Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Middelburg 090306 bij sollicitatie niet vermelden van medisch probleem geen grond voor ontbinding arbeidsovereenkomst

Rb Middelburg 090306 bij sollicitatie niet vermelden van medisch probleem geen grond voor ontbinding arbeidsovereenkomst

De beoordeling van de zaak

1.
[verweerster] is op 1 april 2003 bij [verzoekster] in dienst getreden, aanvankelijk bij de vennootschap onder firma die de rechtsvoorgangster was van de huidige besloten vennootschap. In eerste instantie ging het om een arbeidsovereenkomst voor de duur van een halfjaar, die een maal met een halfjaar is verlengd, waarna ingaande 1 april 2004 een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd werd gesloten.
Het dienstverband gold voor 32 uur per week. Feitelijk is [verweerster] thans werkzaam gedurende 16 uren per week, omdat zij deels ouderschapsverlof geniet.

2.
[verzoekster] vraagt nu de ontbinding van de arbeidsovereenkomst, waartoe zij kort samengevat het navolgende heeft aangevoerd:

2.1.
[verweerster] heeft, alhoewel daarnaar in het sollicitatieformulier en bij het aangaan en ondertekenen van de arbeidsovereenkomst werd geïnformeerd, verklaard dat er bij haar geen lichamelijke of geestelijke klachten of tekortkomingen bestonden, terwijl achteraf bleek dat [verweerster] lang voor het dienstverband al een medisch probleem had in de vorm van klachten aan haar schouderbladen, waarvoor zij kort na het sluiten van de arbeidsovereenkomst fysiotherapeutische behandeling onderging en waarvoor zij mogelijk geopereerd moet worden. Bovendien heeft zij in de loop der jaren van het dienstverband in gesprekken over haar functioneren c.q. het eventueel verlengen van de arbeidsovereenkomst altijd gezwegen over haar gezondheid en, als er in algemene zin naar werd geïnformeerd, verteld dat het goed met haar ging.

2.2.
In 2005 heeft [verweerster] gebruikgemaakt van zwangerschapsverlof en tevoren aangegeven dat zij gebruik wilde maken van ouderschapsverlof, waarbij zij na afloop daarvan tenminste 24 maar mogelijk 32 uur per week zou terugkeren. [verzoekster] heeft op die basis bevorderd dat [verweerster] ouderschapsverlof kreeg onder doorbetaling van het loon dat hoort bij een dienstverband van 32 uur per week. Echter, toen [verweerster] er 1 januari 2006 van op de hoogte kwam dat de CAO was gewijzigd in die zin dat na 1 januari 2006 bij uiteindelijke terugkeer na een periode van ouderschapsverlof voor een minder aantal uren dan waarop het ouderschapsverlof was gebaseerd er een terugbetalingsverplichting van loon zou ontstaan, heeft zij direct aangegeven dat zij dan vanaf 1 januari 2006 geen ouderschapsverlof meer wenste. Op 27 januari 2006 gaf [verweerster] aan dat zij vanaf 1 januari 2006 nog slechts 16 uren werkzaam wilde zijn en blijven en dat zij de aanvankelijke afspraak om in augustus 2006 tenminste 24 uur per week te werken niet zou nakomen.

2.3.
De wijze waarop [verweerster] bij een en ander heeft geopereerd heeft met zich meegebracht dat de vertrouwensbasis die nodig is om de arbeidsovereenkomst te kunnen voortzetten wat betreft [verzoekster] niet meer aanwezig is.

3. 
[verweerster] heeft het verzoek bestreden.

3.1.
Zij wijst erop dat destijds bij het sluiten van de arbeidsovereenkomst zij nog geen fysieke klachten had, dat zij die kort nadien wel heeft gekregen, maar dat deze door fysiotherapeutische behandeling weer zijn verdwenen en dat zij steeds naar behoren heeft kunnen functioneren zonder dat zij daarbij als gevolg van lichamelijke tekortkomingen werd belemmerd.

3.2.
[verweerster] erkent dat zij graag na afloop van het ouderschapsverlof 16 uur per week wil werken, maar zij voegt daaraan toe dat, indien [verzoekster] daarmee niet kan instemmen, zei bereid is om na afloop van het ouderschapsverlof 24 uur per week te werken, zoals [verzoekster] dat wenst. Zij zal dan wel uitzien naar een andere baan, maar aan inzet zal het, zolang zij die andere baan niet gevonden heeft, bij haar niet ontbreken.

4. 
De kantonrechter overweegt dat [verweerster] mogelijk meer openheid over haar gezondheid had kunnen betrachten. Wat daarvan echter ook zij, voorzover het al zo zou zijn dat er enige tekorten in haar gezondheidstoestand aanwezig waren, waren die niet van dien aard dat zij daardoor vanaf de indiensttreding op 1 april 2003 tot nu toe niet naar behoren heeft kunnen functioneren. Integendeel [verzoekster] heeft bij de mondelinge behandeling van het verzoekschrift benadrukt dat er op de werkzaamheden van [verweerster] en de wijze waarop zij die uitvoert geen belangrijke aanmerkingen zijn.

5. 
Men kan verschillend oordelen over de vraag hoeveel openheid een werknemer aangaande zijn gezondheid jegens zijn werkgever moet betrachten, maar om een zo verstrekkende maatregel als de ontbinding van arbeidsovereenkomst te kunnen rechtvaardigen is in ruime mate meer nodig dan het gebrek aan openheid waaraan [verweerster] zich volgens [verzoekster] schuldig heeft gemaakt. In het sollicitatieformulier dat tot het sluiten van de arbeidsovereenkomst heeft geleid heeft [verweerster] de vraag of er nog zaken waren, die eventueel haar werkzaamheden konden belemmeren, die vooraf vermeld dienden te worden, beantwoord met de afkorting "NVT". Nu zij, zoals hiervoor al is overwogen, haar werkzaamheden steeds naar behoren heeft kunnen uitvoeren, concludeert de kantonrechter dat, als het al zo zou zijn dat [verweerster] enige klachten had, zij de betreffende vraag slechts dan anders had moeten beantwoorden, indien zij in redelijkheid had moeten begrijpen dat deze klachten belemmerend voor haar werkzaamheden zouden kunnen zijn, waarvan in dit geval geen sprake is geweest.

6. 
Het feit dat zij nadien behandeling onderging van een fysiotherapeut is op zich ook onvoldoende om te kunnen concluderen dat zij dat had moeten melden. De klachten stonden aan het functioneren niet in de weg. Als het al zo zou zijn geweest dat zij over deze behandeling en de daaraan ten grondslag liggende klachten geen volstrekte openheid heeft betracht, zelfs heeft gepoogd om deze te bedekken, dan nog rechtvaardigt dat niet de conclusie dat zij aldus een vertrouwensbreuk in het leven heeft geroepen. De gezondheid van een persoon behoort tot op zekere hoogte tot het privé-domein van die persoon en, zolang de gezondheid niet in de weg staat aan het naar behoren uitvoeren van de verplichtingen voortvloeiende uit de arbeidsovereenkomst, mag een werknemer eventuele gezondheidsproblemen binnen het privé domein houden.

7. 
Wat betreft het aantal uren dat [verweerster] na afloop van het ouderschapsverlof wilde werken, overweegt de kantonrechter dat het aan [verweerster] vrij stond om de wens te koesteren om na het ouderschapsverlof minder uren te gaan werken en zelfs terug te gaan tot een werkweek van 16 uur. Het was aan [verzoekster] om daarmee wel of niet in te stemmen. [verweerster] heeft ter zitting onweersproken gesteld dat, als [verzoekster] er niet mee zou instemmen dat zij na het ouderschapsverlof minder dan 24 uur en ging werken, zij dan 24 uur per week zou werken.

8. 
Van het feit dat [verweerster] ervoor koos om het ouderschapsverlof in te gaan op basis van een dienstverband van 32 uur, met mogelijk in het achterhoofd om aan het eind van het ouderschapsverlof minder uren te gaan werken, valt in redelijkheid niet in te zien dat dit zou kunnen leiden tot een zodanige grote vertrouwensbreuk dat dit moet leiden tot de ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De mogelijkheid om zo te handelen was in het kader van de CAO, zoals die tot 1 januari 2006 gold, kennelijk voorhanden en de wijziging die volgens [verzoekster] per 1 januari 2006 is ingevoerd heeft, zo begrijpt de kantonrechter, met zich meegebracht dat indien na het ouderschapsverlof het dienstverband op basis van minder uren per week wordt voortgezet het eventueel tijdens het zwangerschapsverlof "te veel" betaalde kan worden gerekend.

9. 
De kantonrechter komt tot de slotsom dat het verzoek moet worden afgewezen.

10. 
Om de arbeidsverhouding tussen partijen niet nodeloos te belasten zal de kantonrechter de proceskosten tussen partijen compenseren, zo, dat iedere partij de eigen kosten draagt. De kantonrechter acht het niet aannemelijk geworden dat, zoals de raadsman van [verweerster] nog heeft betoogd, een kostenveroordeling ten laste van [verzoekster] nodig zou zijn om te voorkomen dat deze kosteloos zou kunnen "prijsschieten" om onder loondoorbetaling en reïntegratie uit te komen. ECLI:NL:RBMID:2006:AV8233