Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Gelderland 300316 Sommenverzekering politieagent levert geen te verrekenen voordeel ex art. 6:100 BW op

Rb Gelderland 300316 Letsel politieman bij gebruik noodzakelijk geweld tegen arrestant; vordering van politieman en diens werkgever, geen eigen schuld vanwege toepassing nekklem; 
- Sommenverzekering politieagent levert geen te verrekenen voordeel ex art. 6:100 BW op.
- Smartengeld politieagent vanwege borstspierscheuring bij arrestatie € 5000,00 

- buitengerechtelijke kosten terzake van regres gevorderd en, na correctie dubbeltelling, toegewezen op gevorderd bedrag

Ontvankelijkheid, verrekening van voordeel

2.12.
Vast staat dat de politie uit hoofde van een sommenverzekering, een zogenoemde dienst-ongevallenverzekering, vanwege het dienstongeval van [eiser 1] op 20 november 2011 in totaal een bedrag van € 8.787,70 inclusief rente, van de verzekeraar heeft ontvangen, welk bedrag de politie na afdracht van de daarover verschuldigde belastingen en premies aan [eiser 1] heeft betaald. In geschil is of dit bedrag op de voet van artikel 6:100 BW in mindering dient te strekken op de vergoedingsplicht van [gedaagde] . [gedaagde] heeft zijn verweer in dit verband ingekleed als een ontvankelijkheidskwestie, omdat volgens hem de totale schade wordt gedekt door deze verzekeringsuitkering en de hierboven besproken betaling door de zorgverzekeraar van [eiser 1] , en [eiser 1] en de politie , zo begrijpt de rechtbank, aldus bij hun vorderingen geen belang zouden hebben. Uit het voorgaande volgt echter dat deze laatste redenering in ieder geval niet op gaat. De schade is groter. Inhoudelijk geldt het volgende.

2.13.
Verrekening van voordeel is mogelijk voor zover dit redelijk is. Aangenomen dat de verzekeringsuitkering ertoe strekt dezelfde schade te vergoeden als die waarvoor [gedaagde] aansprakelijk is, is in dit verband het volgende van belang. Indien, zoals hier aan de orde is, de uitkering geschiedt op grond van een sommenverzekering — in welk geval de uitkering niet ervan afhankelijk is of schade is geleden (art. 7:964 BW) en geen subrogatie plaatsvindt — die door een ander, buiten de sfeer van de aansprakelijke persoon is gesloten en betaald, dan komt verrekening in het algemeen niet in aanmerking, nu het bestaan van een zodanige verzekering een aangelegenheid is die de schadeplichtige niet aangaat, waar het afsluiten van een dergelijke verzekering een zuiver individuele en persoonlijke beslissing is, zowel wat betreft de vraag of men een zodanige verzekering zal afsluiten, als wat betreft de vraag voor welke bedragen men zich wenst te verzekeren en welke premie men in verband daarmee bereid is te betalen. De rechter dient bovendien terughoudend te zijn met (volledige) verrekening, indien bij de benadeelde (mede) sprake is van immateriële schade. De verzekering kan zijn aangegaan ter dekking van schadevormen die rechtens of in de praktijk niet voor (volledige) vergoeding in aanmerking komen, of ter aanvulling van bedragen die in voorkomend geval als schadevergoeding, bijvoorbeeld ter zake van smartengeld, zoals hier aan de orde is. Tegen verrekening spreekt verder dat de aansprakelijkheid is gebaseerd op schuld en [gedaagde] niet een gering verwijt valt te maken. Al met al is de rechtbank van oordeel dat voordeelsverrekening in dit geval niet redelijk is. (Vergelijk HR 1 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM7808, NJ 2013/81 en ook, voor een vergelijkbaar geval, Hof Den Haag, nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch, 22 november 2011, ECLI:NL:GHSGR:2011:BU7536, VR 2012/107.) Het verweer wordt dan ook verworpen voor zover het tegen de vordering van [eiser 1] is gericht.

ECLI:NL:RBGEL:2016:2974