Overslaan en naar de inhoud gaan

RBGEL 200219 schatting vav kapster, geen verrekening van AOV-uitkeringen

RBGEL 200219 schatting vav kapster, geen verrekening van AOV-uitkeringen, 
- korting bgk wegens niet doorstaan dubbele redelijkheidstoets; gevorderd € 61.123,40; toegewezen € 35.471,62
smartengeld vanwege functieverlies schouder en concentratiestoornissen agv (tijdelijke?) pijnklachten: € 10.000,00

Verrekening met arbeidsongeschiktheidsuitkeringen?

2.10.
Met verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 1 oktober 2010 heeft Allianz het standpunt ingenomen dat de uitkeringen die [eiseres] heeft ontvangen in het kader van de arbeidsongeschiktheidsverzekering op grond van artikel 6:100 BW verrekend moeten worden met de inkomensschade van [eiseres] .

[eiseres] heeft gesteld dat de bij Delta Lloyd afgesloten arbeidsongeschiktheidsverzekering een sommenverzekering betreft, aangezien de mate van arbeidsongeschiktheid bepalend is voor de uitkering en niet de hoogte van de inkomensschade. Voorts voert [eiseres] aan dat zij dubbel zo hard heeft moeten werken om het klantcontact weer aan te halen, zij gedwongen was om haar huis en daarmee haar kapperszaak te verkopen wegens uitblijven van bevoorschotting door Allianz en dat zij aanzienlijke investeringskosten heeft moeten maken die zij niet van Allianz vergoed krijgt, zodat feitelijk geen sprake is van een voordeel.

Allianz heeft haar standpunt dat het een schadeverzekering betreft niet nader onderbouwd, zodat heeft te gelden dat het hier een sommenverzekering betreft. Voornoemd arrest van de Hoge Raad vereist voor verrekening in geval van een sommenverzekering dat Allianz argumenten aandraagt waarom het niettemin redelijk is om toch te verrekenen. Allianz heeft deze argumenten onvoldoende aangevoerd, zodat het beroep op artikel 6:100 BW zal worden afgewezen. Het feit dat de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen niet hoeven te worden verrekend, brengt mee dat de buitengerechtelijke kosten die in het kader van de arbeidsongeschiktheidsverzekering zijn gemaakt voor rekening van [eiseres] dienen te blijven.

Verlies zelfwerkzaamheid

2.11.
[eiseres] vordert kosten van huishoudelijke hulp en onderhoud woning tot 75 jaar op basis van de richtlijnen van de Letselschaderaad. Allianz maakt bezwaar tegen het doorrekenen van de kosten huishoudelijke hulp tot het 75e levensjaar. De pre-existente klachten en beperkingen van [eiseres] zouden al veel eerder huishoudelijke hulp nodig hebben gemaakt. Nergens blijkt uit dat [eiseres] in de hypothetische situatie zonder ongeval in en om huis werkzaam was. Voorts heeft zij de richtlijn wat betreft de woning onjuist toegepast, aldus Allianz.

2.12.
De rechtbank zal het verlies inzake zelfwerkzaamheid beperken tot de periode van februari 2011 tot en met juni 2016. Vaststaat dat [eiseres] haar woning in december 2013 gedwongen heeft verkocht en bij haar ouders is gaan wonen. Sinds juni 2015 woont [eiseres] weer op zichzelf. Gelet op het uitgangspunt van concrete schadeberekening kunnen niet zonder meer op grond van de richtlijn van de Letselschaderaad schadebedragen worden toegewezen. Voorwaarde is dat daadwerkelijk kosten zijn gemaakt aan huishoudelijke hulp en aan werkzaamheden in en om huis. In de periode van februari 2011 tot december 2013 heeft de moeder van [eiseres] de huishoudelijke taken overgenomen. Dit wordt ook niet betwist door Allianz. Dit betekent dat een bedrag van € 5.487,00, zoals over die periode is onderbouwd door [eiseres] , toewijsbaar is. Voor de periode dat [eiseres] bij haar ouders heeft gewoond, is niet toegelicht waaruit de huishoudelijke werkzaamheden ten behoeve van [eiseres] hebben bestaan. Dit betekent dat de huishoudelijke kosten van januari 2014 tot juni 2015 worden afgewezen. Voor de periode van juni 2015 tot en met juni 2016 zal een bedrag van € 1.278,00 worden toegewezen2. Omdat [eiseres] niet heeft toegelicht welke werkzaamheden zij feitelijk in en om de woning heeft verricht in de jaren voorafgaand aan 2011 en evenmin welke werkzaamheden zij vanwege haar ongevalsgerelateerde klachten nadien niet meer heeft kunnen uitvoeren, zal voor de post onderhoud woning geen vergoeding van kosten worden toegewezen.

Overige materiële schade

2.13.
Wat betreft de overige kosten oordeelt de rechtbank het aannemelijk dat [eiseres] ter zake van reiskosten en kosten therapieën een bedrag van € 2.000,00 heeft uitgegeven en dat de kosten voor het aanpassen van haar salon begroot kunnen worden op € 3.000,00 in verband met door Klimmendaal gegeven adviezen. Een bedrag van totaal € 5.000,00 zal dan ook voor overige materiële schade worden toegewezen.

Smartengeld

2.14.
Tot slot heeft [eiseres] met verwijzing naar vergelijkbare uitspraken in de Smartengeldgids (nrs. 487 en 489) een smartengeldvergoeding gevorderd van € 15.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf ongevalsdatum.

De rechtbank stelt voorop dat bij de naar billijkheid toe te kennen immateriële schadevergoeding van artikel 6:106 lid 1 sub b BW moet worden aangesloten bij wat Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen hebben toegewezen (met inachtneming geldontwaarding), rekening houdend met alle omstandigheden van het geval, zoals de aard en de ernst van de (letsel)schade, de aard en de ernst van de gevolgen en de aard en de ernst van het aan de aansprakelijke te maken verwijt, de mate van gederfde levensvreugde en de ernst van de inbreuk op het rechtsgevoel van de benadeelde. Er mag gekeken worden naar wat buitenlandse rechters toewijzen, maar dat is niet doorslaggevend.

Voor [eiseres] geldt dat het ongeval in februari 2011 haar op een kwetsbaar moment heeft getroffen. Als zelfstandig kapster had zij haar kapsalon aan huis, waarin zij na beëindiging van haar relatie alleen woonde. Door financiële problemen heeft zij haar huis in 2013 met verlies moeten verkopen en is zij weer bij haar ouders gaan wonen. Hierdoor was het extra lastig om haar werkzaamheden te hervatten. Het letsel heeft haar aanvankelijk volledig verhinderd om weer aan de slag te gaan. Sinds zij in 2015 weer beschikt over een woning en de klachten langzaam afnemen, is zij weer tot werkzaamheden in staat. De prognose lijkt gunstig. Deze omstandigheden maken dat de door [eiseres] genoemde nrs 487 en 489 niet met haar situatie vergelijkbaar zijn. Met name van het stuklopen van de carrière en het niet meer kunnen uitoefenen van activiteiten rond huis (487) en van het enkel maar gedeeltelijk kunnen werken gedurende korte periodes achtereen met een ongunstige toekomstverwachting is geen sprake bij [eiseres] . De hoogte van het smartengeld wordt naar billijkheid vastgesteld op € 10.000,00, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 11 februari 2011.

Buitengerechtelijke kosten

2.15.
In totaal belopen de gevorderde buitengerechtelijke kosten een bedrag van € 61.123,40. Allianz heeft een bedrag van € 13.500,00 bevoorschot op de buitengerechtelijke kosten. [eiseres] heeft gesteld dat na aftrek van de voorschotten thans nog een vordering van € 47.623,36 inclusief btw, kantoorkosten en verschotten resteert. Allianz heeft aangevoerd dat de omvang van de buitengerechtelijke kosten de dubbele redelijkheidstoets niet kan doorstaan. Er is veel tijd geschreven voor werkzaamheden die niet zoveel tijd rechtvaardigen. Allianz noemt een brief van 3 juni 2014 met bijlagen als voorbeeld waarvoor alleen al 13 uur is geschreven. Het aantal uur en de kosten daarvan staan niet in verhouding tot de werkzaamheden die zijn verricht en tot het belang van de zaak. De werkzaamheden die zien op het opvragen van de patiëntenkaart dienen ten laste van [eiseres] te blijven, omdat ze voor vertraging hebben gezorgd en Allianz op het verkeerde been hebben gezet. Voorts blijkt uit de urenspecificatie dat ook de kosten voor het geschil met de arbeidsongeschiktheidsverzekeraar zijn opgevoerd.

2.16.
Zoals hiervoor is overwogen (2.10), zullen de buitengerechtelijke kosten die verband houden met de arbeidsongeschiktheidsverzekering voor rekening van [eiseres] blijven. Uit het declaratieoverzicht in de periode van 31 mei 2011 tot en met 27 mei 2014 worden de posten waarin “DL, arbeidsongeschiktheid(sverzekering), en/of verrekening” staan vermeld in aanmerking genomen. De rechtbank komt uit op een totaalbedrag van € 5.228,50 exclusief btw en kantoorkosten. Wat betreft het bezwaar van Allianz tegen de 13 in rekening gebrachte uren voor de brief van 3 juni 2014 heeft [eiseres] geen toelichting verstrekt. Dat deze brief enige voorbereiding heeft gekost, is aannemelijk. Het aantal van 13 uren is echter niet meer redelijk. Dat betekent dat € 1.700,00 exclusief (zeven uren) in mindering wordt gebracht. Voorts zal de tijd die op 22 en 23 oktober 2014 geschreven is in het kader van de overdracht van het dossier van mr. Pluymen naar mr. Borm niet ten laste van Allianz worden gebracht. Hiervoor brengt de rechtbank een bedrag van € 1.376,30 exclusief in aftrek. Totaal zal een bedrag van € 10.651,74 inclusief btw en kantoorkosten in verband met het voorgaande in mindering worden gebracht. Dan resteert nog een bedrag van € 36.971,62 inclusief btw en kantoorkosten.

Tot slot moet worden beoordeeld of gelet op het belang van de zaak en overige omstandigheden het totaal gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke kosten de dubbele redelijkheidstoets kan doorstaan. De bij dagvaarding ingestelde vordering bedraagt zonder buitengerechtelijke kosten totaal € 1.04.3207,22. Bij eindvonnis wordt hiervan slechts een bedrag van € 175.923,00 toewijsbaar geoordeeld. De stroperigheid van het dossier is deels het gevolg van de traagheid waarmee de medische gegevens beschikbaar zijn gekomen en de onduidelijkheid over de op de patiëntenkaart van de huisarts vermelde “hoofdpijn, nek en schouder” in 2010. Dat Allianz hierbij vraagtekens heeft gezet, is legitiem. De duur van het buitengerechtelijke traject is tegen die achtergrond te lang geweest. Uit de correspondentie was duidelijk dat verder aanmanen van Allianz geen effect meer zou resulteren. De hiervoor toewijsbaar geoordeelde buitengerechtelijke kosten zullen daarom ex aequo et bono worden verminderd met een bedrag van € 15.000,00.

Na aftrek van voornoemde posten resteert nog een bedrag van € 21.971,62 inclusief btw en kantoorkosten. ECLI:NL:RBGEL:2019:665