Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof Den Haag 201107 schouderluxatie na val van fiets; twee insufficiente operaties, en een whiplash

Hof Den Haag 201107schouderluxatie na val van fiets; twee insufficiente operaties, en een whiplash
Het gaat in de onderhavige zaak - kort weergegeven - om het volgende. [appellant] heeft in oktober 1994 schouderletsel (een acromioclaviculaire luxatie) opgelopen als gevolg van een val met zijn fiets. Hij is hieraan op 30 november 1994 en op 1 december 1994 geopereerd in het MCH, zonder bevredigend resultaat. De bij de operatie aangebrachte cerclagedraad is tot tweemaal toe uitgebroken. [appellant] heeft zich vervolgens voor een second opinion gewend tot dr. [B], die op 9 februari 1995 de uitgebroken cerclagedraad operatief heeft verwijderd. Op 14 juni 1995 heeft dr. [B] operatief een schroef geplaatst, die in november 1995 weer is verwijderd. Op 20 juli 1995 is [appellant] op zijn fiets aangereden door een auto, waarbij hij opnieuw ten val is gekomen. Vast staat in dit geding dat MCH c.s. aansprakelijk zijn voor de gevolgen van de eerste twee (insufficiënte) operaties, en dat Hooge Huys als WAM-verzekeraar aansprakelijk is voor de gevolgen van de aanrijding op 20 juli 1995. In dit geding gaat het om de vraag welke schade [appellant] heeft geleden als gevolg van de eerste twee (insufficiënte) operaties en als gevolg van de aanrijding van 20 juli 1995.

3. De memorie van grieven bevat allereerst een algemene grief, die zich - naar het hof begrijpt - richt tegen alle feitelijke en juridische overwegingen van de rechtbank, en het hof verzoekt de zaak in volle omvang te beoordelen. Deze algemene grief maakt echter niet duidelijk op welke grond [appellant] van mening is dat de vonnissen van de rechtbank niet in stand kunnen blijven, zodat het hof hieraan als onvoldoende gespecificeerd voorbij gaat. De klacht dat de rechtbank het bestaan en de inhoud van de deskundigenrapporten van dr. [deskundige 1] en dr. [deskundige 2] heeft miskend, komt aan de orde bij de bespreking van grief I.

4. Grief I richt zich tegen r.o. 3.2 van het tussenvonnis van de rechtbank van 4 december 2002, waarin de rechtbank oordeelt dat gesteld noch gebleken is dat de operaties door dr. [B] niet vakkundig zijn uitgevoerd. Derhalve neemt de rechtbank aan dat dr. [B] met zijn operatie op 14 juni 1995 de insufficiënte operaties van 30 november 1994 en 1 december 1994 ongedaan heeft gemaakt, nu niet gesteld of gebleken is dat de gevolgen van deze insufficiënte operaties onherstelbaar waren.

5. In de toelichting op de grief wordt betoogd dat [appellant] heeft gesteld dat hij door de foutieve operaties van 30 november 1994 en 1 december 1994 blijvende klachten heeft aan zijn rechter- en linkerschouder, cervicale wervelkolom, nek, rug, armen en insufficiëntiegevoelens in beide benen. Deze klachten zijn na de operaties van dr. [B] niet verdwenen. Na het ongeval in juni 1995 zijn de klachten nog toegenomen. [appellant] wijst in dit verband op de rapporten van dr. [deskundige 3] van 20 februari 2001 (productie 2 bij conclusie van eis), van dr. [deskundige 2] van 28 januari 2002 (productie 2 overgelegd bij de comparitie van partijen) en van dr. [deskundige 1] van 13 mei 2002 (productie 3 overgelegd bij de comparitie van partijen), waaruit zou blijken dat [appellant] anno 2002 nog steeds dezelfde klachten ondervindt als vlak na de foutieve operaties. Volgens de rapportages van dr. [deskundige 2] en dr. [deskundige 1] is bij [appellant] sprake van een cervicaal syndroom / whiplash syndroom, en vertonen de klachten een sterk verband met het eerste ongeval in 1994 versterkt door het ongeval van 1995. Het hof overweegt hierover als volgt.

6. In de bestreden rechtsoverweging 3.2 onderzoekt de rechtbank welke gevolgen het mislukken van de eerste twee operaties heeft gehad voor [appellant]. Dat [appellant] na het fietsongeluk van oktober 1994 (al dan niet blijvende) klachten heeft ontwikkeld, die mogelijk nog verergerd zijn na het ongeluk van juli 1995, betekent nog niet dat deze klachten het gevolg zijn van het mislukken van de eerste twee operaties. Dit kan naar het oordeel van het hof ook niet uit de door [appellant] aangehaalde deskundigenrapporten worden afgeleid. Weliswaar noemen dr. [deskundige 2] en dr. [deskundige 1] de mogelijkheid dat bij [appellant] sprake is van een cervicogeen syndroom / whiplash syndroom (wat hiervan verder ook zij), maar zij duiden de klachten van [appellant] als ongevalsgevolg en niet als gevolg van het mislukken van de eerste twee operaties. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt ook niet in te zien op welke wijze het tot tweemaal toe mislukken van een schouderoperatie bij [appellant] bij hem tot een cervicogeen syndroom / whiplashsyndroom kan hebben geleid. Het hof wijst in dit verband nog op het rapport van dr. [deskundige 3] (p.10), die meent dat de toestand na de operaties van dr. [B], voor wat betreft het schoudergewricht, zowel de biomechanische toestand als de functie ervan, niet anders is dan als primair een optimale ingreep zou zijn verricht. Het hof is derhalve met de rechtbank van mening dat er in dit geding van uit moet worden gegaan dat de operaties van dr. [B] in 1995 vakkundig en succesvol zijn uitgevoerd, en dat het uiteindelijke genezingsresultaat niet slechter is geworden voor [appellant] dan dat het zou zijn geweest als op 30 november 1994 direct op de juiste wijze zou zijn geopereerd. Grief 1 wordt derhalve verworpen.

7. Grief 2 richt zich tegen r.o. 3.3 van het tussenvonnis van de rechtbank van 4 december 2002, waarin de rechtbank overweegt dat het herstel van [appellant] van het ongeval van oktober 1994 is vertraagd doordat eerst tweemaal de operatie is mislukt, zodat de inkomensschade die [appellant] heeft geleden in de periode van 30 november 1994 tot 14 juni 1995 voor rekening komt van MCH c.s. Deze grief sluit aan bij grief 1 en kan derhalve evenmin slagen. Ook in deze tweede grief miskent [appellant] dat het feit dat hij, zoals hij stelt, na 14 juni 1995 nog steeds ernstige klachten heeft, nog niet betekent dat deze klachten het gevolg zijn van de twee mislukte operaties. In de stukken kan geen enkel aanknopingspunt worden gevonden voor de juistheid van de stelling van [appellant] dat hij deze klachten niet zou hebben gehad, indien hij op 30 november 1994 direct goed was geopereerd.

8. Grief 3 richt zich tegen r.o. 2 van het eindvonnis van de rechtbank, waarin de rechtbank verwijst naar de overwegingen 3.2 en 3.3 van haar tussenvonnis. Aangezien de grieven 1 en 2, die zich richten tegen deze eerdere overwegingen, zijn verworpen, kan ook grief 3 niet slagen.
LJN BB9590