Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Midden-NL 150114 ass mag terugkomen op standpunt mbt AOV; voordeel uit schadeverzekering, na aftrek premies vanaf jaar ongeval, verrekenbaar

Rb Midden-NL 150114 ass mag terugkomen op standpunt mbt AOV; voordeel uit schadeverzekering, na aftrek premies vanaf jaar ongeval, verrekenbaar;
- kosten gevorderd 15 uren x € 275,-- + 5% + 21% BTW; toegewezen obv eerder afgesproken € 190,-- + 5% +21 %, totaal € 3.894,93

2 De feiten
2.1.
[verzoeker] exploiteert sinds 11 augustus 2006 autorijschool [autorijschool] te [vestigingsplaats], een eenmanszaak.
Op 1 oktober 2012 is [verzoeker] in de uitoefening van zijn werkzaamheden betrokken geraakt bij een verkeersongeval te ‘s Gravenhage. Terwijl[verzoeker] (met drie leerlingen, [A],[B] en[C]) in zijn lesauto (Volkswagen Polo) stond te wachten voor een rood verkeerslicht, is hij van achteren aangereden door [verweerder sub 2]. De door [verweerder sub 2] bestuurde personenauto was tegen wettelijke aansprakelijkheid verzekerd bij ASR. [verzoeker] heeft zich op 2 oktober 2012 bij de huisarts gemeld in verband met hoofdpijn, nek- en schouderklachten.
Tot 1 november 2012 heeft [verzoeker] geen werkzaamheden verricht.

2.2.
Op 1 november 2012 is [verzoeker] wederom in de uitoefening van zijn werkzaamheden, tijdens een van een collega overgenomen rijles, betrokken geraakt bij een verkeersongeval te ‘s Gravenhage. Terwijl [verzoeker] (met één leerling,[D]) in zijn lesauto (Volkswagen Polo) stond te wachten voor een rood verkeerslicht, is hij van achteren aangereden door [verweerder sub 4]. De door [verweerder sub 4] bestuurde auto was tegen wettelijke aansprakelijkheid verzekerd bij Delta Lloyd. [verzoeker] heeft na dit ongeval het ziekenhuis bezocht.

2.3.
Sinds de ongevallen heeft[verzoeker] last van nek-, schouder en rugklachten en van cognitieve klachten. Hij heeft in de maanden nadien een fysiotherapeut en een neuroloog bezocht. [verzoeker] is thans geheel dan wel gedeeltelijk arbeidsongeschikt.

2.4.
Op 13 december 2012 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen [verzoeker] en de door ASR ingeschakelde schaderegelaar mr. [E] (van Assuraad Advocaten). [E] heeft hiervan op 18 december 2012 een rapport uitgebracht.

2.5.
[verzoeker] heeft sinds 18 augustus 2010 een particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekering (AOV) met polisnummer [polisnummer] bij Generali verzekeringsgroep (hierna: Generali). De verzekerde jaarrente bedraagt € 22.000,--. [verzoeker] ontvangt in verband met zijn arbeidsongeschiktheid een uitkering van € 1808,-- bruto per maand, zijnde € 1.237,- netto minus de maandpremie van 2012 van € 201,-- netto (= € 1.036,--).
[verzoeker] is op verzoek van Generali sinds februari 2013 onder behandeling van revalidatiecentrum ‘Vitaalpunt’. Hij volgt daar thans een multidisciplinair behandelprogramma (van een fysiotherapeut, psycholoog en psychiater).
Op de bij de AOV-verzekering van[verzoeker] behorende ‘Uitleg polisblad’ (afgegeven bij prolongatie op 14 juli 2012) staat onder meer het volgende vermeld:
“Verzekerd: Rubriek A en B
Wij adviseren u om elk jaar na te gaan of het verzekerd bedrag nog voldoet aan uw verzekeringsbehoefte. De verzekerde bedragen voor uw arbeidsongeschiktheidsverzekeringen (eventueel ook bij andere verzekeraars) mogen gezamenlijk niet meer zijn dan 80% van uw gemiddelde inkomen over de afgelopen drie kalenderjaren. Is het verzekerd bedrag hoger? Dan kunt u met uw adviseur bekijken of u het verzekerd bedrag verlaagt tot maximaal 80% van uw inkomen. Bij een uitkering passen wij het verzekerd bedrag in ieder geval aan naar 80% van uw inkomen. Is het verzekerd bedrag lager? Dan kunt u met uw adviseur bekijken of u het verzekerd bedrag verhoogt tot maximaal 80% van uw inkomen.”
De bij de verzekering behorende ‘Bijzonder Voorwaarden AOV (609)’ luiden onder meer:
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Rubriek A (eerstejaarsrisico):
de eerste 365 dagen van arbeidsongeschiktheid.
Rubriek B (na-eerstejaarsrisico):
de periode na de eerste 365 dagen van arbeidsongeschiktheid, voorzover deze arbeidsongeschiktheid voortduurt.
Toetsingsinkomen:
het toetsingsinkomen is het gemiddelde inkomen over de afgelopen 3 kalenderjaren voorafgaande aan het jaar van intreden van de arbeidsongeschiktheid. Het toetsingsinkomen zal voor de toepassing van deze verzekering vanaf de eerste hoofdpremievervaldag volgend op die waarop door een bevoegd arts de arbeidsongeschiktheid is vastgesteld ieder jaar op de hoofdpremievervaldag samengesteld stijgen met 3%.
Artikel 2 Strekking van de verzekering
Deze verzekering verleent een periodieke uitkering bij derving van inkomen door verzekerde tengevolge van zijn arbeidsongeschiktheid. Daarnaast wordt de verzekerde door deze verzekering begeleid in het verminderen van de arbeidsongeschiktheid en het bevorderen van de terugkeer in het arbeidsproces.
Artikel 12 Omvang van de uitkering
1. Met inachtneming van het elders in deze polis bepaalde, bedraagt de uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van:
25 tot 35% 30% van de verzekerde jaarrente;
35 tot 45% 40% van de verzekerde jaarrente;
45 tot 55% (…)
80 tot en met 100% 100% van de verzekerde jaarrente
2. De dekking van de jaarrente(s) voor Rubriek A en B omvat op enig moment maximaal 80% van het gemiddelde inkomen over de afgelopen 3 kalenderjaren, onder aftrek van de maximale uitkering uit hoofde van de wettelijke arbeidsongeschiktheidsdekkingen en andere arbeidsongeschiktheidsdekkingen.
3. Indien op het moment dat er aanspraak wordt gemaakt op een uitkering uit hoofde van deze verzekering blijkt dat de verzekerde jaarrente de in lid 4 omschreven maximale dekking overschrijdt, heeft Generali het recht om de verzekerde jaarrente te verlagen tot deze maximale dekking. Voor de berekening van de maximale dekking wordt dan het gemiddelde inkomen berekend als het gemiddelde inkomen over de afgelopen 3 kalenderjaren voorafgaande aan het jaar van het intreden van de arbeidsongeschiktheid. Indien Generali van dit recht gebruik maakt, bestaat geen recht op restitutie van de premie over de achteraf te hoog verzekerde jaarrente. Indien blijkt dat de verzekerde jaarrente lager is dan de hierboven omschreven maximale dekking, zal Generali de verzekerde jaarrente niet wijzigen.
4. Indien en zolang de verzekerde na het intreden van de arbeidsongeschiktheid in totaal aan inkomen, met inbegrip van uitkeringen krachtens deze verzekering en andere verzekeringen en voorzieningen terzake van inkomstenderving wegens arbeidsongeschiktheid, meer zou ontvangen dan een bedrag gelijk aan het toetsingsinkomen, heeft Generali het recht het meerdere in mindering te brengen op de uitkering krachtens deze verzekering.
Artikel 18 Verplichtingen bij arbeidsongeschiktheid
1.Verzekerde is verplicht in geval van arbeidsongeschiktheid:
(…)
d. alle door Generali nodig geoordeelde gegevens (waaronder inkomensgegevens) te verstrekken of te doen verstrekken aan Generali of aan door haar aangewezen medische en andere deskundigen en daartoe de nodige machtigingen te verlenen;
(…)
f. Generali terstond op de hoogte te stellen van zijn geheel of gedeeltelijk herstel, danwel van de gehele of gedeeltelijke hervatting van zijn beroepswerkzaamheden en/of het verrichten van andere arbeid;
(…)
i. Generali te informeren indien de arbeidsongeschiktheid is ontstaan door toedoen
van een aansprakelijke derde en al het mogelijke te doen om de schade op de aansprakelijke persoon te (laten) verhalen;
(…)
Artikel 21 Vrijstelling van premie in verband met arbeidsongeschiktheid
Zolang verzekerde een uitkering ontvangt krachtens rubriek B wordt de over die periode betaalde premie voor zowel Rubriek A als B naar evenredigheid van die uitkering gerestitueerd. De premierestitutie vindt achteraf op de hoofdpremievervaldag plaats.”

2.6.
Bij e-mail van 25 januari 2013 heeft de advocaat van [verzoeker] ASR (H.J. [F], personenschadebehandelaar) gevraagd naar haar standpunt omtrent de AOV-verzekering van [verzoeker]. Volgens (de advocaat van) [verzoeker] is sprake van een sommenverzekering en moet de uitkering worden beschouwd als niet verrekenbaar voordeel in de zin van artikel 6:100 Burgerlijk Wetboek (BW) en derhalve niet in mindering worden gebracht op de door [verzoeker] geleden schade als gevolg van de ongevallen.
Na diverse herinneringen van de advocaat van [verzoeker] heeft [F] per e-mail van 26 juli 2013 het volgende laten aan de advocaat van [verzoeker] weten:
“Voorlopig ben ik tot de conclusie gekomen dat verrekening van de AOV-uitkering, ondanks dat er sprake is van een sommenverzekering, weldegelijk mogelijk is.”
Bij brief van 30 juli 2013 aan ASR, althans aan [F], heeft de advocaat van [verzoeker] laten weten dat er tussen partijen weliswaar geen verschil van mening over bestaat dat de AOV-verzekering van [verzoeker] een sommenverzekering is, maar dat de uitkering die[verzoeker] geniet uit hoofde van deze verzekering niet in mindering strekt op de schade wegens verlies van arbeidsvermogen. Per e-mail van 4 oktober 2013 heeft de advocaat van [verzoeker] ASR, althans mr.[G], verzocht een definitief standpunt in te nemen wat betreft de voordeelstoerekening. Bij brief van 7 oktober 2013 heeft [G] het volgende laten weten:
“U heeft van mij nog een reactie tegoed op uw stelling dat a.s.r. de AOV uitkeringen niet in mindering mag brengen op de schade wegens verlies van arbeidsvermogen.
Inmiddels heb ik het dossier doorgenomen en ik ben van mening dat wij bij de bepaling van het verlies van arbeidsvermogen van de heer [verzoeker] de arbeidsongeschiktheidsuitkering mogen meenemen. (…)
De Hoge Raad heeft in zijn arrest zes gezichtspunten geformuleerd aan de hand waarvan de vraag of voordeelsverrekening in geval van uitkeringen krachtens sommenverzekering aan de orde is, beantwoord moet worden. De rechter krijgt daarbij meer vrijheid om te beoordelen of verrekening in een concreet geval redelijk is of niet. (…)
Mijn collega heeft al de uitspraken van rechtbank ’s Gravenhage van 27 juni 2012, BX 2012 [BX2018?, red. LSM] en 6 juli 2012, BX2018 [BX2021?, red. LSM] aangehaald en besproken. (…)
De rechtbank achtte het voor haar oordeel in deze casus van belang dat hoewel er sprake was van een sommenverzekering en geen schadeverzekering, de verzekering voorzag in een uitkering die strekt tot vergoeding van inkomensschade. (…)
Kort en goed, a.s.r. zal de vorderbare schade van de heer [verzoeker] vergoeden waarbij wij bij de bepaling van het verlies van arbeidsvermogen de arbeidsongeschiktheidsuitkering zullen meenemen. (…)”

2.7.
ASR heeft onder algemene titel een voorschot van € 8.500,-- à € 9.000,-- aan [verzoeker] betaald.

3 Het deelgeschil
3.1.
[verzoeker] verzoekt de rechtbank:
voor recht te verklaren primair dat de uitkeringen die Generali uit hoofde van de arbeidsongeschiktheidsverzekering met polisnummer [polisnummer] aan [verzoeker] verstrekt niet in mindering moeten worden gebracht op de totale schade van [verzoeker] die het gevolg is van het verlies van arbeidsvermogen, subsidiair dat de uitkering een voordeel is dat aan [verzoeker] en niet aan ASR moet worden toegerekend;
de kosten van dit deelgeschil aan de zijde van [verzoeker] te begroten op € 5.240,80 en ASR hoofdelijk tot betaling van die kosten te veroordelen.

3.2.
[verzoeker] legt - kort gezegd - aan zijn verzoek ten grondslag dat de door hem bij Generali afgesloten AOV-verzekering een sommenverzekering is. De uitkering daarvan mag slechts onder bijzondere omstandigheden in mindering worden gebracht op de te vergoeden inkomensschade. Van dergelijke omstandigheden is in casu geen sprake.

3.3.
ASR concludeert tot afwijzing van de door [verzoeker] ingediende verzoeken.

3.4.
ASR stelt - kort gezegd - in de eerste plaats dat de AOV-verzekering van [verzoeker] een schadeverzekering is en dat de uitkeringen uit dien hoofde, in verband met het bepaalde in artikel 6:100 BW, dienen te worden verrekend met de door ASR te betalen schadevergoeding voor zover dit betreft inkomensschade. Ten tweede stelt ASR dat ook indien sprake zou zijn van een sommenverzekering verrekening van de uitkering is geïndiceerd. Tot slot maakt ASR bezwaar tegen de door [verzoeker] gevorderde kosten van dit deelgeschil.

3.5.
Op wat partijen verder over en weer hebben aangevoerd wordt hierna - voor zover relevant - nader ingegaan.

4 De beoordeling
Deelgeschil
4.1.
[verzoeker] heeft zijn verzoek gebaseerd op de Wet deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade (artikel 1019w tot 1019cc Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, Rv).

4.2.
Een deelgeschil is een geschil tussen partijen waarbij een persoon een ander aansprakelijk houdt voor de schade die hij of zij lijdt door dood of letsel, omtrent of in verband met een deel van hetgeen tussen hen rechtens geldt en waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst over de vordering.
De deelgeschilprocedure is dus bedoeld voor de situatie waarin partijen in het buitengerechtelijke onderhandelingstraject stuiten op geschilpunten die de algehele buitengerechtelijke afwikkeling belemmeren. Partijen vragen in een deelgeschilprocedure de rechter om op die geschilpunten te beslissen, zodat zij vervolgens verder kunnen met de buitengerechtelijke onderhandelingen met als doel het sluiten van een vaststellingsovereenkomst. Gelet daarop dient de rechtbank te beoordelen of de verzochte beslissing voldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst.

4.3.
ASR, die - zoals zij ook ter zitting heeft verklaard - in deze procedure (als regelend verzekeraar) ook optreedt namens de andere belanghebbenden, heeft de op haar rustende verplichting om de door [verzoeker] als gevolg van het ongeval geleden schade te vergoeden als zodanig niet weersproken. Wat deze schade exact is c.q. hoeveel deze bedraagt, is onderwerp van discussie. Het belangrijkste geschilpunt tussen [verzoeker] en ASR is daarbij de vraag of de uitkering die [verzoeker] ontvangt uit hoofde van de door hem bij Generali afgesloten AOV-verzekering op de door ASR te vergoeden schade in mindering moet worden gebracht. Beantwoording van deze vraag kan naar het oordeel van de rechtbank bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst en daarmee aan de verdere schadeafwikkeling. Er komt dan immers een beslissing inzake het principiële punt dat partijen thans verdeeld houdt, terwijl een deel van de overige geschilpunten hiermee ook samenhangt.

AOV-verzekering: schadeverzekering of sommenverzekering?
4.4
Ter beantwoording ligt in de eerste plaats voor de vraag of ASR in deze procedure mag terugkomen op haar eerder ingenomen standpunt dat sprake is van een sommenverzekering in plaats van - zoals ASR nu primair stelt - een schadeverzekering. [verzoeker] heeft tegen deze standpuntwijziging ter zitting bezwaar gemaakt. De rechtbank deelt dit bezwaar van [verzoeker] niet. ASR heeft met haar uitlatingen in de correspondentie met de advocaat van [verzoeker] niet bij [verzoeker] een zodanig vertrouwen gewekt of kunnen wekken dat zij daarop in rechte niet meer terug zou mogen komen. Evenmin heeft ASR door terug te komen op haar uitlatingen de belangen van [verzoeker] op onaanvaardbare wijze geschaad.
[F] spreekt in zijn e-mail van 26 juli 2013 van een voorlopig oordeel dat de AOV-verzekering van[verzoeker] een sommenverzekering is. [G] bouwt daarop voort, maar neemt het woord ‘sommenverzekering’ uitsluitend in de mond bij verwijzing naar een arrest van de Hoge Raad en een vonnis van de rechtbank ’s Gravenhage. De strekking van beide berichten is onmiskenbaar dat ASR de uitkering die [verzoeker] ontvangt uit de AOV-verzekering in mindering zal brengen op de door haar te vergoeden inkomensschade van [verzoeker]. Het thans primair door ASR ingenomen standpunt dat de AOV-verzekering van [verzoeker] een schadeverzekering is, heeft dezelfde strekking.

4.5.
Een schadeverzekering wordt in artikel 7:944 BW gedefinieerd als de verzekering die strekt tot vergoeding van vermogensschade die de verzekerde zou kunnen lijden. Het gaat daarbij om de geleden en werkelijk te lijden schade. Blijkens artikel 7:964 BW is van een sommenverzekering sprake indien het onverschillig is of en in hoeverre met de uitkering schade wordt vergoed. Bij de vraag of de door [verzoeker] bij Generali afgesloten AOV-verzekering een schadeverzekering of een sommenverzekering is, gaat het om uitleg van de verzekeringsovereenkomst. Het komt daarbij aan op de zin die partijen ([verzoeker] en Generali) daaraan in de gegeven omstandigheden mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien mochten verwachten (HR 13 maart 1981, NJ 1981, 635, Haviltex). Niet gesteld of gebleken is dat partijen bij het aangaan van deze verzekering met elkaar hebben gesproken. Omdat de voorwaarden door Generali zijn bepaald, komt het bij de uitleg daarvan dan ook in het bijzonder aan op hetgeen door [verzoeker] als verzekeringnemer daaruit redelijkerwijs kon worden afgeleid ten tijde van het sluiten van de overeenkomst (vergelijk HR 6 juni 2003, NJ 2004, 670 en HR 3 oktober [2008 red. LSM], NJ 2009, 80). Daarbij zijn alle omstandigheden van het geval relevant, onder meer de tekst en het onderling verband tussen de verschillende bepalingen, maar ook het in de bepalingen omschreven doel. Het gedrag van partijen bij de uitvoering van de overeenkomst kan ook aanwijzingen bieden omtrent de wijze waarop zij hun afspraak hebben opgevat c.q. omtrent hetgeen zij met hun afspraak hebben beoogd.

4.6.
Uit artikel 2 van de ‘Bijzondere Voorwaarden AOV (609)’ (hierna ook: de voorwaarden) valt af te leiden dat de AOV-verzekering ten doel heeft om uitkering te verlenen bij derving van inkomen door de verzekerde ten gevolge van zijn arbeidsongeschiktheid. Dit betekent dat de verzekering dient ter vergoeding van door de verzekerde geleden (inkomens)schade. Het standpunt van [verzoeker] dat dit niet uit de betreffende bepaling kan worden afgeleid vanwege de zinsnede ‘bij derving van inkomen’ in plaats van ‘de derving van inkomen’ en dat derving van inkomen slechts een voorwaarde is om aanspraak op uitkering te kunnen maken, overtuigt de rechtbank niet. Echter de aldus uit te leggen doelomschrijving in de verzekeringsvoorwaarden is op zichzelf niet doorslaggevend voor de vaststelling van het karakter van de AOV-verzekering. Daarvoor dienen bijkomende omstandigheden bij de beoordeling betrokken te worden.

4.7.
Ten eerste volgt uit artikel 12 (lid 2 en 3) van de voorwaarden, in samenhang met de omschrijving van het toetsingsinkomen, dat de dekking van de jaarrente (€ 22.000,--) maximaal 80% bedraagt van het gemiddelde inkomen over de 3 kalenderjaren voorafgaande aan het jaar van intreden van de arbeidsongeschiktheid. Los van de vraag in hoeverre het werkelijke inkomen opgegeven moest worden bij het aangaan van de verzekering, is de hoogte van het werkelijke inkomen maatgevend voor de hoogte van de uitkering uit hoofde van de verzekering. Een dekking/jaarrente die hoger is dan het gemiddelde inkomen als bedoeld in artikel 12 leidt niet tot uitkering op basis van die dekking, maar tot een (lagere) uitkering op basis van het lagere gemiddelde inkomen. In de door [verzoeker] overgelegde ‘Uitleg polisblad’ wordt de verzekerde er ook op gewezen elk jaar na te gaan of het verzekerde bedrag nog voldoet aan de verzekeringsbehoefte. Bij een te laag verzekerd bedrag wordt gewezen op de mogelijkheid van verhoging daarvan. [verzoeker] heeft ter zitting ook verklaard dat Generali hem in het verleden heeft gewezen op onderverzekering.
Resumerend: op grond van artikel 12 lid 2 en 3 is er sprake van een koppeling tussen het werkelijke inkomen voorafgaande aan de arbeidsongeschiktheid dat als gevolg van arbeidsongeschiktheid wordt gederfd en de hoogte van de uitkering.
Ten tweede betreft artikel 12 lid 4 van de voorwaarden een zogenaamde correctiebepaling. Op basis van deze bepaling verschaft Generali zichzelf het recht de uitkering krachtens de verzekering te verminderen indien [verzoeker] na het intreden van de arbeidsongeschiktheid in totaal aan inkomen (waaronder de uitkering krachtens de AOV-verzekering en andere verzekeringen en voorzieningen ter zake van inkomstenderving wegens arbeidsongeschiktheid) meer zou ontvangen dan het toetsingsinkomen. Met andere woorden, de verzekeraar kan ingrijpen als de verzekerde na het intreden van de arbeidsongeschiktheid qua inkomen in een betere situatie zou komen te verkeren dan vóór het intreden van de arbeidsongeschiktheid. Blijkens HR 3 oktober 2008, NJ 2009, 80 kan de aanwezigheid van een correctiebepaling ook een indicatie zijn voor een schadeverzekering.
Resumerend: op grond van dit artikellid is er tevens sprake van een koppeling tussen het inkomen na het intreden van de arbeidsongeschiktheid en de hoogte van de uitkering.
Verder moet artikel 18 lid 1 sub d van de voorwaarden, op basis waarvan de verzekerde in geval van arbeidsongeschiktheid inkomensgegevens aan Generali dient te verstrekken, als uitvloeisel worden gezien van de correctiebepaling. Aan deze bepaling komt geen zelfstandige betekenis toe. Dit geldt dientengevolge ook voor de wijze waarop daaraan in het eerste jaar van de arbeidsongeschiktheid al dan niet uitvoering is gegeven en de wijze waarop in dit eerste jaar de dekking van de jaarrente is vastgesteld.
Ten derde blijkt uit artikel 18 lid 1 sub i van de voorwaarden dat de verzekerde zijn schade als gevolg van de arbeidsongeschiktheid op de daarvoor aansprakelijke derde moet verhalen of door Generali moet laten verhalen. Dit verdraagt zich in beginsel niet met het karakter van een sommenverzekering.

Voordeelstoerekening
4.8.
Nu op grond van het voorgaande aannemelijk is dat de uitkering ingevolge de AOV-verzekering van [verzoeker] als schadeverzekering ertoe strekt dezelfde schade te vergoeden als die waarvoor ASR aansprakelijk is, namelijk de inkomensderving door [verzoeker] als gevolg van zijn arbeidsongeschiktheid als gevolg van de hem overkomen ongevallen op 1 oktober 2012 en 1 november 2012, is verrekening in de zin van artikel 6:100 BW blijkens
HR 1 oktober 2010, NJ 2013, 81 in beginsel op zijn plaats. Voor afwijking van dit uitgangspunt ziet de rechtbank geen aanleiding. De in laatstgenoemd arrest voorts genoemde gezichtspunten (c-f) bij de afweging of sprake moet zijn van voordeelstoerekening betreffen een sommenverzekering. Aan de beoordeling daarvan (en derhalve van de standpunten van [verzoeker] en van ASR dienaangaande) komt de rechtbank niet toe.
Wel is de rechtbank van oordeel (in aansluiting op gezichtspunt onder c van genoemd arrest van de Hoge Raad van 1 oktober 2010) dat de redelijkheid meebrengt dat de premies die [verzoeker] sinds 2012, het jaar van de ongevallen/aanvang van de arbeidsongeschiktheid, inzake de AOV-verzekering aan Generali heeft betaald en tijdens deze periode van arbeidsongeschiktheid moet betalen op het door [verzoeker] genoten voordeel ingevolge de uitkering uit de AOV-verzekering in mindering moeten worden gebracht. Niet gesteld of gebleken is dat [verzoeker] sinds 2012 uit anderen hoofde dan de arbeidsongeschiktheid als gevolg van de ongevallen een beroep op deze verzekering doet. Het bestaan van deze verzekering beperkt het door ASR te betalen schadebedrag, terwijl [verzoeker] daarvoor de kosten betaalt (waarbij nog wordt verwezen naar hetgeen in artikel 21 van de voorwaarden is bepaald).

4.9.
De rechtbank is van oordeel dat ASR de uitkeringen die[verzoeker] geniet uit hoofde van zijn AOV-verzekering bij Generali (met polisnummer [polisnummer]) in mindering mag brengen op de door haar te vergoeden (inkomens)schade aan [verzoeker] (met inachtneming van het onder 4.8. vermelde over de premie). De door [verzoeker] primair en subsidiair verzochte verklaringen voor recht zullen worden afgewezen.

Kosten deelgeschil
4.10.
De rechtbank dient op grond van artikel 1019aa lid 1 Rv de kosten van de procedure te begroten en daarbij de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking te nemen, ook indien een verzoek niet wordt toegewezen. Bij de begroting van de kosten dient de rechtbank de dubbele redelijkheidstoets te hanteren; zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn. Dit betekent dat indien een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen.
[verzoeker] maakt aanspraak op een bedrag van € 5.240,80 inclusief BTW (bestaande uit 15 uren x € 275,-- per uur te vermeerderd met 5 % kantoorkosten en 21% BTW). ASR voert aan dat het aantal bestede uren onredelijk is (althans bij het uurtarief van € 275,--), terwijl zij met betrekking tot het uurtarief aanvoert dat het bovenmatig is (althans in relatie tot de aan dit deelgeschil bestede 15 uren ).
De onderhavige zaak betreft naar het oordeel van de rechtbank een niet per definitie eenvoudig deelgeschil, maar is ook niet dermate complex en omvangrijk dat dit een tijdbesteding van 15 uren tegen een (hoog) tarief van € 275,-- rechtvaardigt. De met de opstelling van het verzoekschrift en de verdere behandeling van de zaak gemoeide redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW zullen door de rechtbank dan ook worden begroot op 15 uren x het eerder tussen partijen ook overeengekomen tarief van € 190,-- (naar de rechtbank aanneemt exclusief BTW en kantoorkosten). De stelling van [verzoeker] dat hij niet meer gebonden is aan dit lagere tarief, omdat ASR zich ook niet aan de afspraken zou hebben gehouden volgt de rechtbank niet. [verzoeker] heeft gesteld dat ASR de buitengerechtelijke kosten van juli, augustus en september 2013 niet heeft willen bevoorschotten, maar - los van de vraag of dit al afdoet aan het eerder overeengekomen tarief - blijkt uit de brief van [G] van 7 oktober 2013 ook dat ASR een andere mening is toegedaan wat betreft de reeds gedeclareerde kosten. Een gedetailleerd overzicht van de door de advocaat van[verzoeker] verrichte werkzaamheden ontbreekt verder.
De kosten aan de zijde van [verzoeker] worden dan ook begroot op 15 x € 190,-- = € 2.850,--, zijnde € 3.620,93 inclusief 5% kantoorkosten en 21 % BTW, te vermeerderen met het door [verzoeker] betaalde griffierecht van € 274,--. Een bedrag van € 3.894,93 zal als hoofdelijke kostenveroordeling worden uitgesproken in het dictum van deze beschikking. ECLI:NL:RBMNE:2014:372