Overslaan en naar de inhoud gaan

RBNNE 280818 Geen opkomend voordeel v.w.b. "bespaarde reiskosten"

RBNNE 280818 Geen opkomend voordeel v.w.b. "bespaarde reiskosten"; rekenrente 5 jaar 1 procent, daarna 3 procent 
kosten verzocht en toegewezen obv 28,7 x € 248,00 + 6%; kantoorkosten mss niet meer van deze tijd, maar daarmee nog niet onredelijk

OVERWEGINGEN De feiten

  1. Als gesteld en erkend, dan wel niet (gemotiveerd) weersproken, alsmede op grond van de in zoverre onbetwiste inhoud van de overgelegde producties staat het volgende vast.

1.1.        Op 26 augustus 2010 is [verzoeker]een arbeidsongeval overkomen tijdens zijn werkzaamheden bij [verweerster]. [verzoeker]was daar werkzaam als onderhouds- /storingsmonteur en uitgeleend aan [verweerster] via Uitzendbureau P. Als gevolg van het ongeval heeft [verzoeker]ernstig letsel opgelopen, bestaande uit onder meer amputatie van een onderbeen en klachten en beperkingen op oogheelkundig en orthopedisch gebied. In het kader van de IVA is [verzoeker]door het UWV voor meer dan 75% arbeidsongeschikt verklaard.

1.2.        Delta Loyd is de aansprakelijkheidsverzekeraar van [verweerster]. Delta Lloyd heeft namens [verweerster] erkend dat [verweerster] aansprakelijk is voor de door [verzoeker]als gevolg van het ongeval geleden en nog te lijden schade.

1.3.        Na inwinning van medisch advies hebben partijen overeenstemming bereikt over de percentages van blijvende invaliditeit. Teneinde duidelijkheid te krijgen over de arbeidsdeskundige aspecten hebben [verzoeker] en Delta Lloyd gezamenlijk arbeidsdeskundig rapportage ingewonnen. Dat heeft geleid tot twee Deskundigenrapportages (van 5 oktober 2016 en 21 juni 2017) van gecertificeerd registerarbeidsdeskundige M.E.L. Bentum van Heling & Partners (hierna de deskundige te noemen).

1.4.        Partijen zijn het erover eens dat de rapporten van de deskundige als uitgangspunt hebben te gelden voor het aan [verzoeker] toe te kennen schadebedrag. Ter zake van een aantal schadeposten hebben partijen begin 2015 een vaststellingsovereenkomst gesloten.

1.5.        Voordat [verzoeker] bij Uitzendbureau P. in loondienst trad, was hij (krachtens arbeidsovereenkomst0 gedurende elf jaren in loondienst bij G.Contracting. G.Contracting heeft [verzoeker] destijds een terugkeergarantie gegeven, onder dezelfde voorwaarden als waarvoor hij eerder in dienst was. Partijen zijn overeengekomen dat voor het vaststellen van het verlies aan verdienvermogen ervan uit mag worden gegaan dat [verzoeker]zonder ongeval weer bij G.Contracting in dienst zou zijn getreden.

Het verzoek van [verzoeker]

  1. [verzoeker] verzoekt om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  2. te bepalen dat voor de regeling (lees: afwikkeling) van de onderhavige kwestie – en een in dat kader eventueel te vervaardigen deskundigenrapport (lees: actuariële berekening), de arbeidsdeskundige rapporten d.d. 5 oktober 2016 en 21 juni 2017 van gecertificeerd registerarbeidsdeskundige Bentum van Heling & Partners, als uitgangspunt hebben te gelden, zulks met dien verstande dat geen sprake is van een opkomend voordeel en derhalve voordeelverrekening van een voordeel niet aan de orde is, alsmede
  3. de kosten betreffende onderhavige deelgeschilprocedure aan de zijde van [verzoeker] te begroten conform het gevorderde bedrag van € 9.129,03 alsmede [verweerster] en Delta Lloyd hoofdelijk – des dat de één betalend de ander zal zijn gekweten – te veroordelen tot vergoeding daarvan, alsmede Delta Lloyd ingevolge artikel 7:954 BW te veroordelen tot rechtstreekse betaling daarvan, te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van de in dezen te wijzen beschikking

en – voor het geval voldoening binnen genoemde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf bedoelde termijn van voldoening, alsmede tot betaling van de nakosten.

Het verzoek van [verweerster] en Delta Llovd

  1. [verweerster] en Delta Lloyd verzoeken de kantonrechter om vast te stellen dat de schade moet worden afgewikkeld op basis van een rekenrente van 3%.

Het geschil

  1. Zoals bij de feiten is vastgesteld, zijn partijen het erover eens dat de rapporten van de deskundige als uitgangspunt hebben te gelden voor het aan [verzoeker] toe te kennen schadebedrag en zijn partijen voorts overeengekomen dat voor het vaststellen van het verlies aan verdienvermogen ervan uit mag worden gegaan dat [verzoeker] zonder ongeval weer bij G.Contracting in dienst zou zijn getreden. Het enige waar partijen feitelijk ter zake van de schade van mening over verschillen is of er sprake is van een opkomend voordeel voor [verzoeker]wegens besparing van reiskosten en over het percentage van de rekenrente.
  2. Volgens [verzoeker]is er geen sprake van een opkomend voordeel omdat hij in de fictieve situatie zonder ongeval van G.Contracting een bedrijfsauto (niet voor privégebruik) zou hebben gekregen. [verzoeker]beroept zich ter zake onder meer op een verklaring van dit bedrijf. [verweerster] en Delta Lloyd denken daar anders over. Volgens hen is het niet juist dat [verzoeker]de beschikking over een bedrijfsauto zou hebben gekregen. [verweerster] en Delta Lloyd beroepen zich in dit verband onder meer op het rapport van de deskundige en de arbeidsovereenkomst die destijds door [verzoeker]en G.Contracting is gesloten. Naar de mening van [verweerster] en Delta Lloyd bestaat het voordeel voor [verzoeker] eruit dat hij nu reiskosten bespaart. Volgens [verweerster] en Delta Lloyd moet daarbij primair worden uitgegaan van het verschil tussen een kilometerkostprijs van € 0,37 en de kilometervergoeding bij G.Contracting van € 0,19. Subsidiair verzoeken [verweerster] en Delta Lloyd de kantonrechter om de omvang van het opkomend voordeel zelf vast te stellen.
  3. Met betrekking tot de rekenrente zijn [verweerster] en Delta Lloyd van mening dat een rekenrente van 3% moet worden gehanteerd. [verzoeker]is het daar niet mee eens. Volgens hem dient de rekenrente te worden vastgesteld op een substantieel lager percentage dan de door [verweerster] en Delta Lloyd genoemde 3%.
  1. Naast de hiervoor genoemde twee punten met betrekking tot de schade (reiskosten en rekenrente) twisten partijen voorts over de hoogte van het aan proceskosten toe te wijzen bedrag.
  2. Waar nodig zal bij de beoordeling nader op de stellingen van partijen ter zake worden ingegaan.

De beoordeling

  1. Niet in geschil is dat de onderhavige zaak zich leent om als deelgeschil te worden behandeld.

In conventie

  1. In conventie staat centraal de vraag of er ter zake van de schade sprake is van een opkomend voordeel voor [verzoeker] wegens besparing van reiskosten. Volgens [verweerster] en Delta Lloyd is dat het geval, volgens [verzoeker] niet.
  2. Partijen zijn het erover eens dat er sprake is van een tweeledige rapportage, nu partijen de deskundige niet alleen gezamenlijk hebben benaderd maar ook de aan de deskundige voorgelegde vragen gezamenlijk hebben geformuleerd. Een van de vragen luidt:

(5) Zou u kunnen aangeven welke functie (…) tot de mogelijkheden zou behoren en kunt u aangeven wat het daarbij behorende (bruto) inkomen zou zijn geweest? Indien daarnaast ook inkomensgerelateerde emolumenten/secundaire . arbeidsvoorwaarden (waaronder ook lease-auto en pensioenregeling) zouden gelden, dan ontvangen wij daarvan gaarne opgave.

  1. Naar het oordeel van de kantonrechter biedt deze vraag en met name het deel omtrent inkomensgerelateerde emolumenten voldoende ruimte om het debat over besparing van de reiskosten thans nog te kunnen voeren. Aan de deskundige is immers gevraagd om ook te kijken naar inkomensgerelateerde emolumenten. In dat verband worden weliswaar een lease-auto en een pensioenregeling genoemd, maar dat zijn gezien de gestelde vraag slechts voorbeelden. Dat de deskundige de reiskosten niet in zijn beoordeling en berekening heeft meegenomen, maakt dat niet anders. Klaarblijkelijk heeft de deskundige zich niet gerealiseerd dat er mogelijk sprake was van reiskosten en bovendien is dit aspect kennelijk door partijen niet onder de aandacht van de deskundige gebracht.
  2. Ter zake van de gestelde reiskostenbesparing is allereerst van belang de e-mail van de heer X, senior consultant van G.Contracting, van 15 september 2017. X schrijft daarin namens G. Contracting het volgende:

Het zou inderdaad aannemelijk zijn dat [verzoeker]een auto van de zaak gekregen zou hebben na het behalen van zijn TSI opleiding. Dit ivm werken op diverse locaties.

Wij zouden [verzoeker]bij terugkeer in 2011 hebben voorzien van een auto van de zaak.

  1. De deskundige heeft in zijn rapport van 5 oktober 2016 aangegeven dat [verzoeker] de TSI-opleiding in 2005 succesvol heeft afgerond. Naar het oordeel van de kantonrechter hebben [verweerster] en Delta Lloyd onvoldoende gesteld om tot een ander oordeel te kunnen komen, zodat van dit gegeven moet worden uitgegaan.
  2. In het eerste deel van zijn e-mail noemt koppelt de heer X het beschikbaar stellen van de bedrijfsauto aan het succesvol afronden van bedoelde opleiding. In de context van de inhoud van de hele e-mail lijkt dat deel naar het oordeel van de kantonrechter te zien op de periode voordat [verzoeker]naar G.Contracting vertrok. De heer X schrijft in de laatste zin namelijk stellig dat [verzoeker] bij zijn terugkeer in 2011 een bedrijfsauto zou hebben gekregen. Die mededeling is naar het oordeel van de kantonrechter voldoende overtuigend. Aldus heeft [verzoeker]zijn stelling dat hij bij G.Contracting de beschikking zou hebben over een bedrijfsauto voldoende onderbouwd.
  1. Voor het geval die mededeling van de heer X niettemin onvoldoende zou zijn om van de juistheid van de stelling van [verzoeker] uit te kunnen gaan, overweegt de kantonrechter nader als volgt.
  2. [verzoeker]heeft tijdens de mondelinge behandeling onweersproken gesteld dat G. Contracting in E(….) gevestigd is. Dat blijkt overigens ook uit de door [verweerster] en Delta Lloyd in het geding gebrachte arbeidsovereenkomst tussen [verzoeker]en dit bedrijf. E(….) was en is tevens de woonplaats van [verzoeker]. Van een klassieke situatie dat er dagelijks kosten worden gemaakt om van huis naar een vaste werkplek te gaan, is dan ook geen sprake.
  3. De reiskosten hoeven zich echter niet te beperken tot woon-/werkverkeer. Vast staat namelijk dat [verzoeker]vaak elders te werk werd gesteld. Volgens [verweerster] en Delta Lloyd ging [verzoeker]altijd met zijn eigen auto naar de klussen. [verzoeker]heeft dat gemotiveerd betwist. Volgens hem gebeurde het ook dat hij een bedrijfsauto meekreeg van het bedrijf aan wie hij werd uitgeleend.
  4. Stelplicht en bewijslast ter zake van de gestelde besparing op de reiskosten rusten naar het oordeel van de kantonrechter op [verweerster] en Delta Lloyd. Gezien de betwisting van [verzoeker], lag het daarom op de weg van [verweerster] en Delta Lloyd om hun stelling dat [verzoeker](altijd) met zijn eigen auto naar de klussen ging, voldoende te onderbouwen. [verweerster] en Delta Lloyd hebben dat evenwel nagelaten. Aan hun stelling zal daarom voorbij worden gegaan.
  5. Rechtens staat daarom vast dat [verzoeker]bij klussen op locatie in ieder geval deels gebruik kon maken van een bedrijfsauto, zodat voor dat deel sowieso geen sprake is van reiskosten.
  6. Hoe de verhouding is tussen het met een bedrijfsauto en met de eigen auto naar een klus gaan, kan naar het oordeel van de kantonrechter in het midden blijven. [verweerster] en Delta Lloyd baseren het door hen gestelde voordeel namelijk op het verschil tussen de vergoeding van € 0,19 per kilometer die [verzoeker]bij G. Contracting kreeg en de volgens hen werkelijke kostprijs van € 0,37 per kilometer. [verweerster] en Delta Lloyd beroepen zich in dit verband op de website van de ANWB. [verzoeker]heeft op zich niet weersproken dat deze website als uitgangspunt kan worden genomen, maar betwist dat in zijn geval de werkelijke kosten meer waren dan het bedrag van € 0,19 per kilometer. Nu partijen deze website als uitgangspunt nemen, zal ook de kantonrechter daarvan uitgaan.
  7. Raadpleging van deze website (https://www.anwb.nl/auto/autokosten) leert dat als daarvan moet worden uitgegaan, de kostprijs als volgt wordt opgebouwd:

1)            vaste kosten:

  1. a) vaste afschrijving
  2. b) verzekering
  3. c) motorrijtuigenbelasting
  4. d) onderhoud carrosserie en diversen

2)            variabele kosten:

  1. a) variabele afschrijving
  2. b) brandstof
  3. c) reparatie en onderhoud
  4. d) banden

3)            rente.

  1. Genoemde vaste kosten zijn naar het oordeel van de kantonrechter onafhankelijk van het aantal gereden kilometers. Deze kosten worden dus ook gemaakt zonder dat er met de auto wordt gereden. De variabele kosten zijn daarentegen wel kilometerafhankelijk. Uit de website van de ANWB volgt dat het bedrag voor de rente te verwaarlozen is.
  2. Uit de stellingen van [verweerster] en Delta Lloyd begrijpt de kantonrechter dat het door hen genoemde bedrag van € 0,37 het totaalbedrag per kilometer is. Daarin zijn dus begrepen zowel de vaste kosten als de variabele kosten. De vaste kosten zouden door [verzoeker]ook zijn gemaakt zonder dat hij met de auto zou hebben gereden. De kilometers die [verzoeker]voor zijn werkgever heeft gereden zijn dan ook niet van invloed op de vaste kosten. Dat is wel (en alleen) het geval voor wat betreft de variabele kosten. Het lag daarom op de weg van [verweerster] en Delta Lloyd om voldoende aannemelijk te maken dat de variabele kosten per kilometer meer waren dan het bedrag van € 0,19 dat door de toenmalige werkgever van [verzoeker]werd vergoed. Voor dat oordeel is temeer aanleiding nu op grond van deze website van de ANWB voor een Seat Leon de variabele prijs per kilometer ongeveer gelijk is aan dit bedrag. [verweerster] en Delta Lloyd hebben evenwel onvoldoende gesteld om tot die conclusie te kunnen komen. Aan de stelling van [verweerster] en Delta Lloyd dat voor [verzoeker] een kostprijs van € 0,37 per kilometer gold, althans een prijs van meer dan € 0,19 per kilometer, zal dan ook voorbij worden gegaan.
  3. Op grond van voorgaande overwegingen komt de kantonrechter tot het oordeel dat er aan de zijde van [verzoeker] voor wat de reiskosten betreft geen sprake is van een opkomend voordeel, zodat voordeelverrekening niet aan de orde is. Het verzoek van [verzoeker] ter zake zal daarom worden ingewilligd.
  4. [verzoeker] verzoekt op grond van het bepaalde in artikel 1019aa Rv voorts om een “volledige kostenveroordeling”. Hij maakt in dit verband – naast het griffierecht en de nakosten – aanspraak op een bedrag van € 9.129,03.
  5. [verzoeker] heeft aan het bedrag van € 9.129,03 ten grondslag gelegd:

–              bestede tijd aan de zaak: 28,7 uur

–              uurtarief: € 248,00 (excl. BTW)

–              6% kantoorkosten

–              21% BTW.

  1. [verweerster] en Delta Lloyd hebben bezwaar gemaakt tegen de hoogte van dit bedrag. Volgens [verweerster] en Delta Lloyd heeft de gemachtigde van [verzoeker]veel tijd aan de zaak besteed en ook maken zij bezwaar tegen de 6% kantoorkosten. Volgens [verweerster] en Delta Lloyd ligt een bedrag aan kosten van ongeveer € 4.500,- a € 5.000,- in de rede.
  2. Het tarief van € 248,00 per uur staat niet ter discussie. Het mag zijn dat, zoals [verweerster] en Delta Lloyd betogen, kantoorkosten niet meer van deze tijd zijn, maar dat maakt nog niet dat deze kosten onredelijk zijn. Omdat voldoende vast staat dat de gemachtigde van [verzoeker]deze kosten aan [verzoeker]doorberekent, komen deze kosten dan ook voor toewijzing in aanmerking. Voorts heeft de gemachtigde voldoende aannemelijk gemaakt dat hij (op zijn minst) 28,7 uren aan de zaak heeft besteed. Dat er meer tijd besteed is dan redelijkerwijs nodig zou zijn, zoals [verweerster] en Delta Lloyd betogen, is niet gebleken. Genoemd bedrag van €9.129,03 zal daarom worden toegewezen. Omdat [verzoeker]in het lichaam van het verzoekschrift ook aanspraak maakt op het door hem betaalde griffierecht (in het petitum keert dat niet terug) en het griffierecht onderdeel uitmaakt van de proceskosten, zullen [verweerster] en Delta Lloyd ook worden veroordeeld tot betaling daarvan. De gevorderde nakosten zullen worden begroot op € 100,00.

In reconventie

  1. [verweerster] en Delta Lloyd zijn van mening dat een rekenrente dient te worden gehanteerd van 3%. [verzoeker]is het daar niet mee eens. Hij is van mening dat het rentepercentage dient te worden vastgesteld op een substantieel lager percentage.
  2. Op 31 maart 2015 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden als volgt over de rekenrente geoordeeld:

7.12 Het hof stelt vast dat partijen het eens zijn over de rekenrente vanaf 1 januari 2018. Het verschil betreft de rekenrente tot die datum, zodat de vraag centraal staat of ook voor de korte termijn (maximaal drie jaar) een rekenrente van 3% dient te worden gehanteerd. Bij het antwoord op die vraag stelt het hof voorop dat in de letselschadepraktijk al jaren lang een rekenrente van 3% (6% rendement en 3% inflatie) wordt toegepast, althans bij de berekening van schades met een lange looptijd. Dit percentage wordt in de literatuur wel ter discussie gesteld en ook in de feitenrechtspraak zijn voorbeelden te vinden van een lager percentage. Wat daar ook van zij, naar het oordeel van het hof sluit een rekenrente van 3% voor de periode tot 1 januari 2018 niet aan bij de huidige ontwikkelingen. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat uit gegevens over de ontwikkeling van het rendement van een 10-jarige staatslening vanaf 2000 tot en met 2013 (te vinden in een artikel van J. Tiemersma in VR 2013, nr. 67) volgt dat het gemiddeld rendement 4,1% heeft bedragen. In die periode bedroeg de inflatie gemiddeld 2%. Daargelaten of dit rendement een juist uitgangspunt is voor het beleggingsresultaat van een particulier (vgl. de kritiek van R.M.J.T. van Dort in TVP 2014 nr. 1, blz. 16 e.v.), voor de korte termijn ligt het voor de hand aansluiting te zoeken bij de spaarrente op een spaarrekening, eventueel een spaardeposito. Die rente bedraagt maximaal 1,5% (bij een deposito). Gelet op de huidige inflatie (in 2014 volgens algemeen kenbare gegevens van het CBS 1%,   waarbij sprake is van een dalende tendens, die zich in 2015 heeft voortgezet) ligt een inflatiepercentage van 0,5% voor de hand. Bij een rendement van 1,5% en een inflatie van 0,5% komt het hof voor de periode tot 1 januari 2018 uit op een rekenrente van 1%.

7.13 Het hof is zich er van bewust dat het enkele feit dat een rekenrente tijdelijk lager is nog niet rechtvaardigt dat voor de eerste periode een lagere rekenrente wordt gehanteerd en voor de latere periode een hogere rekenrente. Het gaat immers om een gemiddeld percentage over een langere periode. Nu de actuele rekenrente zozeer verschilt van de overigens te hanteren rekenrente en geen sprake is van een plotselinge daling maar van een langjarige ontwikkeling acht het hof het hanteren van een rekenrente voor de periode totl 1 januari 2018 echter alleszins gerechtvaardigd. Het neemt daarbij in aanmerking dat gelet op de ontwikkeling van de laatste jaren het niet in de lijn der verwachtingen ligt dat binnen afzienbare termijn een rekenrente van meer dan 3% zou moeten worden gehanteerd.

  1. De kantonrechter acht is het ook in deze zaak redelijk dat voor de langere termijn een rekenrente van 3% wordt toegepast. Wat op lange termijn het gemiddelde rendement en de gemiddelde inflatie zal zijn, is naar het oordeel van de kantonrechter namelijk te ongewis om af te wijken van de gebruikelijke praktijk om bij de berekening van letselschade met een lange looptijd een rekenrente met dit percentage toe te passen.

Op de gronden als in genoemd arrest vermeld, acht de kantonrechter het voorts redelijk om voor de kortere termijn van een lagere rekenrente uit te gaan. Hoewel de in dat arrest genoemde jaren niet (helemaal) overeenkomen met de in de onderhavige in het geding zijnde jaren, acht de kantonrechter het redelijk om ook voor deze kortere termijn uit te gaan van een rekenrente van 1%. Dit geldt temeer nu [verweerster] en Delta Lloyd de verhouding 3% – 1% zelf óok noemen in de e-mail aan hun zijde van 6 november 2017. De in die e-mail genoemde periode van vijfjaren, acht de kantonrechter in dit geval eveneens passend. De rekenrente zal daarom aldus worden vastgesteld.

Nu partijen in reconventie over en weer in het gelijk en in het ongelijk worden gesteld, zullen de proceskosten in reconventie aldus worden gecompenseerd dat iedere partij de eigen kosten draagt.

BESLISSING

De kantonrechter:

in conventie

  1. bepaalt dat voor de regeling (lees: afwikkeling) van de onderhavige kwestie – en een in dat kader eventueel te vervaardigen deskundigenrapport (lees: actuariële berekening), de arbeidsdeskundige rapporten d.d. 5 oktober 2016 en 21 juni 2017 van gecertificeerd registerarbeidsdeskundige Bentum van Heling & Partners, als uitgangspunt hebben te gelden, zulks met dien verstande dat geen sprake is van een opkomend voordeel en derhalve voordeelverrekening van een voordeel niet aan de orde is;
  2. begroot de kosten betreffende onderhavige deelgeschilprocedure aan de zijde van [verzoeker]op € 9.129,03 (inclusief BTW) aan kosten van zijn gemachtigde en op € 226,00 aan griffierecht alsmede op € 100,00 aan nakosten en veroordeelt [verweerster] en Delta Lloyd hoofdelijk – des dat de één betalende de ander zal zijn gekweten – tot vergoeding daarvan aan [verzoeker];
  3. veroordeelt Delta Lloyd om het totaal van deze bedragen binnen 14 dagen na dagtekening van deze beschikking rechtstreeks aan [verzoeker]te betalen, waarbij het bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na dagtekening van deze beschikking voor het geval voldoening binnen genoemde termijn niet plaatsvindt;
  4. verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

in reconventie

  1. stelt de rekenrente gedurende een periode van vijfjaren vast op 1% en voor de periode daarna op 3%;
  2. compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
  3. wijst af hetgeen meer of anders is verzocht. PIV-site