Overslaan en naar de inhoud gaan

GHDHA 081019 beroep op vervaltermijn t.z.v. transitievergoeding ism goed werkgeververschap

GHDHA 081019 beroep op vervaltermijn t.z.v. transitievergoeding ism goed werkgeververschap

6. Het hof stelt het volgende voorop. Zowel uit de tekst van artikel 6:248 lid 2 BW, als uit de daarop -en op artikel 6:2 lid 2 BW- gegeven toelichting, als uit de rechtspraak, volgt dat de redelijkheid en billijkheid in het algemeen er aan in de weg kunnen staan dat een partij bij een overeenkomst een beroep doet op een als gevolg van die overeenkomst tussen partijen geldende regel, voor zover dit beroep in de gegeven omstandigheden onaanvaardbaar zou zijn. Dat geldt ook als het gaat om een regel van dwingend recht. Daarbij verdient wel opmerking dat reeds in het algemeen de rechter terughoudendheid past bij de beoordeling van een beroep op de redelijkheid en billijkheid, en dat de omstandigheid dat het gaat om een regel van dwingend recht, meebrengt dat voor de honorering van een zodanig beroep nog minder ruimte bestaat dan bij de toepassing van art. 6:248 lid 2 BW het geval is, en dat de motivering van een dergelijk oordeel aan hoge eisen moet voldoen.

7. In deze zaak heeft tussen partijen op geen enkel moment een meningsverschil bestaan over de vraag of [geïntimeerde] recht heeft op een transitievergoeding, terwijl de omvang van die vergoeding evenmin ter discussie staat of heeft gestaan. Dat [geïntimeerde] ook volgens Kwik-Fit recht op een transitievergoeding heeft, blijkt bovendien ondubbelzinnig uit de brief van 16 oktober 2015 waarin, in de woorden van Kwik-Fit, is “meegedeeld waarop [geïntimeerde] aanspraak kan maken en die aanspraak betreft ook de transitievergoeding zoals opgenomen in artikel 7:673 BW”. Ondanks dit uitgangspunt heeft Kwik-Fit de transitievergoeding bij de afrekening van de arbeidsovereenkomst, dus anders dan zij op 16 oktober 2015 in haar brief in het vooruitzicht stelde, niet uitbetaald. Tot 11 oktober 2016 heeft zij aan [geïntimeerde] niet gemeld dat zij niet tot uitbetaling zou overgaan. Van de zijde van [geïntimeerde] is eind augustus 2016 telefonisch een poging gedaan contact te krijgen met Kwik-Fit en is op 27 september 2016 nog schriftelijk opheldering gevraagd ter zake van het (nog) niet uitbetalen van de transitievergoeding en Kwik-Fit heeft erkend dat zij deze vraag op 28 september 2016 heeft ontvangen, maar zij heeft kennelijk geen aanleiding gezien om daar eerder op te reageren dan bij brief van 11 oktober 2016, derhalve na ommekomst van de vervaltermijn.

8. Uit het voorgaande volgt dat [geïntimeerde] er op geen enkel moment vóór 11 oktober 2016 rekening mee behoefde te houden dat de transitievergoeding niet aan hem betaald zou worden en dat hij deze in rechte zou moeten verzoeken. Sterker nog, uit het slot van de brief van Kwik-Fit van 16 oktober 2015 (“evenals een transitievergoeding”) heeft [geïntimeerde] mogen begrijpen dat Kwik-Fit zou handelen overeenkomstig de verplichtingen die uit de wet voortvloeien. Anders dan Kwik-Fit meent, had [geïntimeerde] tegen deze achtergrond uit het enkele niet vermeld zijn van de transitievergoeding in de ontslagbrief van 15 december 2015 en de door hem ontvangen afrekening redelijkerwijze niet hoeven af te leiden dat hij zich alsnog tot de rechter zou moeten wenden. Dat Kwik-Fit haar (gewijzigde) positie in deze pas na het verstrijken van de vervaltermijn aan [geïntimeerde] heeft laten weten, valt haar aan te rekenen. Dat [geïntimeerde] over rechtskundige bijstand beschikte, doet daar niet aan af.

Gezien dit alles, is het hof van oordeel dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is aan het ongebruikt verstrijken van de vervaltermijn de conclusie te verbinden dat [geïntimeerde] de betaling van de transitievergoeding niet meer zou kunnen verzoeken. Ook in zoverre falen de grieven.

9. Het hof overweegt ten overvloede nog als volgt. Kwik-Fit heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling mededelingen gedaan met als strekking dat het binnen haar (commerciële) bedrijf vanuit competitieve overwegingen beleid is om bij het einde van een dienstverband niet eigener beweging over te gaan tot betaling van de transitievergoeding maar af te wachten of daarop door de ex werknemer (het hof begrijpt: tijdig en op de juiste wijze) in rechte aanspraak wordt gemaakt. Daarnaar gevraagd, heeft Kwik-Fit meegedeeld dat het daarbij geen verschil maakt of een ex werknemer wel of geen rechtsbijstand heeft. Het hof acht dit in strijd met de voor Kwik-Fit uit artikel 7:673 BW en artikel 7:611 BW als goed werkgever voortvloeiende verplichtingen. Het verschuldigd zijn van de transitievergoeding geeft immers invulling aan de zorgplicht die de werkgever heeft ten opzichte van de werknemer die wordt ontslagen of waarvan het contract niet wordt verlengd. De vervaltermijn is bedoeld om onenigheid over de (omvang van) de transitievergoeding op korte termijn te doen beslechten maar niet om, waar deze onenigheid er niet is, te speculeren op het ongebruikt verstrijken van die termijn om te trachten aan op de werkgever rustende verplichtingen te ontkomen. ECLI:NL:GHDHA:2019:2618