Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Arnhem 230211 verweer dat gegeven het feit dat deskundigen door ass. voorgesteld zijn getwijfeld dient te worden aan onafhankelijkheid snijdt geen hout

Rb Arnhem 230211 verweer dat gegeven het feit dat deskundigen door ass. voorgesteld zijn getwijfeld dient te worden aan onafhankelijkheid snijdt geen hout

Vervolg op LJN BO6175
2.  De verdere beoordeling
2.1.  In het vorige vonnis heeft de rechtbank onder meer beslist dat partijen zich mogen uitlaten over het voornemen een neuropsycholoog tot deskundige te benoemen en deze te verzoeken de in het vorige vonnis opgenomen concept-vragen voor te leggen. Partijen hebben zich daarover uitgelaten.

2.2.  Tegen de door Reaal voorgedragen personen heeft [eiser] ingebracht dat reeds vanwege het feit dat deze personen door Reaal naar voren worden geschoven, [eiser] geen vertrouwen in hun onafhankelijkheid heeft. Dat verweer van [eiser] snijdt geen hout. Van daadwerkelijke bezwaren tegen de benoeming van de door Reaal genoemde personen is daarmee niet gebleken. [eiser] heeft zelf geen personen voorgedragen. De rechtbank zal drs. [[deskundige1], verbonden aan het Canisius Wilhelmina Ziekenhuis te Nijmegen tot deskundige benoemen. Zij heeft desgevraagd verklaard in staat en bereid te zijn om als deskundige op te treden. Het voorschot op haar kosten bedraagt € 5.950,00 inclusief BTW. Dit voorschot komt op grond van artikel 195 Rv voor rekening van [eiser]. Aan [eiser] is ingevolge de Wet op de rechtsbijstand een toevoeging verleend. Op grond van artikel 195 Rv zal aan deze partij dus geen voorschot worden opgelegd. Na de vaststelling van het loon en de kosten van de deskundige zal de griffier dit bedrag ten laste van 's Rijks kas aan de deskundige dienen uit te betalen. Hangende de procedure wordt dit uitbetaalde bedrag voorlopig in debet gesteld.

2.3.  Reaal heeft ingestemd met de door de rechtbank voorgestelde vragen. [eiser] wil aan de deskundige ook – met zijn vraag 2 – de vraag voorleggen of sprake is van stoornissen op gedragsmatig gebied, waarbij met name gedacht wordt aan persoonlijkheidsverandering, verlies aan interesse, agressiviteit, angst en prikkelbaarheid. Deze vraag houdt echter vooral verband met de gevorderde vergoeding van het verlies van de op geld waardeerbare hulp en bijstand van de ex-echtgenote, waarop de rechtbank reeds afwijzend heeft beslist (rov. 4.24.) zodat aan voorlichting door een deskundige geen behoefte meer bestaat. Wat betreft de stoornis op het gebied van angst heeft [eiser] aangegeven dat daarvan vooral sprake was in de periode na het ongeval. Dat daarvan thans nog steeds sprake is, heeft [eiser] niet gesteld. Gelet daarop valt niet in te zien wat een te benoemen deskundige zou moeten onderzoeken. De door [eiser] voorgestelde vraag 2 wordt dan ook niet overgenomen. De kleine aanpassingen die [eiser] heeft voorgesteld op de door de rechtbank geformuleerde vragen en de door hem voorgestelde vraag 6 worden (ten dele) overgenomen.

2.4.  Reaal heeft nog een voorstel gedaan om tot een snellere afwikkeling van de procedure te komen, namelijk - zo begrijpt de rechtbank - zonder voorlichting door een neuropsycholoog en uitgaande van het rapport van arbeidsdeskundige [deskundige2]. [eiser] heeft kenbaar gemaakt daarmee niet te kunnen instemmen. De rechtbank zal, gelet daarop, de in het vorige vonnis ingezette koers voortzetten.

2.5.  Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

3.  De beslissing
De rechtbank

beveelt een onderzoek door een deskundige ter beantwoording van de volgende vragen:

Wilt u vanuit uw deskundigheid op uw vakgebied en met inachtneming van hetgeen de neuroloog [arts1] in zijn rapport van 3 november 2000 over de klachten van [eiser] heeft geconstateerd de volgende vragen beantwoorden:
1.  Zijn er naar uw oordeel op cognitief gebied bij [eiser] stoornissen aantoonbaar in het concentratievermogen en overigens op het gebied van geheugen, waarneming en tempo van uitvoering van handelingen?   
2. Indien u vraag 1 (gedeeltelijk) bevestigend beantwoordt: Kunt u beoordelen wat de oorzaak van de stoornis(sen) is en meer in het bijzonder of deze stoornis(sen) is of zijn veroorzaakt door het [eiser] op 15 april 1998 overkomen auto-ongeval?
3. Zou(den) deze stoornis(sen) er óók zijn geweest en/of had(den) die op enig moment ook kunnen ontstaan als die bepaalde gebeurtenis [eiser] niet was overkomen?
4. Voor zover u de vorige vraag (gedeeltelijk) bevestigend beantwoordt: (dus zonder auto- ongeval ook een of meer stoornissen), kunt u dan een indicatie geven met welke mate van waarschijnlijkheid, op welke termijn en in welke omvang de stoornis(sen) dan had(den) bestaan of had(den) kunnen ontstaan?
5. Acht u voor een zorgvuldige beantwoording van de vragen onderzoek door een andere deskundige aangewezen en, zo ja, door welke discipline en op grond waarvan?
6. Heeft u verder nog opmerkingen die voor de beoordeling van de zaak van belang kunnen zijn?

benoemt tot deskundige om dit onderzoek te verrichten: (...) LJN BP6579