Overslaan en naar de inhoud gaan

GHSHE 060619 Toewijzing verzoek tot gelasten voorlopig deskundigenonderzoek arbeidsdeskundige hangende hoger beroep

GHSHE 060619 Toewijzing verzoek tot gelasten voorlopig deskundigenonderzoek arbeidsdeskundige hangende hoger beroep

Het procesverloop

1.1.
De rechtbank Oost-Brabant heeft op 20 december 2017 (eind)vonnis gewezen in de zaak tussen [verzoekster] als eiseres en Allianz als gedaagde (de bodemprocedure), waarbij - kort weergegeven – Allianz is veroordeeld om aan [verzoekster] te betalen een bedrag van € 3.563,49, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 10 juni 2015 tot de dag van volledige betaling en [verzoekster] is veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van Allianz tot 20 december 2017 begroot op € 11.891,50, te vermeerderen met de wettelijk rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling.

1.2.
[verzoekster] is van dit vonnis bij dit hof in hoger beroep gekomen. De zaak is bij dit hof geregistreerd onder nummer 200.241.533/01 en op 3 juli 2018 ter rolle geïntroduceerd. Op verzoek van [verzoekster] en met instemming van Allianz is deze zaak, nog voordat [verzoekster] haar memorie van grieven genomen had, vervolgens op 25 september 2018 geroyeerd.

1.3.
Bij verzoekschrift met bijlagen, ingekomen ter griffie van het hof op 13 december 2018, heeft [verzoekster] vervolgens verzocht een voorlopig deskundigenonderzoek (ex artikel 202 Rv) te bevelen, dit deskundigenonderzoek te laten verrichten door een door [verzoekster] voorgestelde arbeidsdeskundige, aan deze deskundige de opdracht te verstrekken een deskundigenbericht uit te brengen aan de hand van de door [verzoekster] in haar verzoekschrift omschreven vraagstelling, een uiterste dag te bepalen waarop [verzoekster] na toewijzing van het door haar gedane verzoek aan afschrift van deze beslissing aan Allianz moet doen toekomen en te bepalen dat Allianz de kosten van dit geding alsmede het honorarium van de te benoemen deskundige dient te dragen.

1.4.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 4 maart 2019, heeft Allianz verzocht het verzoek van [verzoekster] tot het bevelen van een voorlopig deskundigenbericht af te wijzen, dan wel ingeval het komt tot een benoeming van een deskundige een door Allianz aangedragen (arbeidsdeskundige te benoemen waarbij de door Allianz voorgestelde vraagstelling dient te worden gehanteerd onder gebruikmaking van een volledig procesdossier, met veroordeling van [verzoekster] in het voorschot ten behoeve van de deskundige.

1.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de brieven van de advocaten van [verzoekster] en Allianz d.d. 5 april 2019 alsmede van de door de advocaat van [verzoekster] bij gelegenheid van de mondelinge behandeling overgelegde pleitaantekeningen.

1.6.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 april 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [verzoekster] , bijgestaan door mr. Rohof;
- namens Allianz mevrouw [vertegenwoordiger van verweerster] , bijgestaan door mr. Kragt.

De beoordeling

2.1.
[verzoekster] stelt in haar verzoekschrift, kortgezegd, het navolgende. Op 4 september 2003 is [verzoekster] het slachtoffer geworden van een verkeersongeval waarbij zij als bestuurster van een auto van achteren werd aangereden door een bestuurder van een andere auto welke ten tijde van het ongeval verzekerd was bij Allianz. Allianz heeft de aansprakelijkheid voor het ontstaan en de gevolgen van het ongeval gaaf en onvoorwaardelijk erkend, doch in het daarop volgende schaderegelingstraject heeft het geschil tussen partijen zich toegespitst op de ongevalsgevolgen. [verzoekster] heeft ten gevolge van het ongeval blijvend letsel opgelopen en dit letsel staat volgens [verzoekster] in causaal verband met het haar overkomen ongeval en heeft voorts geleid tot een sterk verminderde arbeidsgeschiktheid. Allianz betwist dat er sprake is van de door [verzoekster] gestelde beperkingen alsmede het causaal verband. Allianz meent dat deze beperkingen zo licht zijn dat hieruit geen (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid kan voorvloeien.

Inmiddels hebben partijen een procedure (de bodemprocedure) bij de rechtbank doorlopen. De rechtbank heeft mede aan de hand van de rapporten van neuroloog [de neuroloog] en neuropsycholoog [de neuropsycholoog] geoordeeld dat bij [verzoekster] sprake is van de door haar gestelde klachten en geoordeeld dat die klachten in juridisch causaal verband staan met het ongeval. Bij (tussen)vonnis van 19 oktober 2016 (geen publicatie bekend, red LSA LM) heeft de rechtbank de verzekeringsarts, [de verzekeringsarts] (hierna [de verzekeringsarts] ), als deskundige benoemd om met inachtneming van de hiervoor genoemde rapporten voorlichting te geven omtrent de bij [verzoekster] uit de ongevalsgerelateerde klachten voortvloeiende beperkingen. Uit het rapport van [de verzekeringsarts] (19 april 2017) blijkt dat bij [verzoekster] sprake is van diverse beperkingen, zowel op fysiek als cognitief vlak. [de verzekeringsarts] is evenwel tot de conclusie gekomen dat [verzoekster] 8 uur per dag, 40 uur per week kan werken mits rekening wordt gehouden met de bij [verzoekster] bestaande beperkingen. De rechtbank heeft bij eindvonnis van 20 december 2017 (geen publicatie bekend, red LSA LM) de bevindingen van [de verzekeringsarts] overgenomen, geoordeeld dat uit het rapport van [de verzekeringsarts] niet zodanige beperkingen blijken dat [verzoekster] volledig beperkt is geraakt in haar verdiencapaciteit, dat er wel beperkingen zijn, maar dat die van dien aard zijn dat deze niet leiden tot enige arbeidsongeschiktheid en evenmin tot beperkingen betreffende de zelfwerkzaamheid. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om een arbeidsdeskundige te benoemen, ervan uitgaande dat zijdens [verzoekster] nauwelijks relevante beperkingen bestaan.

[verzoekster] kan zich er in het bijzonder niet in vinden dat de rechtbank geen arbeidsdeskundige heeft benoemd. Zij stelt zich op het standpunt dat zij zonder ongeval fysiotherapeute zou zijn geworden, welk beroep zij vanwege het ongeval, niet meer kan uitoefenen en dat zij, vanwege het ongeval, niet meer (goed) in staat is huishoudelijke werkzaamheden en taken inzake de zelfwerkzaamheid te verrichten. Deze stelling wordt volgens [verzoekster] ook door de rapportage van [de verzekeringsarts] bevestigd, maar de rechtbank heeft deze rapportage niet op juiste waarde geschat dan wel de implicaties daarvan niet (goed) overzien. [verzoekster] heeft derhalve hoger beroep ingesteld en wenst met het oog daarop haar bewijspositie thans nader te bepalen. Zij heeft dan ook belang bij onderhavige verzoekschriftprocedure. In het bijzonder wil zij bewijzen dat zij in verband met het haar overkomen ongeval zodanige beperkingen heeft opgelopen dat zij daardoor ongeschikt is geraakt om het beroep van fysiotherapeut (dan wel andere passende arbeid) uit te oefenen en belemmeringen in het kader van de huishouding en zelfredzaamheid ondervindt, waartoe de arbeidsdeskundige de vertaalslag kan maken. [verzoekster] draagt hiertoe de namen van een drietal arbeidsdeskundigen aan, te weten de heren [de arbeidsdeskundige 1] , [de arbeidsdeskundige 2] en [de arbeidsdeskundige 3] en formuleert hiertoe in haar verzoekschrift een viertal in subvragen onderverdeelde hoofdvragen.

2.2.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling is door en namens [verzoekster] in aanvulling op het door haar ingediende verzoekschrift nog het navolgende aangevoerd. [verzoekster] heeft in 2015 op eigen kosten door een gecertificeerd arbeidsdeskundige, mevrouw [de deskundige aan de zijde van verzoekster] (van Synapsis), een arbeidsdeskundig onderzoek laten verrichten. Dat onderzoek was onder meer gebaseerd op hetzelfde medisch dossier als verzekeringsarts [de verzekeringsarts] tot zijn beschikking had. Deze arbeidsdeskundige zag forse beperkingen op zowel huishoudelijk gebied als ten aanzien van de zelfwerkzaamheid. [verzoekster] heeft er alle belang bij om nu een andere arbeidsdeskundige dat onderzoek te laten doen nu de rechtbank in eerste aanleg geheel voorbij is gegaan aan de inzichten van de eenzijdige expertise van Synapsis en [verzoekster] er belang bij heeft te weten wat de inzichten zijn van een arbeidsdeskundige die door het hof is benoemd, zodat zij kan beoordelen of het raadzaam is om de procedure in hoger beroep te vervolgen. Allianz komt wederom met inhoudelijke bezwaren op het rapport van [de verzekeringsarts] , hetgeen prematuur is. Het gaat immers om een voorlopig deskundigenbericht om [verzoekster] inzicht te geven in haar proceskansen. Het is verder aan het hof om in geval [verzoekster] de (bodem)procedure voort zal zetten om de bevindingen van de arbeidsdeskundige al dan niet te volgen. Voorts merkt [verzoekster] op dat de door haar voorgestelde arbeidsdeskundigen allemaal ervaren en gecertificeerde arbeidsdeskundigen zijn. [verzoekster] kent hen niet en zij kennen [verzoekster] niet. Bij Allianz ligt dat mogelijk anders omdat zij zich als grote verzekeringsmaatschappij regelmatig van arbeidsdeskundige bijstand bedient en de door haar voorgestelde arbeidsdeskundigen zorgvuldig heeft geselecteerd. Tot slot acht [verzoekster] het van belang dat er naast loonvormende arbeid ook naar de mogelijkheid tot het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden en zelfwerkzaamheid wordt gekeken.

2.3.
Allianz stelt in haar verweerschrift, kortgezegd, dat [verzoekster] geen belang heeft bij benoeming van een (arbeids)deskundige en dat haar verzoek prematuur is en bovendien niet ziet op een situatie waarvoor artikel 202 Rv is bedoeld. [verzoekster] heeft immers al een arbeidsdeskundig onderzoek laten verrichten door [expertise 1] Expertise (gerapporteerd op 6 juni 2018) en zou op basis hiervan reeds moeten kunnen oordelen wat haar kansen in appel zijn. Zij heeft dus geen belang bij onderhavig verzoek. Daarbij is het verzoek prematuur omdat Allianz ook in hoger beroep bezwaren zal aanvoeren tegen de conclusies van [de verzekeringsarts] en zelf in principaal appel(het hof begrijpt incidenteel appel)d zal gaan tegen het vonnis van de rechtbank waarin is geoordeeld dat er sprake is van beperkingen en het oordeel dat het rapport van [de verzekeringsarts] als uitgangspunt kan gelden. Er zal dus nog een uitgebreid partijdebat plaats gaan vinden en het is nog maar de vraag hoe het hof daarover zal oordelen en hoe het hof het rapport van [de verzekeringsarts] zal interpreteren. Een nieuw arbeidsdeskundig onderzoek zou alsdan gebaseerd zijn op iets dat nog niet definitief is. Daarmee is het verzoek van [verzoekster] in strijd met de goede procesorde, dan wel is er sprake van misbruik van procesrecht. Voorts stelt Allianz dat het verzoek van [verzoekster] ook in strijd is met de ratio van artikel 202 Rv nu het haar niet te doen is om het verkrijgen van zekerheid over haar kansen in hoger beroep, maar slechts om het zekerstellen van een bewijsmiddel. Dit nu zij het risico dat het hof in de bodemprocedure geen arbeidsdeskundige zal gaan benoemen tracht te vermijden door voor de zekerheid via een verzoekschriftprocedure alsnog een arbeidsdeskundig rapport te verkrijgen.

Tot slot stelt Allianz bezwaar te hebben tegen de door [verzoekster] aangedragen deskundigen nu Allianz uit eigen ervaring weet dat deze deskundigen de verklaringen van [verzoekster] niet toetsen aan beschikbare informatie en arbeidsongeschiktheid aannemen op basis van beperkingen die nooit tijdens het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zijn vastgesteld. Allianz stelt derhalve, mocht het hof een voorlopig deskundigenonderzoek gelasten, een drietal andere deskundigen voor, te weten de heren Verhoeven, Van Summeren en mevrouw [expertise 2] en formuleert daarbij tevens een vraagstelling bestaande uit zeven vragen.

2.4.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling is namens Allianz in aanvulling op het door haar ingediende verweerschrift nog het navolgende aangevoerd. [verzoekster] tracht middels de uitkomsten van een voorlopig deskundigenonderzoek de procedure in hoger beroep buiten het eigenlijke debat om te “kleuren”. Eerst nadat het eigenlijke debat gevoerd is komt immers pas de vraag of er wellicht een voorlopige deskundigenonderzoek gelast dient te worden aan de orde. [de verzekeringsarts] is in zijn rapportage te ver gegaan en Allianz is van mening dat een eventueel te benoemen deskundige voorafgaand aan diens onderzoek dient te weten hoe het hof over de rapportage van [de verzekeringsarts] denkt. Dit nu deze rapportage bij het eventueel te houden deskundigenonderzoek als uitgangspunt zal dienen. Wellicht is het hof van oordeel dat de bevindingen van [de verzekeringsarts] genuanceerd dienen te worden. Er zou dus beter eerst in de bodemzaak beslist kunnen worden. [verzoekster] maakt volgens Allianz dan ook misbruik van recht, althans is sprake van strijd met de goede procesorde. Tot slot merkt Allianz op dat [verzoekster] na het ongeval nog heeft deelgenomen aan tenminste één vechtsporttoernooi en dat de fysieke beperkingen die zij thans stelt te ervaren dus ook een gevolg kunnen zijn van tijdens deze deelname opgelopen blessures of kwetsuren. Daarbij geeft Allianz aan het ook opmerkelijk te vinden dat [verzoekster] überhaupt in staat is geweest om na het ongeval, waaraan zij naar eigen zeggen aanzienlijke fysieke beperkingen heeft overgehouden, aan een dergelijk vechtsporttoernooi deel te nemen.

3.1.
Het hof overweegt het volgende.

3.1.1.
Bij de beoordeling moet voorop worden gesteld dat een verzoek tot het houden van een voorlopig deskundigenbericht, als het overigens aan de eisen voor toewijzing daarvan voldoet, slechts kan worden afgewezen op de grond dat de verzoeker daarbij geen belang heeft, dat van de bevoegdheid tot het bezigen van dit middel misbruik wordt gemaakt, dat het strijdig is met een goede procesorde, dan wel dat het moet afstuiten op een ander, door de rechter zwaarwichtig geoordeeld bezwaar (vgl. HR 30 maart 2007, NJ 2007/189, ECLI:NL:HR:2007:AZ5448 alsook recent HR 30 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:482).

3.1.2.
Het staat [verzoekster] vrij om thans een voorlopig deskundigenbericht te verzoeken nu de reeds aanhangige appelprocedure, welke op 25 september 2018 op verzoek van [verzoekster] en met instemming van Allianz (voorshands ambtshalve) is geroyeerd, haar de ruimte geeft om een nieuwe proceseconomische afweging te maken. Dat de uitkomsten van een voorlopig deskundigenbericht de bodemprocedure kunnen “kleuren” in die zin dat de te benoemen deskundige in het kader van zijn onderzoek kennis zal nemen van de inhoud van de rapportage van [de verzekeringsarts] waarvan de juistheid van de bevindingen door Allianz wordt betwist, zoals door Allianz bij gelegenheid van de mondelinge behandeling ook is gesteld, doet daarbij naar het oordeel van het hof geenszins af aan het belang van [verzoekster] thans bij een voorlopig deskundigenbericht door een door het hof te benoemen deskundige heeft. Bij de beoordeling van onderhavig verzoek mag door het hof niet worden vooruitgelopen op de kans van slagen van welke grieven dan ook(principaal of incidenteel appel) in de bodemzaak. In zoverre oordeelt het hof dan ook in het geheel niet over de weging van de rapportage van [de verzekeringsarts] , in welke zin dan ook. Dat het rapport van [de verzekeringsarts] voor een eventueel nieuw te benoemen deskundige tot uitgangspunt zal dienen maakt dat niet anders.

Daarbij komt dat de meerwaarde van een objectief en onafhankelijk onderzoek de inhoudelijke partijbelangen in beginsel ook overstijgt en naar het oordeel van het hof is het belang van [verzoekster] bij een voorlopig deskundigenbericht ook met name gelegen in het kunnen maken van een (nieuwe) proceseconomische afweging. Het hof ziet ook voorts geen enkele aanleiding om te oordelen dat van de bevoegdheid tot het bezigen van dit middel misbruik wordt gemaakt dan wel dat het strijdig is met een goede procesorde dan wel dat het verzoek moet afstuiten op een ander, door de rechter zwaarwichtig geoordeeld, bezwaar. Nu ook overigens aan de vereisten voor toewijzing van het verzoek is voldaan en het verzoek derhalve op de wet is gegrond, zal het hof het verzoek van [verzoekster] in zoverre toewijzen dat het hof een voorlopig deskundigenbericht zal bevelen.

3.1.3.
Het hof zal - conform verzoek van [verzoekster] - overgaan tot benoeming van een onafhankelijke deskundige. Het deskundigenbureau van het hof heeft de deskundige de heer P. van der Ham, verbonden aan bureau [expertise 2] Expertise, benaderd en deze heeft zich inmiddels bereid en in staat verklaard om de benoeming te aanvaarden. Het hof merkt hierbij op dat de heer Van der Ham verbonden is aan het bureau waar voorheen ook de door Allianz voorgestelde deskundige mevrouw [medewerker expertise 2] werkzaam is geweest. Het hof heeft voorts vastgesteld dat door [verzoekster] tegen het voorstel om (het bureau van) [medewerker expertise 2] voornoemd tot deskundige te benoemen geen voor haar zwaarwegende bezwaren zijn geuit, terwijl [verzoekster] daarnaast - voor het geval Allianz haar bezwaren zou handhaven - het hof heeft verzocht zelf een deskundige te kiezen.

Het hof zal de heer Van der Ham tot deskundige benoemen.

3.1.4.
[verzoekster] heeft onder punt 30 van haar verzoekschrift een zestal in subvragen onderverdeelde hoofdvragen geformuleerd welke zij ter beantwoording aan de door haar aangezochte deskundige wenst voor te leggen. Onder punt 14 van haar verweerschrift heeft Allianz, deels bij wijze van bezwaar tegen de door [verzoekster] geformuleerde vragen, een zevental vragen die zij aan de door [verzoekster] aangezochte deskundige zou willen voorleggen geformuleerd. Op basis van de inhoud en strekking van de door partijen geformuleerde onderzoeksvragen en rekening houdend met hetgeen partijen over en weer ten aanzien van de vragen reeds hebben opgemerkt en hetgeen het hof overigens opportuun acht, bepaalt het hof dat voornoemde deskundige thans gemotiveerd en zo nauwkeurig mogelijk antwoord dient te geven op de navolgende vragen:

1.
Wilt u, met inachtneming van alle zaaksgebonden gegevens, op basis van de verzekeringsgeneeskundige rapportage van verzekeringsarts [de verzekeringsarts] d.d. 19 april 2017 de zijdens [verzoekster] bestaande beperkingen vaststellen in relatie tot:
- het verrichten van loonvormende arbeid;
- het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden;
- de zelfwerkzaamheid?
Zo ja, wat voor soort werk en hoeveel uren per dag/week?

Zijn de door [de verzekeringsarts] in zijn rapport beschreven beperkingen voldoende gekwantificeerd in een functionele mogelijkhedenlijst om deze vragen te kunnen beantwoorden? Zo nee, wilt u dan eerst [de verzekeringsarts] vragen alsnog die beperkingen te kwantificeren?

2.
Is [verzoekster] , gelet op uw antwoorden op vraag 1, geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt voor de werkzaamheden als fysiotherapeut? Wilt u hierbij rekening houden met de leeftijd van [verzoekster] , haar opleidings- en arbeidsverleden, en affiniteiten ?

3.
In geval van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid voor de werkzaamheden als fysiotherapeut: kunt u aangeven welke werkzaamheden zijdens [verzoekster] thans als fysiotherapeut nog wel tot de mogelijkheden behoren?
- kan [verzoekster] , gelet op haar beperkingen, opleiding en arbeidsverleden, deze arbeid zonder het volgen van scholing/opleiding en/of (overige) hulpmiddelen verrichten?
- zo nee, welke opleiding/scholing zou [verzoekster] dan nog moeten volgen, hoe lang zou zulks duren en welke kosten zijn daaraan verbonden? Welke (overige) hulpmiddelen zouden ten behoeve van [verzoekster] eventueel ingeschakeld/gebruikt moeten worden?
- is [verzoekster] gelet op alle relevante omstandigheden van het geval nog in staat tot het volgen van de eventueel benodigde opleiding/scholing?
- hoeveel uren per week zou [verzoekster] met de door u geduide arbeid als fysiotherapeut nog belast kunnen worden?
- welke bruto-inkomen zou [verzoekster] met deze arbeid als fysiotherapeut nog kunnen genereren?
- hoe groot acht u de werkelijke kansen voor [verzoekster] op de arbeidsmarkt als fysiotherapeut ter zake van het door u geduide werk? Wilt u hierbij betrekken de hoegrootheid van de vraag naar dergelijke functie(s) in de regio waar [verzoekster] woont, alsook de hoegrootheid van de kans dat een werkgever [verzoekster] met haar beperkingen, leeftijd, opleiding en arbeidsverleden een baan zal aanbieden?

4.
Indien [verzoekster] geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt is voor de werkzaamheden als fysiotherapeut; is zij nog wel geheel of gedeeltelijk arbeidsgeschikt voor eventueel andere passende arbeid, rekening houdend met haar beperkingen, leeftijd, opleidings- en arbeidsverleden, affiniteiten en vaardigheden? Zo ja:
- welke arbeid zou dan voor [verzoekster] nog als passend beschouwd kunnen worden al dan niet na een (re-)integratietraject? Voor zover u re-integratiemogelijkheden voor [verzoekster] ziet, onder welke voorwaarden en op welke termijn zou deze re-integratie kunnen plaatsvinden?
- kan [verzoekster] , gelet op haar beperkingen, opleiding en arbeidsverleden, deze arbeid zonder het volgen van scholing/opleiding en/of (overige) hulpmiddelen verrichten?
- zo nee, welke opleiding/scholing zou [verzoekster] dan nog moeten volgen, hoe lang zou zulks duren en welke kosten zijn daaraan verbonden? Welke (overige) hulpmiddelen zouden ten behoeve van betrokkene eventueel ingeschakeld/gebruikt moeten worden?
- is [verzoekster] gelet op alle relevante omstandigheden van het geval nog in staat tot het volgen van eventuele opleiding/scholing?
- hoeveel uren per week zou [verzoekster] met de door u eventueel als passend geduide arbeid belast kunnen worden?
- welke bruto-inkomen zou [verzoekster] met deze volgens u passende arbeid kunnen genereren?
- hoe groot acht u de werkelijke kansen voor [verzoekster] op de arbeidsmarkt ter zake van het door u eventueel geduide passende werk? Wilt u hierbij betrekken de hoegrootheid van de vraag naar dergelijke functie(s) in de regio waar [verzoekster] woont alsook de hoegrootheid van de kans dat een werkgever betrokkene met haar beperkingen, leeftijd, opleiding en arbeidsverleden een baan zal aanbieden?
Voor zover u de re-integratiemogelijkheden voor [verzoekster] ziet, onder welke voorwaarden en op welke termijn zou deze re-integratie kunnen plaatsvinden?

5.
Kunt u, gelet op uw antwoord(en) op vraag 1, aangeven in hoeverre de beperkingen zijdens [verzoekster] een belemmering vormen inzake het uitoefenen van taken in het huishouden en in de sfeer van de zelfwerkzaamheid?
- wilt u uw antwoord toespitsen op de huidige woonsituatie van [verzoekster] en zo uitgebreid mogelijk toelichten?
- kunt u in uren per week aangeven hoe groot de hulpbehoefte is met betrekking tot het huishouden en de zelfwerkzaamheid?
- wilt u bij de beantwoording van de onderhavige vraag zo nodig ook de antwoorden op vraag 2 en 3 betrekken, aangezien het eventueel nog verrichten van arbeid als fysiotherapeut dan wel andere passende arbeid zijn weerslag zal hebben op het in combinatie daarmee al dan niet nog kunnen verrichten van werkzaamheden in het huishouden en aangaande de zelfwerkzaamheid?

6. Zijn er andere feiten en/of omstandigheden voor u te duiden die van belang kunnen zijn voor een goed begrip van deze zaak?

3.2.
Het hof zal de deskundige benoemen, de onderzoeksvragen zoals die hiervoor zijn weergegeven opnemen en voorts beslissen met inachtneming van het voorgaande. Het hof zal de hoogte van het voorschot op de kosten van de deskundige vaststellen op het in het dictum vermelde bedrag. Het hof is, mede in aanmerking genomen de erkende aansprakelijkheid, voornemens de kosten van de deskundige voorshands ten laste van Allianz te brengen. In verband met het bepaalde in artikel 195 Rv dient Allianz het na te melden voorschot ter griffie te deponeren.

3.3.
Als de in deze verzoekschriftprocedure in het ongelijk gestelde partij zal Allianz worden veroordeeld in de kosten van deze verzoekschriftprocedure.

De uitspraak

Het hof:

4.1.
wijst het verzoek van [verzoekster] toe, in zoverre dat het hof bepaalt dat een deskundigenonderzoek wordt verricht naar de onder r.o. 3.1.4. van deze beschikking geformuleerde onderzoeksvragen;

4.2.
benoemt tot deskundige ter beantwoording van deze vraag:

De heer P. van der Ham
van bureau [expertise 2] Expertise
Postbus [postbus] , [postcode] [kantoorplaats]
[telefoonnummer]
[e-mailadres]

4.3.
bepaalt dat de griffier van dit hof een afschrift van deze beschikking aan de deskundige toezendt;

4.4.
bepaalt dat partijen binnen één week na de datum van deze beschikking (een afschrift van) de verdere processtukken aan de deskundige ter beschikking zullen stellen en alle door deze gewenste inlichtingen zullen verstrekken;

4.5.
bepaalt dat de deskundige eerst met het onderzoek begint nadat daartoe van de griffier bericht is ontvangen;

4.6.
bepaalt dat de deskundige bij het onderzoek - en ten aanzien van de conceptrapportage - partijen in de gelegenheid stelt opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat uit het schriftelijk bericht van de deskundige moet blijken of aan dit voorschrift is voldaan, terwijl in het bericht tevens melding wordt gemaakt van de inhoud van zodanige opmerkingen en verzoeken;

4.7.
verzoekt de deskundige een schriftelijk en met redenen omkleed bericht, met een duidelijke conclusie, in te leveren ter griffie van dit hof (postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch) en tegelijkertijd een afschrift van het bericht aan de advocaten van partijen toe te zenden;

4.8.
bepaalt de termijn waarbinnen het schriftelijk, ondertekend bericht ter griffie van dit hof (postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch) moet worden ingeleverd op drie maanden nadat door de griffier is bericht dat met het onderzoek kan worden begonnen;

4.9.
bepaalt het voorschot op de kosten van de deskundige op het door de deskundige begrote bedrag van in totaal € 8.954,00 (inclusief btw), tenzij (één van) partijen binnen veertien dagen na deze uitspraak bij brief aan de griffier van dit hof met afschrift aan de wederpartij (die binnen twee dagen hierop kan reageren bij brief aan de griffier van dit hof met afschrift aan de wederpartij) tegen de hoogte van het voorschot bezwaar heeft/hebben gemaakt, in welk geval het hof op het bezwaar/de bezwaren zal beslissen en de hoogte van het voorschot eventueel nader zal bepalen;

4.10.
bepaalt dat Allianz wordt belast met de betaling van genoemd voorschot van € 8.954,00 (inclusief btw);

4.11.
bepaalt dat Allianz laatstgenoemd bedrag zal voldoen na ontvangst van de nota met betaalinstructies die door het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak zal worden verzonden;

4.12.
verzoekt de deskundige, indien zijn kosten het voorschot te boven mochten gaan, het hof daarover tijdig in te lichten;

4.13.
veroordeelt Allianz in de kosten van deze verzoekschriftenprocedure aan de zijde van [verzoekster] gerezen en tot op heden begroot op € 2.148,00;

4.14.
benoemt mr. A.P Zweers-van Vollenhoven tot raadsheer-commissaris, tot wie de deskundige zich, door tussenkomst van de griffier dient te wenden met (procedurele) vragen en verzoeken indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft;

4.15.
wijst af het meer of anders verzochte. ECLI:NL:GHSHE:2019:2058