te worden verwezen in de proceskosten aan de zijde van gedaagde, de (per saldo) voorgeschoten kosten voor het deskundigen bericht (EUR 2.499,00) daaronder begrepen.
3. Beslissing:
Wijst de vorderingen van eiser alle af.
PIV-site